De Opmerker/Jaargang 9/Nummer 40/De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen

De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen [3]
Auteur(s) S.Sr. Coronel
Datum Zondag 4 oktober 1874
Titel De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 9, 40, [1]
Opmerkingen Vervolg op Senior Coronel/De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen [2]; Arthur Morin vermeld als Morin
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

DE GEZONDHEIDSVEREISCHTEN VAN SCHOOLGEBOUWEN.


3. Ventilatie en verwarming.


(Vervolg.)


      De ventilatie door opzuiging der bedorven lucht heeft gewoonlijk plaats in verband met de verwarming. Wij zullen beide onderwerpen hier dan ook gezamenlijk behandelen.
      De toepassingen der ventilatie door opzuiging kunnen verdeeld worden in: ventilatie in verband met eene warmtebron in het vertrek, of met eene daarbuiten. De eerste geschiedt door haarden of kachels, de laatste door zoogenaamde centraalverwarming en wel door heete lucht of waterdamp.
      Ik zal mij in deze beschouwingen uitsluitend tot eenige van die toestellen voor afzonderlijke verwarming en ventilatie bepalen, welke wegens hunnen eenvoud en hunne minstkostbaarbeid overal in toepassing kunnen worden gebracht, en die op getuigenis van deskundigen en volgens mijne eigene ervaring bleken voldoende aan de eischen te beantwoorden.
      Wij zullen met de eenvoudigste toepassing beginnen: het systeem Lenoir-van Bemmelen. Hiertoe wordt niets anders vereischt, dan eene kachel van gegoten of geslagen ijzer, maar van een afzonderlijken pot voorzien, opdat, wanneer deze tot gloeihitte gestookt wordt, de lucht die de kachel omgeeft niet met de gloeiende oppervlakte in aanraking kome. Die kachel moet van behoorlijke afmetingen zijn. Eene gegoten-ijzeren kachel met breeden vuurhaard en aan de buitenvlakte uit verticale ribben bestaande, is het beste, omdat de verbranding dan gelijkmatiger, zonder gloeiing van de wanden, plaats heeft, terwijl de verwarmende oppervlakte aanmerkelijk vergroot wordt. Zulk eene kachel wordt op de meest gehikte plaats in het schoolvertrek gezet, liefst tussehen een der breede dammen van een buitenmuur, en wel op 2–3 d.M. afstand van den muur. In dezen wordt vlak achter de kachel, op 75 d.M. van den vloer, eene opening gemaakt ter grootte van 3 d.M2., welke opening van buiten met metalen vlechtwerk, van binnen met een schuif wordt voorzien. Op 2½ à 3 d.M. afstand van de kachel wordt een mantel van geslagen ijzer om de kachel en ter hoogte van deze tot den muur aangebracht. Deze mantel moet door horizontale kanalen met de kacheldeur en de opening onder den vuurhaard gemeenschap hebben. De kachelpijp moet gevoerd worden naar een schoorsteen, die op eenigen afstand van de kachel is gelegen. Die pijp moet daar dicht bij de zoldering in den trekschoorsteen onder een stompen hoek inmonden, en gemeenschap hebben met eene metalen (gegoten-ijzeren of roodkoperen) buis van 10–15 c.M. doorsnede, die verticaal boven de nok wordt opgevoerd. De trekschoorsteen bestaat uit een gemetseld kanaal, 0.3 M2. in doorsnede, liefst rond; als hij vierzijdig is, dan moet hij binnenwerks 0.33 bij 0.24 M. bedragen. (1) De wanden moeteu zeer glad zijn bepleisterd. De schoorsteen moet van den vloer aanvangen en tot de nok minstens 10 M. lengte bedragen. In een der wanden van den schoorsteen moet, tegen den vloer en tegen de zoldering van het vertrek, eene opening ter grootte van 3 d.M.2 zich bevinden, welke openingen door eene schuif gesloten moeten kunnen worden. (2) De onderste moet ’s winters, als de kachel wordt gestookt, steeds geopend zijn; de bovenste ’s zomers en ook ’s winters, als het te heet wordt. Deze schoorsteen moet behoorlijk bekapt zijn; aanbeveling verdient eene afdekking met een Wolpertschen luchtzuiger, maar dan moet de rookbuis er doorheen gevoerd worden én minstens 2 M. boven zijne afkapping uitsteken. Bij eene gewone bekapping bedekke men de zijdelingsche openingen met jalousieën en verzinkt ijzerdraadgaas. Tot bevordering van de trekking is vooral ’s zomers aan te bevelen, onder in den schoorsteen een gaspit of olielamp te branden; ook zou eene kleine kachel op den bodem van den schoorsteen dien zelfden dienst kunnen vervullen. (Men kan ook de schoorsteenen van aangrenzende lokalen in een kanaal van boven vereenigen.) Die inrichting is met het beste gevolg sedert een paar jaren o. a. in eenige lagere en middelbare scholen te Arnhem en Delft toegepast. In die scholen, waar het luchtbederf vroeger, zelfs met andere ventllatiemiddelen, zeer groot was, is thans de lucht frisch en van een graad van zuiverheid, die niets te wenschen overlaat.
      Al de andere toepassingen steunen op hetzelfde beginsel. Zoo o. a. de toepassing van de Peclet’sche kachel, door den heer Logeman te Haarlem met het beste gevolg in eenige scholen, concertzalen en kerken ingevoerd. De samenstelling van die inrichting komt op ’t volgende neer. Gegeven een lokaal 5.5 M. breed, 10 M. lang en 5 M. hoog voor hoogstens 70 kinderen, dan moet onder den vloer een kanaal worden aangebracht, dat met de buitenlucht in gemeenschap staat en die door eene klep kan worden afgesloten. De opening aan den vloer moet minstens 0.50 M2. oppervlakte hebben. Boven de opening in den vloer wordt eene kachel geplaatst met wijden mantel. In het lokaal een luchttrekschoorsteen. Deze schoorsteen moet liefst rond zijn en dan eene doorsnede van 8 d.M. hebben of, indien hij vierkant is, 7 bij 7 of 6 bij 8 d.M. binnenwerks zijn; de hoogte moet van den vloer tot de kap minstens 10 M. bedragen. Scherpe bochten en oneffenheden moeten vermeden worden. De kap moet van hout of zink zijn en schuin toeloopen, in een hoek van 45°. De bovenopening van de kap moet de helft van de doorsnede van den schoorsteen hebben. Is deze 7 bij 7, dan de kap 5 bij 5 d.M. Boven die opening een talel van hout of zink op 2 d.M. afstand, met eene doorsnede als de schoorsteen. Is de schoorsteen vierwandig, dan is het verkieslijk eene opening van voren en eene aan elk der vrije zijwanden, elke omstreeks van 0.30 M2., aan te brengen, zoowel van boven als van onder in het lokaal. Deze openingen moeten met gemakkelijk beweegbare kleppen gesloten kunnen worden. Deze drie kleppen moeten eigenlijk één vervangen en in den regel zal men slechts 2 daarvan behoeven te gebruiken, welke moet de ondervinding leeren, daar dit van omstandigheden afhangt. Gebruikt men voor de zomerventilatie eene nevens den schoorsteen geplaatste toevoerruimte, dan heeft men slechts 2 wanden vrij en kan men 2 kleppen aanbrengen, die dan elk 0.50 M2. groot moeten zijn. De verwarmingskachel moet een verwarmingsvlak van 3 M2. hebben. Het fornuis moet uit metselwerk bestaan; daaromheen een cilinder van plaatijzer van 0.30 doorsnede en 3 M. hoogte, door een tong in twee deelen gescheiden, waarvan het eene deel van onder gesloten en door eene gewone, van onder daaraan bevestigde kachelpijp, van 12–15 c.M. middellijn, met den schoorsteen gemeenschap heeft. Die afvoerschoorsteen voor den rook wordt van de zoldering des lokaals 4 à 5 M. opgemetseld en heeft eene doorsnede van 0.15–2 d.M. Om deze kachel wordt een plaatijzeren, of beter een gemetselde mantel geplaatst, van dezelfde gedaante en afmetingen als het onderdeel van den ventilatieschoorsteen (8 d.M. doorsnede). Die mantel moet even hoog als de kachel zijn. Onderaan in dien mantel eene deur van minstens 1 M2., of beter 2 deuren van die oppervlakte tegenover elkaar. Deze verwarmingstoestel moet geplaatst worden tegenover den luchtschoorsteen, aan het uiteinde der lengte-afmeting van het lokaal, beide zoover mogelijk van de wanden verwijderd, waarin de ramen zich bevinden. In den trekschoorsteen wordt een luchtkachel geplaatst, die bestaat uit een gemetseld fornuisje met een roostervlak van 0.3–0.4 M. tot 0.4 à 0.5 M. boven dat vlak opgemetseld. Op het metselwerk wordt een schuin toeloopende kap vau metselwerk of plaatijzer gesteld, waarop ongeveer in ’t midden eene buis van 15 c.M. doorsnede en 5 à 6 M. hoog rechtstandig door het midden van den schoorsteen wordt geleid. Die kachel moet door middel van ijzeren of gemetselde kanaaltjes van buitenaf, zonder den trekschoorsteen te openen, gestookt en de aschruimte ontledigd kunnen worden. Door middel van deze inrichting is men in staat 1800 M.3 lucht in het uur te verplaatsen; en daar de snelheid der luchtstrooming slechts ½ M. per seconde is, zal daardoor geen tocht worden verwekt, terwijl per hoofd en per uur bijna 26 M.3 versche lucht beschikbaar is. Des winters moeten bij het aanleggen der kachel alle kleppen van aanvoer en afvoerbuizen gesloten en alleen de deuren van den mantel geopend worden en blijven, totdat de kinderen op hunne plaats zitten; dan worden de klep van de aanvoeropening en een of meer kleppen aan den voet van den luchtschoorstccn geopend, terwijl de deuren van den mantel gesloten worden. Ook is het goed de luchtkachel eenigen tijd voor het aangaan der school te stoken. ’s Zomers worden de kleppen aan het boveneind van den luchtschoorsteen en van de aanvoerbuis, benevens de deuren van den mantel steeds open gehouden, terwijl de luchtkachel bij gering verschil van temperatuur der binnen- en buitenlucht een poosje moet worden gestookt. Men berekent dat voor de geregelde werking van dien toestel gemiddeld 5 kgr. steenkolen per uur wordt gevorderd.
      Eene derde toepassing van dien aard vindt men in de zoogenoemde Galtonsche ventilatie (haard) kachel. Zij bestaat uit een luchtschoorsteen. Ter hoogte van het plafond wordt hij afgesloten met een gewelfje van klinkers in sterke tras, waarin de opening voor de rookbuis wordt gespaard. Die schoorsteen wordt verder nog 0.50 M. hooger opgetrokken, en aldaar gesloten tegen den eindgevel door eene schuin oploopende afdekking en vervolgens langs de binnenzijde van den topgevel geleid, als schoorsteen boven het dak uit. De schoorsteen of verwarmingskamer is dus tot aan het plafond een gemetselde koker.
      Hierin worden (buiten de gewone plaats voor de kachel) twee openingen gelaten, eene beneden aan den buitenwand en eene aan den binnenwand onder het plafond. De buitenopening dient tot aanvoer van versche buitenlucht, die geleid wordt langs he[t opper]vlak van de kachel, en verder om de ro[mp v]an de kachel heen tusschen die rookbuis [en de] gemetselden koker door, en op deze wijze [onleesbaar]nd door de binnenopening onder liet pla[fond in] het schoollokaal wordt gevoerd. De meest gebruikte lucht wordt door het haardvuur opgezogen en tevens, zoo noodig, door een Muir’s vierrichtings-ventilator, die in het midden van de zoldering geplaatst en behoorlijk gedekt en van jalousieën voorzien, in een gemetselden mantel als een schoorsteen boven het dak uitsteekt. De haardkachel wordt zoodanig naar achteren onder den schoorsteenmantel geschoven, dat de achtervlakte der kachel de voorvlakte zij van den gemetselden koker, die de rookbuis omgeeft. Aan den achterwand der kachel zijn eenige ijzeren platen verticaal geklonken, om de verwarmende oppervlakte van dat achtervlak te vergrooten. Deze inrichting wordt door de eerste specialiteiten op dat gebied in Frankrijk, Engeland en Duitschland ten hoogste geroemd en aanbevolen. Volgens de proeven van den generaal Morin wordt de lucht van een vertrek hierdoor in één uur tijds minstens driemaal vernieuwd.
      Morin heeft, na proefnemingen, eene tabel opgemaakt van de juiste verhoudingen der verschillende afmetingen, die hier volgen:

Kub. inhoud der lokalen die verwarmd moeten worden. Volume in één uur te vernieuwen lucht. Doorsnede der rookbuis. Doorsnede van de schoorsteenkap Totale doorsnede der warme luchtbuis.
100 M3. 500 M3 0.05 M2 0.025 M2 0.14 M2
120 600 0.06 0.03 0.168
150 750 0.075 0.038 0.21
180 900 0.09 0.045 0.252
220 1100 0.11 0.055 0.308
260 1300 0.13 0.065 0.364
300 1500 0.15 0.075 0.420

      De voordeelen van dezen schoorsteenventilator worden opgegeven te zijn: 1o. Minder warmteverlies: gewone (kachel) haardstoking tot deze = 7/8 : 2/3 verlies van schoorsteenwarmte. 2o. Gelijkmatigheid van temperatuur door het gansche vertrek en het vermijden van tocht. 3o. Minder kans van het zoo lastig rooken der kachels door ruimer toevoer van versche lucht.
      Voor afzonderlijke verwarming en ventilatie verdienen nog aanbeveling de ventilatiekachels door de firma Boyer c. s. (vertegenwoordigers voor Nederland de heeren Charles Rémy & Bienfait, te Rotterdam) en den heer Heidhausen, te Roermond, in den handel gebracht. Ik heb deze toestellen, door eerstgenoemde firma geleverd, o. a. in de zalen van het nieuw stedelijk ziekenhuis te Utrecht en in eenige openbare scholen aangetroffen, waarbij ik uit den mond van bevoegden de gunstigste getuigenissen daaromtrent heb vernomen. Bij de aanschaffing van zoodanige kachels moet evenwel in het oog worden gehouden, dat men de afmetingen der kachels kenne in verhouding tot den cubieken inhoud der lokalen, waarin ze geplaatst zullen worden en tot het aantal personen, daar in den regel aanwezig. Die verhouding wordt niet altijd in acht genomen; vandaar vaak teleurstelling in de gekoesterde verwachting.
      Ten aanzien van de centrale verwarming van geheele gebouwen meen ik hier te moeten zwijgen, aangezien de kosten van aanleg en onderhoud van dien aard zijn, dat deze inrichting in den regel op onze scholen niet in toepassing zal worden gebracht. De inrichtingen van dien aard, die ik o. a. te Utrecht en Arnhem zag en door de heeren Rémy en Bienfait geleverd waren, voldeden vrij wel aan de verwachting.


Dr. S. Sr. Coronel.



      (1) De hoofd-ingenieur Strootman bepaalt de doorsnede van den luchtzuigschoorsteen door het aantal scholieren, dat het lokaal op zijn hoogst kan bevatten, te vermenigvuldigen met 0.0056 M2.
      (2) Al de genoemde afmetingen gelden voor lokalen en een aantal kinderen, als door ons in het vorig opstel genoemd zijn, zelfs voor iets grootere met een klasse van 50 kinderen.