De Tijd/Jaargang 94/Nummer 30310/In de schaduw van den St. Plechelmustoren

In de schaduw van den St. Plechelmustoren
Auteur(s) Anoniem
Datum Zondag 6 november 1938
Titel In de schaduw van den St. Plechelmustoren
Krant De Tijd
Jg, nr 94, 30310
Editie, pg Ochtendblad, [7]
Opmerkingen Franciscus Sonnius vermeld als Sonnius, Filips II van Spanje als Philips
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

IN DE SCHADUW VAN DEN ST. PLECHELMUSTOREN

TWENTE IN 1608

Uit de rekening van Deken Rovenius blijkt, dat Overijsel nog grootendeels katholiek was

Zegenrijk werk van Rovenius

I.

      Ongeveer honderd jaar heeft het geduurd voordat de St. Plechelmuskerk te Oldenzaal aanspraak kon maken op de belangstelling die dit bouwwerk krachtens z’n ouderdom en schoonheid verdient. Immers deze kerk met haar archaïsche vormgeving is de eenige gewelfde Romaansche basiliek van het Utrechtsche diocees, die tot den huidigen dag is bewaard gebleven. Het is ’n merkwaardige coïncidentie van zaken dat het juist 100 jaar is geleden, dat er een artikel verscheen in den Overijsselschen Almanak van 1839, waardoor voorgoed de aandacht op dit bouwwerk werd gevestigd. Onlangs is de restauratie van den toren tot stand gekomen. En het was wel noodig ook, want de laatste groote herstellingswerkzaamheden dateeren van 1615 toen de vicaris apostolicus hiervoor geld beschikaar wist te krijgen. Dit was niemand minder dan Philippus Rovenius, die kort daarvoor nog deken van Oldenzaal was.

      „Aldenselen is gelegen tusschen Deventer en Munster, in een land, dat Twinte wordt genoemd, en het is de beste stad uit die buurt. Immers daar wonen XVI kanunniken en er is een conventueele kerk; de stad zelve is wèl versterkt en goed voorzien”. Dit werd reeds in het jaar 1222 opgemerkt door een klerk uit het klooster van Prüm, die belast was met het overschrijven van een goederenlijst, waarin Oldenzaal reeds in het jaar 893 wordt vermeld. Ofschoon van de middeleeuwsche stadsgeschiedenis weinig bekend is, staat het vast, dat er reeds in 1261 rechters, schepenen en een meente was.
      Ook de oudste geschiedenis van de Plechelmus ligt in het duister, de kerk zou oorspronkelijk aan den H. Sylvester zijn toegewijd. Bisschop Balderik van Utrecht, die leefde van 918–976, zou het houten gebouw door een steenen hebben vervangen en in 954 de relequieën van den H. Plechelmus van St. Odiliënberg (L.) naar Oldenzaal hebben overgebracht en hier een kapittel van kanunniken hebben gesticht. Bisschop Balderik stond te Oldenzaal in zoo hoog aanzien, dat in 1481 een deel van zijn gebeente dat rustte in de crypte van Oudmunster te Utrecht naar hier is overgebracht en in het koor van de Plechelmus is bijgezet.
      De tegenwoordige kerk dateert hoogstwaarschijnlijk van vóór 1200, op stijl-critische gronden kan men dat aannemen. In de eerste helft van de 13e eeuw werd begonnen met den bouw van den toren. Verder is er ongeveer niets meer bekend tot het jaar 1450 waarop een eigendomsoverdracht plaats vond ten behoeve van „de luchtinge” en timmering der kerk, welke vermoedelijk in 1484 voltooid was. Bij den grooten brand van Oldenzaal in 1492 werden kerk en toren hevig door het vuur geteisterd, nog bij de laatste restauratie zijn hiervan in den toren de brandsporen teruggevonden. Bisschop David van Bourgondië verleende medewerking bij de restauratie en schonk een raam ter grootte van ongeveer 200 voet. Zoo had de kerk tot de komst van de reformatie een ongestoord bestaan en het gebouw werd goed onderhouden. Nog in het jaar 1565 werden aanzienlijke bedragen besteed voor het doen aanbrengen van een uurwerk en „tot tymmerasie tot der hilgen kerkcken”.

De reformatie in Twente

      Toen het protestantisme in deze landen meer en meer ingang vond, stelde de latere bisschop van Den Bosch dr. Fr. Sonnius aan koning Philips voor, om een nieuwe kerkelijke indeeling tot stand te brengen omdat het bisdom Utrecht veel te groot was om het effectief te kunnen regeeren. Zoo kwam Twente in 1559 te ressorteeren onder het bisdom Deventer en werd toen gesplitst in de dekenaten Oldenzaal en Ootmarsum. Deze maatregel heeft weinig mogen baten, want in feite was het bisdom Deventer in 1577 opgeheven door den dood van den bisschop Aegidius de Monte.
      De groote verandering kwam in Twente tot stand in 1597 toen Prins Maurits door een gelukkigen veldtocht het gebied onder Staatsch bewind bracht. Sinds dat moment was het voorloopig met de vrije uitoefening van den katholieken godsdienst gedaan. Door allerhande dwangmaatregelen, die voornamelijk uitgingen van de Classis Deventer, maakt het protestantisme groote vorderingen.
      In het jaar 1598 kwam er echter verandering doordat koning Philips de Nederlanden bij testament schonk aan z’n dochter Isabella en haar toekomstigen gemaal Albertus van Oostenrijk. Om nu de krijgsbedrijven energiek ter hand te kunnen nemen, namen zij in hun dienst den Genueeschen veldheer Ambrosio Spinola. Nadat deze na ’n driejarig beleg Ostende in 1604 had veroverd, dirigeerde hij z’n troepen naar Twente. In 1605 heroverde hij de geheele streek en bezette Oldenzaal.
      Nauwlettend had de vicaris-apostolicus Sasbout Vosmeer het verloop van zaken gevolgd en als scherpzinnig man had hij reeds spoedig doorzien dat de situatie gunstig was om het katholiek geloof te herstellen. De diepe ernst waarmede hij de kerkelijke zaken ter hand nam, blijkt het best uit het feit dat hij zijn trouwsten medewerker naar Oldenzaal zond. Dit was de hoogeerw. heer Philippus Rovenius, die sinds 1600 president van het Hollandsche College te Keulen was.
      Hij was op nieuwjaarsdag van 1574 te Deventer geboren als zoon van den rector van de kapittelschool van St. Lebuïnus. Z’n vader, mr. G. J. van Rueveene was, zooals z’n naam aanduidt, uit Rouveen bij Staphorst afkomstig. Hij moet uitstekend onderwijs genoten hebben, te Leuven heeft hij o.a. de lessen gevolgd bij Jacobus Jansonius, hij werd licentiaat in de godgeleerdheid en in 1599 priester gewijd. Kennis en vroomheid waren in zijn persoon vereenigd, hij was ’n man met opvallende capaciteiten. In 1606 werd hij door Sasbout naar Twente gedirigeerd en tevens benoemd tot vicaris-generaal van het verlaten bisdom Deventer. Op 15 Maart 1607 werd hij vervolgens benoemd tot deken van het kapitel van de St. Plechelmus
      Rovenius was de man der Voorzienigheid. Met grooten ijver en nauwgezetheid begon hij leiding te geven aan katholiek Twente en wist aan de Hervormde zaak een gevoeligen slag toe te brengen. Want toen Oldenzaal in 1626 wederom door Ernst Casimir werd heroverd, bleek het niet meer mogelijk N. O. Twente voor het calvinisme te winnen. Dit gedeelte is steeds overwegend katholiek gebleven. Het moeilijkste probleem waarvoor Rovenius zich geplaatst zag was van financieelen aard n.l. hoe orde te stellen op de kerkelijke inkomsten die sinds 1597 door de calvinisten waren geusurpeerd. On der het Kapittel van Oldenzaal ressorteerden n.l. talrijke kerkelijke goederen in Twente en in Salland, de z.g.n. vicarieën die verplicht waren om jaarlijks aan den deken een soort kerkelijke belasting op te brengen. Het is een onmiskenbaar bewijs voor den tact van Rovenius, dat hij er in slaagde deze bronnen weer aan ’t vloeien te brengen. En dit was wel dringend noodzakelijk ook omdat de priesters, met name Sasb. Vosmeer en Rovenius zelve, vaak in de grootste armoede leefden. Het is daarom verwonderlijk dat aan dit belangrijke probleem tot nu toe zoo weinig aandacht is geschonken.