De Telegraaf/Jaargang 36/Nummer 13484/Oude Paaschgebruiken

Oude Paaschgebruiken
Auteur(s) Anoniem
Datum Zondag 1 april 1928
Titel Oude Paaschgebruiken
Krant De Telegraaf
Jg, nr 36, 13484
Editie, pg [Dag], Eerste blad, 3
Opmerkingen Pieter Aertsen vermeld als Pieter Aertz
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

OUDE PAASCHGEBRUIKEN


Pa’s ei.


Symbool van opstanding en nieuw leven.


De beteekenis door alle eeuwen.


ALOM FEEST IN DE NATUUR.


Al dagen, soms wekenlang liggen achter de winkelramen van de banketbakkers de Paascheieren uitgestald; kleine chocolade-eitjes in kleurig papier gewikkeld, „rose en witte suikereieren en heele groote gevulde luxe eieren”, zoo weelderig versierd met linten en strikken, dat het kunstig voorwerp nauwelijks meer herinnert aan het kleine witte ei, dat de kip met haar warme veeren koesterend uitbroedt tot het nieuwe leven er uit te voorschijn treedt. Evenmin herinnert men zich bij het ten geschenke geven van zoo’n Paaschei de eigenlijke beteekenis; over het algemeen is het een traditie geworden, een prettige gewoonte, zonder meer. En toch is het Paaschei wel degelijk een symbool der hoofdgedachte van het Paaschfeest, n.l. van opstanding en nieuw leven en vindt men deze gedachte ook terug in andere sinds eeuwen ingewortelde Paaschgebruiken.
      Bij het ontwaken van nieuw leven past vreugde, vandaar dat ten allen tijde bij de opstanding in de natuur feest fevierd werd. In vroegere heidensche tijden was dat natuurlijk niet het christelijk Paaschfeest, maar ’n lentefeest. Bij de oude Germanen was dit ’t feest ter eere van Ostra, de godin van licht, liefde en leven. Te harer eere brandde men groote vuren en danste al zingend en juichend om die vreugdevuren heen; zelfs de zon deelde in de algemeene blijdschap, want volgens een heel oud bijgeloof sprong de zon op dien lentedag bij haar verrijzen driemaal van vreugde op.
      Behalve om die vreugdevuren danste men ook om een versierden boom of paal heen; dat gebeurde meestal op den eersten Meidag en na het slachten van een offerdier werden er groote maaltijden aangericht om te smullen van alle jonge, versche producten der aarde: eieren, jonge lammeren, speenvarkens, kippen, jonge groenten en wat al niet meer.
      Bij de Joden was het in de lente vallend feest het Pascha en reeds een voorafspiegeling van het latere christelijke feest, want de vreugde gold ook hier een hernieuwd leven, een herdenking van de verlossing van de Israëlieten uit de Egyptische ballingschap. Dit werd gevierd o.m. door het slachten van een lam: een weinig bloed van dat offerlam werd aan de deurposten en op den drempel van het huis gestreken. Dit bloedwas een bescherming tegen den wrekenden engel des doods die rondging om de eerstgeborenen der verdrukkers mee te voeren, maar aan de aldus geteekende huizen ging hij voorbij. Het geslachte lam werd opgediend met ongedeesemde brooden en bittere kruiden. Deze maaltijd moest staande genuttigd worden, de voeten geschoeid en de reisstaf in de hand ter herinnering aan den uittocht uit Egypte.
      Het feest van het Nieuwe Verbond gaf een grootere en diepere beteekenis aan het Paaschfeest van het Oude Verbond: door de Verrijzenis des Heeren na Zijn offerdood werd de mensch uit de slavernij der zonde verlost en tot nieuw leven opgewekt. Vele bestaande gebruiken van het lentefeest en ook van de Joden werden geheel of gedeeltelijk overgenomen en gekerstend. Zoo herinnert om te beginnen het woord Ostern in Duitschland en Easter in Engeland aan de vroegere feesten ter eere van Ostra, maar reeds bij den aanvang der Paaschviering op Palmpaschen of Palmzondag treedt een geheel christelijk motief op den voorgrond.


Palmzondag.


      Op dien Zondag immers herdenkt men den Intocht van Christus te Jeruzalem gezeten op een ezel en hoe de bevolking met de kinderen voorop. Hem met olijftwijgen en palmtakken wuivend tegemoet trad. Al in de vierde eeuw hield men op dien dag optochten waarbij de persoon, die Christus voorstelde, op een ezel door de stad reed. Later werd die persoon vervangen door een houten beeld op een houten ezel, die op rolletjes werd voortgetrokken; zulk een beeld noemde men O. L. Heer op wieletjes of „ten esel”.
      Amsterdam kende in de middeleeuwen ook dergelijke optochten, vanuit Jerusalem (dat was de St. Olofskapel) ging men naar de Oude Kerk en later ging de processie vanaf de Sacramentskapel der Heilige Stede in de Kalverstraat naar de Nieuwe Kerk. Pelgrims die naar het Heilige Land waren geweest liepen vooraan in die processie. Kinderen namen er ook deel aan en droegen palmtakken in hun hand. Langzamerhand kwamen in sommige streken


De Eierdans door Pieter Aertz (Rijksmuseum).


kleine versierde palmboompjes in zwang die aan de kinderen gegeven werden, hieraan hingen dan allerlei lekkernijen: appelen, krentebroodjes, vijgen, gekleurde eieren, vlaggetjes en strikjes, terwijl op de spits een haantje pronkte, soms een paardje of zwaantje.
      In dien versierden palmstok zit nu weer een typische vermenging van heidensche en christelijke overleveringen, want boven op den vroegeren Meipaal prijkte eveneens een haan, paard of zwaan; ook werden deze dieren in koekdeeg nagebootst en vonden veel aftrek in de kraampjes op de markt. Alle drie deze dieren weerden volgens een volkstraditie onheil af: de haan beschut tegen onweer en bliksem (de beteekenis van het haantje op den toren), door zijn gekraai roept hij helder weer te voorschijn en verdrijft het nachtelijk duister. In Duitschland gold een paardekop als bescherming tegen onweer en andere rampen, maar bij de Friezen en Vlamingen moest een zwaan tegen onheil beschermen. De versierde Palmpaasch der kinderen droeg dus een van die drie dieren in top om rampen af te wenden, zooals het bloed op den drempel der Israëlietische huizen tegen onheil beschutte en zooals de liturgisch in de kerk gewijde palmtakjes door de geloovigen mee naar huis worden genomen om in stal en woning op te hangen ten einde kwade invloeden op het vee en de bewoners te weren.


            Palm, palmpaschen,
            De koetjes die gaan grazen,
            De schaapjes in de wei
            Als het paasch is krijgen we een ei.


      Aldus een oud Hollandsch liedje, waarbij men dacht aan de lammetjes van grasboter met een versch groen blaadje in den bek, die op Paaschzondag op de tafel zouden geplaatst worden als symbool van het Lam Gods.


Nederlandsche meiboom, als illustratie voorkomende in J. Cats, Spiegel Van den Ouden en den Nieuwen Tijdt in ’s-Graven-Hage, 1632.


      Naarmate de stille of goede week vorderde steeg de verwachting der kinderen naar het komende feest en tegelijk ook hun ongeduld. Van Schortelwoensdag tot aan Paaschzondag speelden de jongens na afloop der kerkdiensten de Dommeldemette, een rumoerig ratelconcert met gestamp en getrap begeleid; daarna trokken zij de stad door om eetwaren ten geschenke te vragen voor de komende feesten. Voorop ging de kerkelijke hondenslager en hij riep:


            Jonghens syt ghy allegader hier?
            Jaaaa! was het langgerekte antwoord.
            Moecht ge wel goet Hamburger bier?


      Weer klonk het met begeleiding van de ratels: Jaaaa!
      Na nog een paar vragen aldus te hebben beantwoord zongen de jongens bij elke woning in koor:


            De dommeldemette
            De vaste is uyt
            Kyrie eleison
            Te Paschen zullen we eieren eten
            Zoo is de vasten al vergeten
            Kyrie eleison


      Die kerkelijke hondenslager was een zeer gewichtige figuur in die dagen; want hij kreeg het heel druk en moest zijn gewoonlijk ambt, het verjagen van jankende honden uit de kerk met een fiksche zweep tijdelijk wel wat verwaarloozen. Eerst had hij al meegeholpen om O. L. Heer-op-wieletjes in de processie voort te trekken, dan leidde hij het trap, ratel- en klapconcert van de Dommeldemette (verbastering van donkere metten) en ging de jongens voor bij hun optocht langs de huizen en hielp ook de paaschbrooden of Allelujahkoeken rondbrengen. Op Witte Donderdag (zoo genoemd naar de witte misgewaden welke op dien dag door den priester gedragen worden) zwijgen na het Gloria de klokken tot aan Paaschzaterdag. Aan den hondenslager was dan de taak opgedragen om met een ratel het volk naar de diensten te roepen. Waren na Zaterdagochtend de klokken weer „thuis” (de kinderen geloofden dat de klokken in dien tusschentijd naar Rome waren gegaan om door den paus te worden gezegend en dat zij de gekleurde eieren dan tegelijk meebrachten), dan zette de hondenslager een vuurnerinkje op.
      Alle huismoeders wilden met Paschen heilig vuur in hun woning hebben. Heel vroeg in den ochtend gaat volgens de liturgie de katholieke kerk, de priester in het voorportaal een vonk slaan uit een vuursteen en wordt de paaschkaars, symbool van het licht der Opstanding hiermede aangestoken. Vroeger werd dan ook een groot vuur ontstoken met die kaars en verschafte na afloop van den dienst de hondenslager gezeten in de torendeur een „heilig kooltje” aan allen die erom kwamen vragen. Ook dit was een afweermiddel tegen duistere machten, evenals het op Paaschzaterdag gewijde water.
      Eindelijk brak den op zoolang verbeide Paaschzondag aan en laaide de vreugde in al haar volheid op. Evenals bij de Ostrafeesten steekt men zich gaarne in nieuwe kleeren, vandaar de uitdrukking: op zijn paaschbest, in paaschpronk zijn of uitgedost als een paaschos. Bij de feestmaaltijden vormen eieren een hoofdschotel en ook bij de volksspelen vervullen zij een voorname rol. Zij worden gekleurd in alle mogelijke tinten en in koffie gekookt om de schaal goed hard te maken, dan gaat men ze verstoppen en de kinderen moeten zoeken ofwel men gaat „eier’tikken” en wie het ei met de hardste schaal heeft wint het. Is de streek heuvelachtig dan is er een van oudsher bekende „Paaschberg” zooals bij Wageningen, Zwolle, Lochem en Dwingeloo; de kinderen rollen eraf met de gekleurde eieren en wedijveren wiens ei het onverbreekbaarst is, gebruiken die geheel of gedeeltelijk nog in vele streken, vooral in het oosten van ons land bestaan.


Eierdans op Walcheren.


      Elders weer, in Walcheren bijvoorbeeld gaat men „eieren garen” en danste er nog niet zoolang geleden, den eierdans. Dit laatste was een echt volksvermaak, dat in de herbergen plaats vond. We bezitten er een afbeelding van in het schilderij van Pieter Aertz in het Rijksmuseum te Amsterdam uit het jaar 1557. Op den vloer, waar was gras en bladen zijn neergestrooid, wordt met krijt een kring getrokken en middenin een stapel eieren neergelegd. De speler danst met ongeschoeide voeten en de handen in de zij op één been en moet de eieren een voor een uit den krijtkring hinkelen.
      Op Paaschmaandag volgt een ander vermaak, dan worden op weiden en kampen de paaschvuren ontstoken, maar vooral gaan de kinderen (in Twenthe o.a. de huizen langs om brandstof te bedelen, zij zingen:


            Heb je ook ’en olde mande
            Die wie tot Paeschen brandet


      Zijn er dan genoeg oude manden en rieten voorwerpen te saam vergaard dan wordt het vuur ontstoken en in een wijden kring danst men eromheen onder het zingen van


            Ei koerei, ei koerei
            Een ei is geen ei
            Twee ei is ’n half ei
            Drie ei is een paaschei.


      Volgens taalgeleerden is dat ei koerei een verbastering van kyrie eleison.
      In Polen waar de Paaschmaaltijd tot een der oudste traditie hoort en door heer en knecht gezamenlijk genuttigd wordt ziet men op tafel behalve de eieren, het lam en ongedeesemde brooden ook een varkenskop, als zinnebeeld van den zondigen mensch. In dat land is het nog steeds gebruik, elkander op Paaschdag den vredeskus te geven, zooals vroeger meer algemeen gedaan werd.
      Maar al mogen in verschillende streken de gebruiken onderlinge afwijkingen vertoonen, overal is de zelfde gedachte aanwezig, de gedachte van opstanding en nieuw leven met verdrijving van booze machten en wordt dit kenschetsend gesymboliseerd in het ei. De harde schaal van het ei gelijkt den somberen grafsteen dien door den Verrezen Heiland verbroken werd en die door de gestorvenen gebroken zal worden op den dag der opstanding, evenals het kuiken de schaal verbreekt om er als nieuw leven uit te voorschijn te treden.


      (Nadruk verboden).