De Telegraaf/Jaargang 5/Nummer 1810/Avond-editie/Nog erger den een pakhuis

‘Nog erger den een pakhuis’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Telegraaf, woensdag 15 december 1897, Avond-editie, [Eerste blad], [p. 1]. Publiek domein.
[ Eerste blad, 1 ]

Nog erger den een pakhuis.

Wij ontvingen het verslag omtrent het Rijks-Museum van natuurlijke historie te Leiden, uitgebracht door den directeur dr. F. A. Jentink.
Omtrent den toestand der verzamelingen wordt het volgende gemeld:
„De toestand der verzamelingen werd in het vorige jaarverslag „allertreurigst“ genoemd; deze uitdrukking moet thans herhaald worden en is mogelijk niet krachtig genoeg: uit hetgeen hieronder gezegd wordt à propos van „verliezen“ kunnen de bewijzen voor de hand gegrepen worden.
Behalve aan het vocht, de schimmel, de stof en het groote verschil in temperatuur tusschen zomer en winter in de niet verwarmde galerijen, is boven bedoelde toestand voor het grootste deel een gevolg van de slechte en geheel onvoldoende wijze, waarop de verzamelingen geborgen zijn: de kasten deugen niet.
Er kan gerustelijk gezegd worden, dat in het gansche gebouw niet één goede kast aan te wijzen is; zij zijn allen „op een koopje“ gemaakt, sluiten dus niet en laten overal stof en insecten vrijelijk binnenkomen. Waarom in dezen schandelijken toestand niet sedert lang verandering gebracht is? Deze voor de hand liggende vraag moet als volgt beantwoord worden.
Zoo lang ik aan het Museum verbonden ben, dat is van het jaar 1875, is er steeds sprake geweest van den bouw van een nieuw Museum van Natuurlijke Historie, zijn er steeds Commissies geweest om die zaak grondig te onderzoeken, zijn er reizen gemaakt ten einde andere Musea te bestudeeren, zijn er rapporten uitgebracht en plannen geteekend en voorstellen aan de regeering ingediend, terwijl er bijna altijd op de staatsbegrooting een post voor onderzoek, etc. was uitgetrokken. Was er sprake van den bouw van een nieuw museum, dan werd er steeds gedacht aan en gesproken van het Museum van Natuurlijke Historie. Deze toestand veranderde eenigszins onder den vorigen minister van binnenlandsche zaken, die besloten had om den bouw van aen Ethnographisch Museum vóór te doen gaan, daarna wilde hij een Museum voor onze collecties stichten......
Verder heet het.
De slecht sluitende kasten, waardoor aanvallen van insecten en vocht niet belet worden de voorwerpen aan te tasten, zijn oorzaak, dat letterlijk in alle aldeelingen bederf en vernietiging zijn ingetreden: honderden skeletten van vogels zijn bedorven, bij honderden vogels zijn de snavels door schimmel aangetast, hoorns en geweien zijn wit van den schimmel, in galerij en magazijn is, niettegenstaande voortdurende zorg, overal vreterij van insecten te bespeuren, waarmede het vernielingsproces der gansche collectie — door mij reeds in vorige verslagen voorspeld — feitelijk is aangevangen. In het najaar van 1896 verkeerde de collectie conchyliën en lagere dieren in groot gevaar, door afsluiting der beide galerijen en plaatsing van eene kachel, die een half jaar ongeveer dag en nacht door gebrand heeft, is in dien zeer ernstigen toestand eenige verbetering gebracht, terwijl de Conservator dier afdeeling bijna het geheele jaar door zijn tijd geabsorbeerd zag door te redden wat er te redden was: veel schoons is in die afdeeling voor goed bodorven, veel voor altijd gemutileerd. Door vocht en schimmel worden in alle afdeelingen de etiquetten aangetast en onleesbaar, vallen van de flesschen af en vorderen van de ambtenaren ongelooflijk veel opoffering van tijd, zoo hoogst noodig voor wetenschappelijken arbeid. Maanden lang heb ik gewerkt om de eierencollectie tegen volkomen ondergang te beschermen, daar het glaswerk, waarin de eieren geborgen waren, voor een groot deel vernietigd door chemische werking, gebroken was en uit elkander viel, natuurlijk zeer ten nadeele van de zoo teedere eieren.
De droge schaaldieren zijn wit van den schimmel en worden nu overal waar de zon schijnt, te drogen gelegd.
Uit het verslag blijkt tevens, dat de Regeering niet is ingegaan op de voorstellen door curatoren en directeur gedaan om te trachten dr. J. Büttikofer de op hem gevallen keuze van directeur van de Rotterdamsche diergaarde niet te doen aannemen. Eene bescheidene tractementsverhooging zou dien verdienstelijken geleerde genoopt hebben te blijven.
Indien men weet, dat het hier geldt de wellicht rijkste verzameling van Europa, dan zal men zeer zeker betreuren, dat die schatten, waarop wij trotsch behoorden te zijn, eenvoudig verwaarloosd worden... opgevreten eensdeels door insecten en anderdeels door misplaatste zuinigheid, die de wijsheid bedriegt.