In verband met het gisteren gemelde over de aankomst van twee Kanunnikessen van het H. Graf, te St. Odiliënberg aangekomen, ontleenen wij nader aan De N. Koerier:
Deze Orde, oudtijds in Jeruzalem ter bewaking van het H. Graf des Heeren gesticht en bestaande uit twee takken, kanunniken namelijk en kanunnikessen, breidde zich, vooral na de verovering van het H. Land door de Turken in 1243, meer en meer in Europa uit en bezat ook reeds vroegtijdig kloosters in de Nederlanden. Den 18n Juni 1442 schonk keizer Frederik III den berg alhier met de daarop gelegen aloude doch vervallen stiftskerk aan de kanunnikessen van het H. Graf, welke echter, waarschijnlijk wegens gebrek aan personeel, geen bezit ervan namen; doch in 1467 verkreeg een jeugdige geestelijke, Jan van Abrock, geboren te Bree, in de Kempen, den berg met kerk van het kapittel van Roermond en stichtte er een klooster voor kanunniken dier Orde, dat weldra, dank aan den ijver van zijn eersten prior Van Abrock en den voorbeeldigen levenswandel zijner kloosterlingen, het middelpunt werd, waaruit een nieuw leven zich aan de Orde in de Nederlanden en in Duitschland mededeelde. In 1478 herstelde Jan Van Abrock ook de Orde der Kanunnikessen, welke na 1442 in deze Landen geheel was uitgestorven, en nam hier de eerste kanunnikessen, ten getale van zes, ter professie aan. Dezen vestigden zich in hetzelfde jaar te Kinroy bij Maeseijck. In 1485 werd Jan, om zijn uitstekende deugden en vurigen ijver, door den aarts-prior van Jeruzalem, destijds te Perugia in Italië resideerende, tot provinciaal-vicaris voor geheel Neder-Germanië aangesteld, in welke waardigheid hij in ’t volgend jaar, op verzoek van alle kloosterlingen der provincie, werd bevestigd door Paus Innocentius VIII, die tevens deze waardigheid aan het prioraat van St Odiliënberg vasthechtte.
De godsdienstoorlogen der 16e eeuw brachten veel kloosters in verval; dit was ook het lot van het klooster te St. Odiliënberg. De laatste prior en provinciaal, Jan Van Mombeeck, overleed in de eerste jaren der 17e eeuw, en de laatste kloosterling van St. Odiliënberg, Bertrandus De Monte, verkocht den 7n Juli 1679 den berg met de verwoeste kerk aan het kapittel van Roermond, dat tot dezen koop overging „uit eerbied voor de verblijfplaats van de Apostelen dezes Lands, de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus, en wijl het kapittel-zelf op dezen berg gesticht was”, namelijk door den H. Hungerus, bisschop van Utrecht, omstreeks het jaar 858. Uit het klooster van St. Odiliënberg sproten meer dan dertig kloosters dier Orde in de Nederlanden, in Duitschland en in Frankrijk.
Door de fransche revolutie werden al deze kloosters opgeheven, en van hun goederen beroofd. In ons bisdom bestonden toen nog slechts twee kloosters van het H. Graf, te Hoogcruts, onder Slenaken, voor kanunniken, en te Maastricht voor kanunnikessen, gewoonlijk Bonnefanten geheeten; de kanunnikessen der Orde te Venlo waren vroeger vervangen door de Annuntiaten, terwijl de kanunnikessen van Nieuwstad bij Sittard reeds in 1496 naar Luik verhuisd waren.
In 1837 vereenigden zich weder vier kanunnikessen van gesuprimeerde kloosters, twee namelijk uit het klooster van Luik, een uit dat van Maastricht en een uit dat van Hasselt, tot een kloostergemeente te Bilsen, waar de Orde zoozeer aangroeide, dat zij vervolgens nieuwe kloosters te Alken, Kinroy en St Truien vestigde. Te Maastricht zijn nog personen in leven, welke ter school zijn gegaan bij mejuffrouw Van Noorbeek, een der vier bovengenoemde kanunnikessen.
Met warme ingenomenheid heeten wij de eerwaarde kanunnikessen van het H. Graf te St Odiliënberg welkom.
|