De Preanger-bode/Jaargang 28/Nummer 69/Ochtend-editie/Zondagsche causerie

Zondagsche causerie
Auteur(s) J.M.
Datum Zondag 11 maart 1923
Titel Zondagsche causerie
Krant De Preanger-bode
Jg, nr 28, 69
Editie, pg Ochtend-editie, [1-2]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[1]


[...]


ZONDAGSCHE CAUSERIE.      

      Wat is Dada?
      Dada is ... ja, als ik het wist zou ik het zeggen, maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik het niet weet.
      Ik heb twee middagen en een Zondag-ochtend besteed aan het bestudeeren van het boek, waarin de schilder Theo van Doesburg pogingen in het werk stelt om ons te vertellen, wat Dadaïsme inderdaad is,... maar het eenige, wat ik te weten heb kunnen komen, is... dat hij ’t zelf ook niet wist.

      Dat ziet er dus vrij hopeloos uit.
      „Wat is Dada?” heb ik van Doesburg gevraagd en hij antwoordt: „Alles is Dada”.
      Toen wist ik nog niets en ben toen weer van voren af aan begonnen en na het boek zeer concentieus bestudeerd te hebben, kwam ik tot de overtuiging dat... de schrijver ’t zelf ook niet wist.

      Niettemin meen ik iets nader tot de waarheid gekomen te zijn. Dada namelijk bestaat niet d. w. z. het houdt op te bestaan, zoodra... je het begrijpt.

      Nu is er niets zoo gek, of het heeft een ondergrond van waarheid. En juist daarom is het zoo moeilijk gekken van hun waan te genezen, want zij beroepen zich altijd weer op den kern. En dat is van die gekken nog zou gek niet gezien.

      Want dit heb ik tenslotte uit van Doesburg‘s werk begrepen, dat een Dadaist een gek is,.... die het ernstig meent met zichzelf... of met de wereld om hem heen.
      Of met beiden!
      B. v. Iemand komt tot de ontdekking, dat de heele wereld een gekkenhuis is.
      Hij gaat daarop bij wijze van protest (’k geef toe, dat het een eenigszins zonderling protest is) op zijn handen loopen. Onmiddellijk zal je nu de heele narrenwereld te hoop zien loopen en den demonstrant volmaakt krankzinnig verklaren.
      „Waarom en met welk recht?” vraag ik.
      Omdat de man iets doet, wat geen hunner doet.
      Dus daarom is-ie gek?
      Maar geen hunner merkt op, dat, wat ieder hunner elken nieuwen dag uit sleur doet, vaak nog heel wat gekker is, doch welke waanzin niet opvalt, omdat hij en masse gepleegd wordt.

      De dadaïst nu stelt zich als ’n gek aan, om...... de wereld te doen inzien, hoe krankzinnig ze inderdaad is.
      ’n Eenigszins zonderling motief, Concedo. Maar als die excentriciteit inderdaad tot gevolg heeft, dat de menschheid tot nadenken gestemd wordt..... ten aanzien van zichzelf, dan verricht de Dadaist toch nog ’n nuttig werk. Want..... (eindelijk ben ik er dan achter gekomen). ’n Gek, die geen gek is, doch zich slechts als gek aanstelt om de mensehen te toonen, hoe gek ze inderdaad zijn .... is ’n Dadaist.
      ’t Wordt zoo langzamerhand een gekke historie..... maar ze houdt waarheid in..... hetgeen ik bij den aanvang van mijn betoog reeds aangestipt heb. Ik zal me er echter wel voor wachten me op den kern te beroepen, want.... het lijkt me, dat er toch ook nog wel andere wegen zijn dan die der clownerie, om de menschheid op haar feilen te wijzen.

      Een collega van het Vaderland heeft zoo’n Dadaistische voorstelling bijgewoond en hetgeen hij er van zegt kan ik slechts ten volle onderschrijven.
      Hij zegt o.a.
      Inderdaad, als deze dadaïsten (die niet eens waschechte dadaïsten zijn) hadden willen demonstreeren, hoe dada het publiek is, zoo is hun demonstratie volkomen gelukt. De menschen zaten te brullen, te gillen, te blaffen, te miauwen, te snorken, op fluitjes en clarinetjes te blazen als een troep volslagen krankzinnigen en één meneer, die toch werkelijk wel behoorde te weten wat humor is, Mr. Kamp, werd nijdig en begon geducht op te spelen tegen Kurt Schwitters. Het was een herrie van belang. Merkwaardig, hoe bij zoo’n gelegenheid menschen, die toch geacht kunnen worden de vormen te kennen, zich niet ontzien grof te zijn tegenover een dame (vint u dit woord te bourgeois, zet er dan in elk geval voor: een vrouw) die een pianosolo speelt, en laat ik er bij verzekeren: zeer goed speelt. Men gierde het uit toen werd aangekondigd: „De dooden marsch van een vogel” en „Militaire marsch van een mier”, en daar het ’t laatste nummer was, ging men joelende en protesteerende en lawaaiende onder ’t spelen heen.
      Maar als morgen Schäfer of Bauer of Grainger precies dezelfde stukken spelen, en men eerst op ’t programma heeft gelezen, wie Erik Satie is, hoe hij een der hoofden is van een zeer bekende muzikale Parijsche school en een hoogst serieus componist (al heeft hij zulke allerkomiekste scènes uit de kinderwereld gecomponeerd) dan vindt men dienzelfden vogel- en mierenmarsch (die werkelijk van Satie zijn) o! zoo aardig en o! zoo geestig.
      Daar men nu echter aan dada bezig was, meende men ook dit te moeten bejoelen en beridiculiseeren, en toen, na allerlei dada-nonsens opeens een der aandoenlijkste gedichten werd voorgedragen (ik geef toe: allesbehalve mooi) die ooit in de oud-Duitsche volksziel geleefd hebben, namelijk Es fiel ein Reif in der Frühlingsnacht, en mevr. v. Doesburg er beseheiden maar schoon begeleidend een Etude van Chopin bij speelde, begon het gebrul en gemiauw opnieuw; zonder eenig benul van wa er gespeeld en voorgedragen was.“
      Juist en als wij deze zaak nu eens nuchter gaan beschouwen (men ziet de Dadaïstische studie werpt reeds resultaten af), dan komen we inderdaad tot zonderlinge complicaties.
      Want zal datzelfde publiek, dat joelt en brult, omdat ieder daar aanwezig joelt en brult, om... mdat men er niets van snapt, niet met het meest serieuse gezicht van de wereld, wanneer morgen Prof. Einstein hier een lezing over de relativiteits-theorie houdt, zeggen dat het zoo verbazend interessant was,... terwijl men in werkelijkheid hiervan ook niets gesnapt heeft ... en ... men dus evengoed gerechtigd was ... om te brullen en te joelen.
      Voelt het doorsnee critieklooze publiek niet dat zijn applaus ten aanzien van iets, dat het niet snapt even absurd, zoo niet absurder is, aan het gejoel en gebrul om dingen, die... het ook niet snapt.
      Wordt het niet meer dan tijd, dat wij eens een anderen maatstaf gaan aanleggen voor wat belachelijk en ernstig is?
      Want.... is niet de economische guerilla, die momenteel in het Ruhr-gebied gestreden wordt Dada? Is niet de Tolstoïaansche lijdzaamheid, waarmede de geheele wereld het treurspel van Europa aanschouwt, Dada? Zijn niet de politieke charlatans, die het rad der misleiding hanteeren first-rate dadaïsten, en is niet de wijze, waarop het vroegere Duitsche militairisme, thans ten aanzien van de Ruhrbezetting de onmacht van dat zelfde militairisme aan den kaak stelt niet het grootste Dada, dat er bestaat? En moet de Muze der geschiedenis niet brullen om het Dada der wereldgeschiedenis, wanneer zij zich ter neder zet om haar nieuwe hoofdstuk te beginnen?
      „Teekent de menseh zich wel ooit met grooter nauwkeurigheid dan in de demonstratie ten aanzien van datgene, dat hij belachelijk vindt?” heeft eens een onzer bekendste schrijvers gezegd.
      Maar ik geloof, dat de mensch zich nog juister teekent, door datgene, wat hij au sérieux neemt.
      Niemand zal zich aan een on-frisch ei te buiten gaan, maar zien wij niet dagelijks met veel smaak geheele ommelettes consumeeren, toebereid uit.... rotte eieren?

      Of wil iemand mij misschien tegenwerpen, dat de huidige valuta-tragedie niet de meest grondige ontkenning inhoudt van de waarde van het systeem, dat wij tot op heden zoo eensgezind en au grand serieux gehuldigd


[2]


hebben??!! waarvoor ieder onzer op de knieen gelegen heeft, dat wij hebben geprezen tot.... het zich toonde in zijne belachelijke naaktheid.
      De weg naar de waarheid loopt.... neen ik ben geen ontkenner van alle waarden, naast de wiskunstige berekeningen en de professorale betoogen via.... het ridicule,.. het met overtuiging gedemonstreerde belachelijke!
      Een waarheid, die wij reeds lang kenden, maar die ons in herinnering gebracht werd door de belachelijk making van het Dadaïsme.
      En hierin ligt de verdienste van het Dada.

J. M.      

Overige vindplaatsen bewerken

  • [J.M.] (24 maart 1923) ‘Wat is Dada?’, De Sumatra Post, vierde blad, [p. 3].