De Tijd/Jaargang 96/Nummer 31431/Avondblad/Heksenproces in Venlo

Heksenproces in Venlo
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 5 september 1940
Titel Heksenproces in Venlo
Krant De Tijd
Jg, nr 96, 31431
Editie, pg Avondblad, 3
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Heksenproces in Venlo

Herinneringen aan vroeger tijden

      In het jongste nummer van „De Nedermaas” vertelt mr. P. L. J. M. A. Müller over heksenprocessen in de geschiedenis van Venlo.
      In het Overkwartier van Gelderland, aldus de schrijver, werd in 1613 een reeks vervolgingen van z.g. heksen begonnen, welke aan een aantal menschen te Roermond en omstreken het leven kostte. Twee redenen werkten mede om de heksenjagerij hier met nieuwe woede te doen ontsteken. Vooreerst de uitgave van de „Disquitions magicae” van Delrio: het beruchte boek, dat, het eerst in 1599 te Leuven gedrukt, spoedig in het Fransch vertaald en later nog verschillende keeren herdrukt werd. Het had een vreeselijke uitwerking op de vermeerdering der heksenprocessen in de Zuidelijke Nederlanden. Hierbij kwam een verordening van Aartshertog Albert, algemeen landvoogd, van 10 April 1606, waarbij de provinciale hoven aangeschreven werden om bij het toenemen der tooverij, magio en dergelijke duivelsche uitvindingen de vroegere placcaten ten strengste te handhaven en die aan ondergeschikte rechtbanken en magistraten mede te deelen, met last om den uitslag van hun werkzaamheden van tijd tot tijd aan het Hof bekend te maken. Om de schuldigen te ontdekken, moesten alle rechtsmiddelen gebruikt worden als bij andere grove misdaden, ook ten aanzien der aanbrengers om hen meer aan te sporen tot aanbrengen, zelfs door beloften van gratie voor de medeplichtigen. En omdat men in het verleden zoowel ten opzichte van het gestreng onderzoek als ten opzichte der kastijdingen en der straf niet zoo rijpelijk (considérament) als behoorde, was te werk gegaan, omdat de rechters en de gerechtsofficieren der kleine steden en dorpen diegenen geraadpleegd hadden, welke hun goed dacht, werd nu verordend, dat zij niet tot handeling van dergelijke zaken zouden overgaan, zonder vooraf het Hof te hebben geraadpleegd en er advies bij te hebben ingewonnen of wel van zoodanigen, die door het Hof hetzij uit het college hetzij uit de advocaten uit het ressort daartoe bijzonder werden gedeputeerd.
      Daarmede was hier de deur tot een aantal nieuwe heksenprocessen wijd opengezet. Niet alle rechtbanken gingen echter met dien ijver te werk, dien Aartshertog Albert wel wenschte. De schepenen van Venlo verzetten zich zelfs. Johan Roemer, schout van Venlo, nam in het jaar 1614 zekere Barbara Vrezen gevangen en eischte bij het gerecht torture en pijnlijke examinatie om verder naar rechte te procedeeren. De beschuldiging bepaalde zich tot dezelfde ongerijmdheden als in andere gevallen van dien aard. Zij had jarenlang in het gerucht van tooverij gestaan en was door sommige lieden als een heks gescholden en gemeden. Zij had sommigen met een slag op den schouder tot een kwijnende ziekte gebracht, waaraan zij gestorven waren; van anderen had zij beesten, paarden, koeien en varkens betooverd. Er waren suspecte katten gezien, die een gerucht gemaakt hadden alsof de straat vol duivelen was etc. De arrestatie was geschied op bevel van het Hof van Roermond met last van de schepenen van Venlo om de beklaagde ter scherpe examinatie te stellen in tegenwoordigheid van een der raden van het Hof en den momber. Schepenen weigerden en beklaagden zich, dat zij door deze manier van procedeeren tegen stad- en landrecht en tegen hun privilegiën bezwaard werden. Het Hof beweerde, dat er volgens de kanselarij ordonnantie eenige delicten waren, die ter kennisse van het Hof stonden en dat de momber al zulke misdadigers terstond kon vervolgen; het crimen laesse majestatis divinae et humanae (misdrijf van majesteitsschennis, zoowel goddelijke als menschelijke) behoorde er zonder twijfel toe, gelijk de momber te Roermond en elders reeds verschillende malen tooveressen had gearresteerd en terecht gesteld. Om het gerecht te Venlo zoo veel te meer alle redenen van klagen te ontnemen, had men het de judicature over deze zaak aanbevolen en in weerwil daarvan maakte het, naar het oordeel van het Hof, allerlei nietige excepties. Schepenen bleven bij hun excepties en ontsloegen 6 November de beklaagde uit de gevangenis, onder belofte van handtasting van niet te zullen ontwijken en onder borgtocht der goederen van haar en haar man. De schout protesteerde en het Hof begreep, dat de schepenen niet waren te werk gegaan amore justitiae, maar in favorem apprehensae. Daarbij schijnt het gebleven te zijn.

Overige vindplaatsen

bewerken