De Telegraaf/Jaargang 20/Nummer 7292/Avondblad/Italiaansche Opera
‘Italiaansche Opera. Il Barbiere di Siviglia’ door L. v. G. Jr. |
Afkomstig uit De Telegraaf, dinsdag 15 oktober 1912, Avondblad, Tweede Blad, p. 7. Publiek domein. |
Italiaansche Opera.
Een buitengewone liefde koester ik voor den Barbiere, die de synthese van allen muzikalen humor is, tevens het hoogtepunt van het muziek-blijspel. Nergens, zelfs bij Mozart niet, vinden we zooveel lichtheid en bekoorlijke gratie bij zoo sprankelenden geest en volmaakte vormenschoonheid. Er is realisme in de grappigheid en toch steeds fijne smaak, er is fraaie melodielijn en toch nergens sentimentaliteit; het is vol luchtigen scherts en nooit oppervlakkig, de ensembles zijn bij hun evenwichtig-prachtigen bouw, altijd licht en doorzichtig, en slepen ons als de fijne prikkeling van champagne in een roes, die géén dronkenschap is, mede. Alles wat die tijd ons aan glanzende muzikaliteit, fijnen geest en betooverende bevalligheid geven kan, is in dit werk van Rossini vereenigd. Welk een levensblijheid, die zich zóó in pikante schoonheid uiten kon!
Men moet eigenlijk opvoeringen van Franschen en Duitschen — om van de Hollanders maar te zwijgen — van den Barbiere gehoord hebben, om te kunnen begrijpen, hoe deze Italianen ons eigenlijk Rossini openbaren. Daar is allereerst dirigent Rubino. Zijn tempi alleen al zijn berekend op de vlotheid der Italiaansche taal. En naast de rhythmische fonkeling bouwt hij de ensembles bewonderenswaardig op, tegelijk de elegance van stijl bewarend.
Stijl — dat kenmerkt de geheele uitvoering. Rubino kan het bereiken, omdat al deze kunstenaars kinderen van het Zuiden zijn, die de muziek van Rossini als zonnige levenslust in zich voelen, wien het natuur is, zich zóó te uiten. Wie anders zouden ons nog dit luchtig en tintelend tempo, deze lenige actie, deze bewonderenswaardige recitativi secchi kunnen geven?
Daar is de Ferran, in de rol van Figaro sinds verleden jaar nog gegroeid: hoe wist hij de losheid, den geest van den Barbiere in spel èn zang te geven. Vlug en luchtig als zijn bewegingen, was het aanspreken van zijn stem en ging Nadal ook ditmaal de coloratuur niet zoo gemakkelijk af in den beginne, de welluidendheid van zijn tenor wordt fraai tot de eischen van ouden stijl, zónder overmatige uithalen beheerscht. De Don Basilio kon ons niet geheel Baldelli van verleden jaar doen vergeten, maar de stem ook minder klankvol, Curci speelt de rol uitstekend en verdiende het applaus voor zijn laster-aria. Uitnemend echter, want muzikaal-grappig is de buffo, Talamanea. Een verrassing kon Rosina ons niet meer zijn, omdat, wie ooit Albertina Cassarie in dien rol zag, die niet meer vergeet. Alweer — men moet de stijve coloratuur-poppen vroeger gezien hebben, om ten volle te kunnen waardeeren, de lieve verschijning, het geestig snoetje, de levenslust en guitigheid, die naast de virtuositeit, de mooi-getimbreerde, zuivere stem, de zoetheid der coloratuur, ons boeien en een geheel maken vol begrip, gevoel en humor.
En als dan de finales zóó rhythmisch en klankschoon de climax brengen nà elk bedrijf, dan vergeten we gaarne de armoedige décors, en genieten zonder voorbehoud van een kunstvorm, die we nog slechts zelden hoorden en toch tot het mooiste en bevalligste behoort, dat muziek en tooneel bezitten.