De Stijl/Jaargang 2/Nummer 9/Natuurlijke en abstracte realiteit
De Stijl, Jrg. 2, Nr. 9 (juli 1919) ‘Natuurlijke en abstracte realiteit. […] 2e Tooneel. Grillige boomgroepen teekenen zich tegen de heldere maanlucht af’ door Piet Mondriaan, p. 97-99. |
[ 97 ]NATUURLIJKE EN ABSTRACTE REALITEIT.
DOOR PIET MONDRIAAN.
TRIALOOG (gedurende een wandeling van buiten naar de stad).
Y. Leek. X. Naturalistisch schilder. Z. Abstract-realistisch schilder.
2e Tooneel. Grillige boomgroepen teekenen zich tegen de heldere maanlucht af.
Y. Hoe grillig!
X. Welk een majesteit!
Z. Inderdaad .... grillig en grootsch beide! In deze grootsche contouren komt het grillige van het natuurlijke al zeer duidelijk uit.
Y. Ik zie er allerlei koppen en gedaanten in.
Z. Men ziet nu duidelijk het betrekkelijke van vormverschijning: alles komt ons nu ànders voor dan bij daglicht.
Y. Wellicht omdat we de détails nu niet zien .... maar wat zou eigenlijk ons thans alles zoo indrukwekkend doen voorkomen?
X. Vooreerst de aaneensluiting der détails, zooals U reeds opmerkte. Wij schilders kunnen daar een voorbeeld aan nemen. In schilderkunst is het juist de groote moeielijkheid om de détails ondergeschikt aan het geheel te houden.
Y. Maar ik zie geen details!
X. Dat lijkt maar zoo: overal is nog beweging, vorm, kleur, maar alles wordt gedomineerd door de groote contour.
Z. Ja, de samenvattende lijn der contour doet hier in dit landschap zeer veel. Maar bovendien: steeds maakt het licht, vooral als het sterk is zooals nu, optisch de verhoudingen anders. Daaruit volgt dan ook, dat wanneer we de verhoudingen fotografisch-natuurgetrouw maken, zonder te rekenen met de vorm- en kleurverandering, die door de verlichting veroorzaakt worden, we niet diè schoonheidsontroering zullen teweeg brengen welke we van de volle realiteit ervaren. [ 98 ]
X. Op déze wijze ben ik met U eens, dat we in kunst de natuur vervormen moeten.
Z. Dieper natuurvervorming is slechts een consequentie — maar om op onze boomen terug te komen: ze doen ook nog daàrom zoo groot doordat ze ons zoo vlak toeschijnen.
Y. Ik dacht dat het in schilderkunst juist een verdienste was ronding te beelden.
Z. Betrekkelijk: de natuurlijke schilderkunst tracht wel illusie van ronding teweeg te brengen, maar inderdaad vervlakt zij.
X. Ja, alle groote meesters hebben het modelé binnen de groote contour min of meer vlak gehouden.
Z. En de nieuwere schilderkunst werd al meer bewust van de noodzakelijkheid dat schilderkunst het vlakke eischt.
X. Bij overdrijving vervalt men in decoratieve schilderkunst!
Z. Het is niet noodwendig dat zij daardoor sier- of ornamentkunst, kortom, decoratieve schilderkunst zooals men die gewoonlijk opvat, zou worden; er zijn onder meer oude Byzantijnsche mozaïken, oud-Chineesche kunstwerken enz., die vlak en toch niet, op deze wijze, decoratief zijn. Wat ons wèl in deze kunstwerken treft is, dat zij groote innerlijkheid beelden. We kunnen ook zelf rondom ons observeeren, dat de natuurlijke plastiek, de natuurlijke ronding, de lichamelijkheid, ons de dingen, om zoo te zeggen, materialistisch doet zien, terwijl zij, vlak schijnend, ons veel innerlijker voorkomen. De nieuwe schilderkunst kwam tot de overtuiging dat alle modelé in schilderkunst deze vermaterialiseert... U mag deze overtuiging overdreven vinden, maar zij is nu eenmaal gegroeid!
X. In alle dingen zijn uitersten!
In principe voel ik echter veel voor uwe bewering. Maar is het vlakke wel noodig; als de groote contour alles beheerscht, heft zij de ronding toch reeds in hoofdzaak op?
Z. Voor een deel heft zij die op, maar niet geheel .... doch U voelt niet voor uitersten, welnu, laten we tot de groote contour terugkeeren. Laten we eerst zien, wat de schilderkunst met deze deed. Beeldde zij die naar gewoon visueele ziening?
X. Neen, alle groote meesters hebben hare gespannenheid naar voren gebracht.
Z. Die van de gewoon visueele ziening overdreven...
X. De gewoon visueele ziening beeldt de kunstenaar toch nooit?
Z. Dus kunnen we aannemen dat hij deze verandert... dan zijn we het in principe eens. Maar dan zult U ook een doorgevoerde verandering moeten billijken, n. l. de meest doorgevoerde gespannenheid der lijn, d. i. de tot de rechte vervolstrekte.
X. Ook dat is een uiterste! Volgens de Nieuwe Beelding moet het vlakke en het rechte het doen!
Z. Het vlakke en rechte moeten de middelen zijn om het te doen .... de kunstenaar moet het doen.
X. Dàarin zijn we ’t eens, maar ik voor mij volg liever de natuur!
Z. Dan zult U ook het grillige van de natuur moeten aanvaarden.
X. Het grillige is schoon.
Z. Schoon maar tragisch; volgt U de natuur, dan zult U de tragiek maar in zeer geringe mate in Uw kunst kunnen opheffen. [ 99 ]
De natuurlijke schilderkunst doet ons diè harmonie, welke boven het tragische uitgaat wel voelen, maar zij beeldt die niet in bepaaldheid, omdat zij niet enkel evenwichtige verhouding beeldt. De natuurlijke verschijning, vorm, natuurlijke kleur, natuurlijk rythme, zelfs in de meeste gevallen natuurlijke verhouding, beelden nu eenmaal tragiek.
Y. Wanneer ik dit landschap vergelijk bij dat van zooeven, waar deze grillige boomgroepen niet te zien waren, voel ik inderdaad, dat de grillig natuurlijke vorm niet diè groote rust, waarnaar we innerlijk verlangen, in ons kan bewerken.
Z. Ja. In deze boomen ziet U duidelijk dat verstrakking van contour en vervlakking van plastiek toch niet diè groote rust, waarvan U spreekt, tot directe beelding brengt. Terecht zag U deze veel meer beeldend optreden in het landschap van zooeven zònder boomen.
Y. Ik voelde toen althans die rust.
Z. En als ge U nu herinnert hetgeen ik toen zeide omtrent het vlakke en rechte, omtrent verhouding vooral, zal het U ook duidelijk worden waardoor die groote rust zich in zulk een mate beeldend manifesteeren kon.
Y. Het is waar ...de natuurlijke verschijning was geheel op den achtergrond — ronding was er niet, alles toonde zich vlak en recht, en, zooals U zegt, de onveranderlijke verhouding prononceerde zich. Maar moeten we dan steeds het natuurlijke voorbij zien, om met bewustheid rust te aanschouwen?
Z. We moeten het natuurlijke niet voorbij zien, maar we moeten het, als het ware doorzien: we moeten dieper —, we moeten abstact, en vooral universeel zien. Dàn zien we het natuurlijke als enkel verhouding. Dàn wordt de uiterlijkheid voor ons hetgeen ze inderdaad is: afspiegeling van de waarheid. — Daartoe is noodig dat we vrij worden van de gehechtheid aan het uiterlijke: dàn eerst komen we boven de tragiek uit en kunnen we met bewustheid in alles rust aanschouwen.
X. Dus ook in het grillige?
Z. Ook in het grillige, maar we beelden dit dan niet meer: we beelden enkel evenwichtige verhouding.
Y. Maar wat beteekent onze persoonlijke gesteldheid tegenover de grillig blijvende natuur en de tragiek daarvan?
Z. Door dieper zien wordt wel is waar, om zoo te zeggen, de cosmische tragiek niet opgeheven, maar als we de mensch als een orgaan van de natuur beschouwen, is de verlichting der tragiek van elk individu op zich zelf en van allen te samen het begin van die opheffing.
Y. Zoo voert de natuur door hare voortdurend wisselende aspecten ons toch ten slotte tot het dieper zien?
Z. Ja, de natuur, het meest uiterlijke, brengt ons tot bewustheid van ons zijn, tot het meest innerlijke. Zoo ook in kunst: niet menschelijk, individueel voelen of denken, maar juist de natuur bracht de schilderkunst tot meer zuivere beelding, tot meer onbewogen schoonheidsuitdrukking. Zij brengt ons tot contemplatie, tot opgaan in het universeele, tot, om zoo te zeggen, objectief worden. Individueel denken en voelen, menschelijk willen, bizondere verlangens — alle gehechtheid, zij leiden tot tragiekbeelding en maken de zuivere beelding van rust onmogelijk.
(Wordt voortgezet).
Overige vindplaatsen
bewerken- Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 385-387.