De Stijl/Jaargang 3/Nummer 2/Natuurlijke en abstracte realiteit
‘Natuurlijke en abstracte realiteit. […] 4e Tooneel. Een molen van zeer nabij — scherp en donker tegen de heldere nachtlucht — de wieken staan stil in den vorm van een kruis. 5e Tooneel. Tuin met in stijl geschoren boomen en heesters — huis —. 6e Tooneel. De gevel van een kerk — als een plat vlak tegen het duister, in schijnsel van ’t stadslicht. —’ door Piet Mondriaan |
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 3, nr. 2 (december1919), p. 15-19. Publiek domein. |
[ 15 ]NATUURLIJKE EN ABSTRACTE REALITEIT
DOOR PIET MONDRIAAN.
TRIALOOG (gedurende een wandeling van buiten naar de stad).
Y. Leek. X. Naturalistisch schilder. Z. Abstract-realistisch schilder.
4e Tooneel. Een molen van zeer nabij — scherp en donker tegen de heldere nachtlucht — de wieken staan stil in den vorm van een kruis.
X. Ook dit is inderdaad grootsch! En Z. zal het vooral wel heel bizonder vinden: ziet eens naar de wieken!
Z. Ik vind zoo’n molen inderdaad heel mooi. Vooral als we er, zooals nu, zòò dicht bijstaan, dat we geen normaal-perspectievischen afstand hebben en hem dus eigenlijk niet normaal kunnen zien of teekenen. Op deze wijze is ’t zeer moeielijk het geziene weer te geven: men moet een meer vrije beelding aandurven. Vroeger heb ik meermalen iets van zoo’n korten afstand gezien, trachten weer te geven: juist omdat de dingen dan grootscher doen. En, om op dèzen molen terug te komen, toen, ja toèn trok mij ook de kruisvorm der wieken bizonder aan. Sinds ik echter in alles den rechthoekigen [ 16 ]stand onderken zijn deze wieken mij niet schooner dan iets anders. Beeldend gezien hebben zij zelfs iets tegen: vooral aan den staanden kruisvorm verbinden we zoo gauw een bizondere, meer litteraire, idee. De Nieuwe Beelding verbreekt den kruisvorm dan ook telkens.
X. Wat is het blauw der lucht puur tegenover den donkeren molen!
Z. Ja, de lucht is puur, maar de molen ook! Deze schijnt ons visueel slechts erg donker en zonder kleur. Met lichte en donkere verf is den indruk van lucht en molen niet ten volle weer te geven: dat heb ik dikwijls ondervonden. Teekenende kan men met licht en donker volstaan, maar in kleur — dat eischt veel meer. De blauwe kleur eischt een kleur als tegenstelling. Reeds de Impressionnisten overdreven de kleur — de Neo-Impressionnisten en Luministen gingen verder. Om uit eigen ondervinding te spreken: ik vond bevrediging door den molen rood tegen het blauw uit te schilderen.
X. Maar zoo zièn we toch niet?
Z. Innerlijk zien we anders dan visueel, maar het innerlijk zien is niet altoos bewust. En als het niet bewust is, houdt men — ondanks spontane, meer vrije innerlijke ziening — toch in de beelding min of meer vast aan de visueele ziening .... vooral als de eerste emotie voorbij is. Uit kracht van de eerste intuitieve emotie zijn dan ook de studies en schetsen der naturalistische schilders veelal veel sterker en schooner dan hun schilderijen. Het aesthetisch zien is anders dan het gewone zien, laten we dit in ’t oog houden. En, in het algemeen, is het in kunst alleen van belang onze schoonheids ontroering weer te geven: naarmate we de puurheid der kleur intens voelen, moeten we de kleur zuiver beelden. In het bizonder evenwel, d. i. als we meer bewust aesthetisch gaan zien, wordt het de taak onze schoonheidsontroering klaar, d. i. in-bepaaldheid, weer te geven. En dàn breken we geheel met de visueele ziening.
X. Maar er zijn toch prachtige dingen gemaakt zònder die overdrijving!
Z. Wat de een overdrijving noemt is voor den ander slechts een zwakke wedergave: dit zou de kunst als individueel doen voorkomen, indien men in den loop der tijden geen consequent streven naar steeds sterkere en meer zuivere wedergave van het geziene kon constateeren. De tijd klopt al sneller, een sneller tempo geeft een meer levendige emotie en deze maakt een sterkere uitbeelding noodzakelijk .... dit van de zijde der emotie gezien. We kunnen echter ook zeggen: het tijdsbewustzijn komt meer en meer van het vage tot het bepaalde, of ook: de huidige tijdgeest eischt meerdere klaarheid.
X. Men ziet in den nieuwen tijd wel heel veel overdrijving, maar ’t kon ook wel eens louter navolging zijn!
Z. Dan zou éenzelfde streven niet, onafhankelijk van elkaar, zich overal vertoonen .... maar bovendien: de menschen, en vooral de kunstenaars, volgen niet zoo gemakkelijk het nieuwe, als zij niet inzien dat dit het ware is. Dit inzicht is er nog weinig, maar waar het is, daar kan ook het nieuwe, om zoo te zeggen, uiterlijk overgenomen worden, want dan is men er rijp voor. Dan is ook van geen „navolging” te spreken.
X. Maar, om op den molen terug te komen, als u bevrediging vond in de overdrijving der kleur .... waarom is u zoo niet blijven werken, waarom liet u allen vorm vervallen?
Z. Omdat, zonder dit laatste, ook dan in de beelding het ding als ding op zich [ 17 ]zelf zich bleef handhaven. Als het zich als zoodanig blijft handhaven in de beelding is deze niet uitsluitend beeldend. Door het naar voren treden van het „ding” wordt de schoonheidsontroering steeds beperkt .... daarom moest het ding in de beelding vervallen.
5e Tooneel. Tuin met in stijl geschoren boomen en heesters — huis —.
X. Zie hier nu „verstrakking” .... maar ik zie liever de vrije natuur!
Y. Ik vind toch heel mooi wat we hier in die boomen zien: ’t past ook zoo goed bij het strakke dat een huis heeft.
Z. Ja, daardoor is er eenheid in het geheel. De mensch heeft contact willen maken tusschen de natuur en zichzelven: daarom heeft hij de natuur „verandert”. En in den aard dezer verandering ziet men weder den drang naar vervolstrekking in den mensch.
X. Het is echter niet de vervolstrekking tot het rechte: zie maar die ronde vormen daar.
Z. Daardoor is de vervolstrekking ook, om zoo te zeggen, halverwege blijven steken — is er dus van vervolstrekking eigenlijk geen sprake. Wat we hier zien is voor ’t grootste deel slechts veralgemeening van vorm: juist een beter doen uitkomen van vorm — niet een opheffen van vorm. Zoo zien we hier, evenals in de grillige natuur, verhouding door vorm, niet verhouding op zich zelve, geen zuivere verhouding dus.
Y. Uit hetgeen u reeds gezegd hebt begrijp ik, dat u een andere oplossing zou willen. Ten eerste zoudt u vorm opgeheven, vervolgens naar evenwichtige verhouding gezocht wenschen. Maar dan zou ook alles vlak moeten zijn?
Z. Met dezen tuin komen we van het gebied der schilderkunst op dat van de beeldhouwkunst. De beeldhouwkunst heeft met de derde afmeting op andere wijze te rekenen dan de schilder: de schilder heeft zijn drie kleuren en zwart en wit; de beeldhouwer slechts zijn zwart en wit. De beeldhouwer moet het rechte in drie afmetingen zoeken. Hij maakt dus lichaamsplastiek, hoewel hij het ronde, het eigenlijke van vorm, kan herleiden tot het prismatige, en hierin weder vorm „als het afzonderlijke” door tegenstelling en onderbreking kan opheffen. En het lijkt mij voor den beeldhouwer der Nieuwe Beelding dan ook de weg om het te zoeken in compositiën van prisma’s.
X. Wordt de beeldhouwkunst dan geen bouwkunst?
Z. In genen deele. Bouwkunst blijft ruimte-constructie en heeft ook eischen der praktijk. De beeldhouwkunst is meer vrij.
X. Dan is deze tuin korter bij zuivere beeldhouwkunst dan een „beeld”, volgens uw opvatting?
Z. Zeer zeker. Volgens mijn idee moet „het beeld” in de beeldhouwkunst geheel vervallen.
6e Tooneel. De gevel van een kerk — als een plat vlak tegen het duister, in schijnsel van ’t stadslicht. —
Z. Ziehier weèr andere realiteit: maar nog geen abstracte realiteit.
Y. En alles is toch vlak en geometrisch?
Z. Het abstracte is tot bepaaldheid gestelde innerlijkheid, of de diepst [ 18 ]verinnerlijkte uiterlijkheid .... deze vertoont dus nergens de onbepaaldheid welke deze gevel in sommige gedeelten vertoont; ook geen vorm, dien we hier herhaaldelijk zien optreden.
Y. Maar deze kerk is toch in stijl gebouwd en zou men dan de juiste verhoudingen niet gevonden hebben?
Z. Men heeft hier niet in de eerste plaats naar zuiver evenwichtige verhouding gezocht; wel naar evenwicht, naar harmonie. In bouwkunst beeldt zich het uiterlijke naar de inwendige constructie. Als deze niet zuiver evenwichtig is kan het uiterlijke ’t ook niet zijn. Daarom is het noodzakelijk dat de bouwkunstige constructie geheel anders wordt, zal de bouwkunst nieuwe beelding zijn.
Y. Dan kan dus alle bouwkunst van voorheen u slechts inspireeren tot abstract-reëele beelding ....
Z. Zoolang er geen geheel nieuwe bouwkunst is moet de schilderkunst datgene doen waarin de bouwkunst — zooals zij algemeen verschijnt — ten achter bleef: zuiver evenwichtige verhouding te beelden, of, anders gezegd, abstract-reëele beelding zijn.
Y. Maar de bouwkunst is toch tastbaar-reëel?
Z. Tastbaar reëel, kan evenzeer abstract-reëel zijn, in zekeren zin is een tableau ook tastbaar. Thans beeldt de Nieuwe Beelding in de schilderkust wat ons eens in bouw- en beeldhouwkunst inderdaad omgeven zal ....
Y. U gelooft dus dat de Nieuwe Beelding in deze kunsten in algemeenheid naar voren zal treden?
Z. In algemeenheid .... dat zal wel heel lang duren. Steeds zijn het groepen die voorgaan, na de enkelen. Nu zijn er reeds enkele huizen die het streven der Nieuwe Beelding vertoonen: eer die tot een stad groeien .... dat eischt tijd! Onze omgeving zal wel nog heel lang van abstracte realiteit afblijven! Maar daarom is de Abstract-Reëele Schilderkust dan ook voorloopig het reddende surrogaat!
Y. Dan zult u zich wel ergeren aan onze steden en dorpen?
Z. In zekeren zin, ja. Vooral in de dorpen en kleine steden spreekt het individueel gevoel — dat voorbijgaand is — mij te sterk. Het drukt zich ook wel uit in vele bizondere gebouwen der groote steden, doch daar lost alles zich meer op in de massa. In de wereldstad spreekt het tijdelijke minder en treedt ook de schoonheid van het enkele nut naar voren.
Y. Maar kan het enkel nuttige dan schoonheid zijn?
Z. Dat het zuiver nuttige schoonheid kan zijn bewijzen zoovele voortbrengselen der noodzaak. Een eenvoudige nap om uit te drinken is schoon, evenzeer als een automobiel en een vliegmachine. Voorts, om bij dezen tijd te blijven, de moderne ingenieurswerken: bruggen, fabrieken, etc. in ijzer- of betonconstructie. Het is misschien juist de groote fout der architecten dat ze schoonheid willen maken.
Hoewel bewuste schoonheidsbeelding het hoogste is, leidt bewust zoeken naar schoonheid op velerlei dwaalwegen. Zoolang men aan bewuste aesthetische beelding niet toe is, zal het beter zijn de aandacht aan het nut te schenken. Door dit op zuivere wijze te doen schenkt men de aandacht aan het leven, of ook: het leven vertolken is aandacht aan het nut schenken. En is kunst geen levensvertolking? Juist door geen levensvertolking te zijn [ 19 ]in dezen zin, is de kunst afgedwaald op het terrein van het „aangename”, het „mooie”, het „rijke”, het „sierlijke” en dergelijke.
Bovendien — om op uw vraag terug te komen — evenwicht is een natuurwet: deze is uit haar aard waar en alle manifestaties van evenwicht in de materie zijn vanzelf dus schoon. Als de mensch nu maar zuiver het evenwicht zoekt, worden vanzelf zijn producten schoon.
X. Maar u verlaagt de kunstenaar tot een gewoon mensch! Waar is dan de emotie!
Z. Een kunstenaar moet niets meer zijn dan een aesthetisch beeldend, zoo u wilt scheppend, zuiver mensch .... maar ook niets minder. Het is niet weinig! Het houdt alles in. Een zoodanige mensch wordt inderdaad door en van uit „evenwicht” bewogen, niet door bijkomstigheden. Zonder emotie is hij dus niet! En uit kracht van „evenwicht” brengt hij vanzelf steeds grooter evenwicht in zijn scheppingen .... zoekt en schept hij dus schoonheid, zonder aan schoonheid te denken. Is de kunstenaar zoo niet, dan is een gewoon, zuiver mensch, zonder aesthetische emotie, hem vóór, want deze doet, zonder emotie reeds, een zekere schoonheid ontstaan door zuiver gevoel en verstand. De ingenieur b. v., bepaalt zich enkel tot zuivere constructie: als van zelf ontstaan zuivere verhoudingen .... uit de noodzakelijkheid, die waarheid is. Zie eens hoe schoon b. v. het aspect der metropolitain te Parijs is: de schoonheid der constructie, die wellicht te koud zou kunnen zijn om artistiek gevoel te bevredigen, wordt levend door het licht .... ook uit zuiver noodzaak aangebracht. De nieuwe ingenieurswerken hebben ook dit nog voor, dat zij zuiver de noodzaak van den tijd uitbeelden: al meer wordt oude vorm en stijl losgelaten .... òok door noodzaak alweer, want nieuwe materialen eischen nieuwe constructiën.
Y. Hoe schoon, dat het schoone zich vanzelf verdiept!
(Wordt vervolgd).
Overige vindplaatsen
bewerken- Ad Petersen (red.; 1968) De Stijl [deel] 1. 1917_1920. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 483-487.