[1]
[...]
DE GEZONDHEIDSLEER IN TOEPASSING OP DEN SCHOOLBOUW.
Het mag een gelukkig verschijnsel onzer dagen genoemd worden, dat de hoofdbeginselen der gezondheidsleer alle takken van bedrijf gaandeweg doordringen. Vooral is dit voor de bouwkunst van belang. Vroeger, ja ’t is zóó lang nog niet geleden, achtte de bouwkundige de kennis der gezondheidsleer als niet tot zijn domein behoorende. Hare wenken werden niet in acht genomen, hare eischen met schouderophalen beantwoord. Wat heeft de bouwkundige met die veeleischende wetenschap te maken? hoorde men hier en daar mompelend vragen, ja niet zelden met een zekere driestheid luide verkondigen. Gelukkig zijn die tijden voorbij. Thans erkent de bouwkundige niet alleen het bestaan dier wetenschap, maar waardeert haar ook als eene weldadige, als eene veel vermogende hulp bij de oplossing van de vaak moeilijke vraagstukken, die de techniek stelt. De vertegenwoordigers der bouwkunst en die der gezondheidsleer begroeten elkaar dan ook reeds als bondgenooten, die gaarne samenwerken om hun kennis aan het algemeen belang dienstbaar te maken. Een merkwaardig voorbeeld treffen we daarvan aan in de Algemeene Regelen voor het ontwerpen van nieuwe of het vergrooten van bestaande schoollokalen, ontworpen door den heer Strootman, hoofdingenieur van den waterstaat in de provincie Drente en, met aanteekeningen van den Geneeskundigen Raad voor Overijssel en Drente en van andere deskundigen voorzien, uitgegeven door de Gedeputeerde Staten van Drente, ten dienste van de besturen in deze provincie voor den bouw en verbouw van scholen, die met subsidie van het Rijk en van de provincie tot stand komen. Het was een gelukkig denkbeeld van dit Collegie, zulk een belangrijk werk door de samenwerking van die deskundigen te dien volbrengen. De regelen munten uit door kortheid, zaakrijkheid, duidelijkheid en degelijkheid. De tekst wordt toegelicht door eene menigte teekeningen betreffende de inrichting van het schoolgebouw, de schoolmeubels en de verwarmings- en luchtver-
[2]
verschings-middelen. Al de onderdeelen worden met veel zaakkennis behandeld. Vooral, en te recht, wordt de aandacht gevestigd op de beste methoden van verwarming en luchtverversching, terwijl aan de beste inrichting der tafels en banken eene uitvoerige paragraaf wordt gewijd, waarvan de tekst door eene reeks van teekeningen wordt toegelicht. Achtereenvolgens worden behandeld: plaats, grondslag, richting, speelplaats, grootte, lengte, breedte en hoogte der school, privaten, portalen, muren, luchtverversching en rookbuizen, lichtramen, vloer, plinten, plafond, verwarming, kap, verlichting bij avond, banken, kasten en gemeenschap; terwijl ten slotte de vereischten worden opgegeven, waaraan de ontwerpen zullen moeten voldoen. Ten bewijze, dat wij dezen arbeid met belangstelling en aandacht hebben gelezen, veroorloven wij ons enkele opmerkingen omtrent het aanbevolene.
De hygiène stelt als voorwaarde voor de gezondheid eener woning in ’t algemeen en van die van scholen in het bijzonder, dat het zonlicht daar een deel van den dag kan binnentreden. Het is bij scholen echter niet onverschillig, welk gedeelte van den dag het zonlicht die lokalen beschijnt. De ochtendzon is het meest verkieslijk. Daarom moet, zooals de Algemeene Regelen aangeven, bij vrije beschikking over een terrein, één der lange zijden van de school naar het oosten of zuidoosten worden gekeerd. Aan die zijde moet dan ook de grootste lichtvlakte worden aangebracht. Voor het geval echter, dat het terrein aan die zijde niet vrij is, dient men in de smalle vrije zijde, op het oosten of zuidoosten gelegen, een paar ramen te plaatsen.
In den laatsten tijd is van Duitsche zijde de vraag geopperd, of het ter bevordering van het gelijkmatig licht niet zaak is, de lichtvlakte op het noorden te plaatsen? Die vraag schijnt in ons land tot een proefneming te zullen uitlokken. Wij moeten ons echter van ons standpunt ten sterkste daartegen verklaren. De weldadige prikkel, dien het zonlicht op het kind uitoefent, mag niet geweerd worden uit het verblijf, waarin het een groot deel van den dag vertoeft. Is dat licht hinderlijk, men kan het gemakkelijk matigen en daartoe kieze men geene jalousieën of donkergroene gordijnen, zooals de heer Str. aanbeveelt, maar make gebruik òf van witte gordijnen van katoen òf, zooals de Geneeskundige Raad voorstelt, van zeilen, van buiten aangebracht voor twee of meer ramen, met insluiting der penanten, of nog beter, op tochtvrije plaatsen, door middel van zoogenaamde huifjalousieën. Daaronder blijft de lucht koel, die door het geopend raam kan binnenstroomen. Minder aanbevelenswaard is ook matglas voor ramen, welke door de zon beschenen worden. Het diffuse licht, dat daardoor in het vertrek dringt, werkt op den door nadeelig op de oogen. Het bezigen van matglas is uit een hygiènisch oogpunt slechts aan te bevelen voor ramen, die nooit door de zon worden beschenen en waardoor het daglicht spaarzaam valt. Wil men de nieuwsgierige blikken buiten het lokaal houden, dan ake men de onderste ruit van gegolfd of mat glas. De ramen van een schoollokaal moeten zoo beweeglijk mogelijk zijn en zoo volledig en snel mogelijk de lucht in het vertrek kunnen ververschen. Ik zou daarom aanbevelen het onderste 2/3 gedeelte van de ramen naar binnen openslaande te maken, terwijl het bovenste derde gedeelte als tuimelraam moet worden ingericht, maar dan met een hoek van 45° in een koekkoek vallende. Overigens moeten ze zooveel licht mogelijk opvangen. Daarom, bij dikke muren, scheeve binnendrempels en buiten- en binnen-nissen. Licht van achteren invallende mag alleen toegestaan worden, indien de ramen zeer hoog zijn en niet door het zonlicht worden beschenen.
Bij de inrichting der onoverdekte speelplaats had moeten aangegeven worden, dat deze goed gedraineerd, hellend en van een harden grond moet zijn voorzien. Wij vonden vele speelplaatsen, die slechts enkele dagen van het jaar gebruikt konden worden, wegens de vochtigheid van den bodem.
Bij de bepaling van de grootte der te bouwen school is te plattelande het veiligst de verhouding van het aantal kinderen tusschen 6 en 12 jaren na te gaan en bovendien op een ruimte van 50 pCt. der bevolking in die periode te rekenen. In steden is het wenschelijk de scholen niet van te groote afmetingen te bouwen en als maatstaf een vlakteruimte van 0.85 M2 voor elk kind te nemen. Wenschelijk ware het, daarbij voor elke klasse van ± 50 kinderen een afzonderlijk lokaal af te zonderen.
Bij de inrichting van het privaat, zooals de heer Str. voorstelt en het gebruik van draagbare tonnen, ware het wenschelijk in het portaal der binnenprivaten een deur aan te brengen, die rechtstreeks met de buitenlucht in gemeenschap staat, opdat de verwijdering van die tonnen niet door het schoollokaal behoeft plaats te hebben.
Ten aanzien van de bruikbaarheid der toestellen tot luchtverversching en verwarming, door den heer Str. aanbevolen, matigen wij ons geen oordeel aan, daar de ervaring alleen hierin uitspraak kan doen, maar veroorloven wij ons de vraag: of de gestelde kamertemperatuur des winters van 10° C. niet veel te laag is? Het cijfer van 15° C., als maximum gesteld, is voor armenscholen nog laag genoeg. Overigens komt ons de aanbevolen ventilatietoestel voor het kleine lokaal vrij gecompliceerd voor. Bij den aanleg van ventilatie-toestellen diene men vooral te letten op de goede bediening, want de ervaring heeft geleerd, dat door verzuimen daarin de beste toestellen hun doel misten. Men make ze daarom zoo min gecompliceerd mogelijk en zorge, dat het schoolpersoneel niet te veel moeite moet aanwenden, om alles behoorlijk aan den gang te houden; want te dien opzichte verkeert dit personeel nog steeds in een betreurenswaardigen staat van onverschilligheid. Van alle organen schijnt het reukorgaan bij de schoolmannen het zwakst te zijn. Wij troffen toch vaak in scholen met de beste ventilatie-toestellen de lucht zeer bedorven aan, omdat de onderwijzer verzuimde die toestellen behoorlijk te bedienen. Daarom vreezen wij, dat ook de heer Str. zich te dien opzichte in zijne loffelijke pogingen vaak teleurgesteld zal vinden.
Voor kleine schoollokalen zouden wij het wenschelijker achten, eene proef te nemen met de door een schoolopziener is deze Regelen aanbevolen Galton’sche haardkachel. Die toestel munt door eenvoudigheid en min kostbaarheid uit. Hij is in Engeland, Frankrijk en Duitschland, door de eerste specialiteiten ten zeerste aanbevolen. O. a. heeft de bekende generaal Morin zich zeer ten gunste daarvan verklaard. De voordeelen van dezen ventilatietoestel boven de gewone (kachel) haardstoking worden door hem als volgt opgegeven: 1o. Minder warmteverlies: 2/3 tot 7/8 2o. Gelijkmatigheid van temperatuur door het gensche vertrek en het verwijderen van tocht. 3o. Minder kans op het zoo lastige rooken der kachels door ruimen toevoer van versche lucht.
Voor een lokaal van 300 m3 inhoud geeft hij de volgende afmetingen der onderdeelen aan: doorsnede der rookbuis 0.15 m2, doorsn. van den schoorsteenkap 0.075 m2, doorsn. van den schoorsteen 0.420 m2. De warme luchtopening tegen de zoldering moet van een gemakkelijk (met een gewicht over een katrol) te bewegen schuif voorzien zijn. Het valt te betwijfelen of bij zulk een goed ingerichte kachel Meur’s ventilator wel noodig is; de vraag rijst veeleer, of deze niet meer schade dan voordeel, wegens de tegenovergestelde luchtstroomen, te weegbrengt. Door geen der buitenlandsche autoriteiten vonden wij overigens die ventilator naast G.s. kachel aanbevolen.
Gaarne hadden wij als een integreerend deel van den toestel voor ventilatie en verwarming een thermometer aanbevolen gezien.
Dat wij voor scholen aan houten vloeren de voorkeur boven steenen geven, spreekt vanzelf. Dat de vrij hoog gelegen vloer echter hol ligt, komt ons minder wenschelijk voor. Indien de ruimte tusschen de liggers met zand of andere vochtwerende stoffen werden gevuld, zou ons dit èn de droogte èn voor de gehoorigheid beter toeschijnen. Die roosters in de muren, toegangen voor tocht, vuil, vocht, enz. konden dan, dunkt ons, weggelaten worden. Het bezigen van de plinten als middelen tot bevordering van de ventilatie, zonder het aantal en de grootte der kleppen op te geven, komt ons bedenkelijk voor, daar een ondoelmatige aanvoer van versche lucht het gansche beginsel, waarop de ventilatie-toestel steunt, in duigen werpt. Is de verhouding tusschen de aan- en afvoerkanalen niet geëvenredigd, dan houdt men òf een bedorven lucht òf geeft aanleiding tot het ontstaan van tocht.
Waar de heer Str. ontraadt de zolderruimte boven de school tot bergplaats van brandstoffen te bezigen, hadden we het wenschelijker gevonden te ontraden de bestemming van droogzolder daaraan te geven. Menigmaal toch vonden wij in de zoldering van het schoollokaal een groot luik, dat geopend een geheel natte wasch liet aanschouwen. De verdamping, die deze veroorzaakt, werkt vooral des winters nadeelig op de schoolbevolking.
Ten aanzien van de uitvoerige mededeelingen omtrent de inrichting van schoolbanken zullen wij, na hetgeen wij daarover in No. 14 van De Opmerker hebben gezegd, in geene nadere bijzonderheden treden.
De motieven waarom de schoolopziener aan tafels met vaste bladen de voorkeur geeft, kunnen wij niet in allen deele billijken. Zijn ze goed en van deugdelijk materiaal vervaardigd, dan zijn tafels met verschuifbare bladen niet kostbaarder in onderhoud, dan andere, maar verdienen uit een hygiènisch oogpunt de voorkeur boven die met vaste bladen. Overigens heeft de wetenschap nog niet haar laatste woord over dit onderwerp gezegd. Hoofdzaak is, dat de hoofdbeginselen, door den heer Str. ten aanzien van die schoolmeubelen aangegeven, worden in acht genomen, en wel die volgens Kunze’s stelsel. Wil men nu de proef nemen met vaste tafelbladen, wij willen gaarne het oordeel daarover afwachten.
En hiermede nemen wij afscheid van den belangrijken arbeid van den geachten Ingenieur en hopen, dat zijne denkbeelden en voorschriften ook buiten den engen kring der provincie Drente ingang en toepassing mogen vinden. Wellicht zou de publiceering van zijn arbeid onder een anderen vorm daartoe veel kunnen bijdragen.
Leeuwarden.
Dr. S. SR. CORONEL.
|