KUNST EN LETTEREN.
Een kunstwerk.
Hedenavond zal de nieuwe Kruisweg in de kerk van O. L. V. van den H. Rozenkrans te Haarlem worden ingewijd.
Bij deze gelegenheid kwam het ons passend voor, met een enkel woord de wording dezer schoone kerk te bespreken.
Men herinnert zich hoe in de Achterstraat (thans Antoniestraat) bij den Burgwal het oude kerkje stond, de Gemeente der Klaveren genaamd en aan den H. Dominicus toegewijd.
Hoeveel zoete herinneringen zijn voor de Haarlemmers verbonden aan deze oude kerk en aan den onvergetelijken herder, den hoogeerwaarden heer pastoor Franciscus Theodorus Frankemölle, een man, alom om zijn deugden, naastenliefde en blakenden ijver voor de glorie van Gods Huis door allen als een vader geëerd en bemind.
Was het wonder, dat deze vrome priester zich het grootsche doel voor oogen stelde, een nieuwen tempel te stichten den Allerhoogste waardig, en dat hij op zijn hoogen leeftijd een helper zocht om dit plan te verwezenlijken. Hij vond dien in zijn medearbeider in den wijngaard des Heeren.
Kapelaan Petrus Johannes Thünnissen was door Gods voorzienigheid daartoe bestemd. Met onvermoeiden ijver werd gearbeid, en de liefde en offervaardigheid der geloovigen kwamen krachtig te hulp. Doch nooit ware het zoo grootsche werk geslaagd zonder de mildheid van beide priesters, die niet alleen door rusteloozen arbeid, maar ook persoonlijk door rijke giften de parochianen tot mildheid aanspoorden.
De eerste stappen dagteekenen van het jaar 1873, en in 1885 stond aan het Spaarne de tegenwoordige in vroeg-gothieken stijl gebouwde kerk, een meesterstuk van den rotterdamschen bouwmeester Margry. De kerk werd aan O. L. V. van don H. Rozenkrans en aan den H. Dominicus toegewijd.
Pastoor Frankemölle mocht het geluk smaken, de kerk volbouwd te zien, en – het gevleugeld woord, bij de plechtige inwijding door hem gesproken, dat hij evenals David, toen hij zijn einde voelde naderen tot zijn zoon Salomon sprak en hem gebood den Tempel van Jerusalem te bouwen, hij nu aan zijn geestelijken zoon, den tegenwoordigen pastoor Thünissen, de verdere voltooiing overliet, herinneren zich nog velen.
Den 23n Mei 1887 werd den waardigen priester door Z. D. H. Mgr C. J. M. Bottemanne, bisschop van Haarlem, de verdiende rust geschonken en in zijn plaats de zeereerw. heer Thünnissen benoemd.
Toch bleef hij tot zijn dood, in 1888, in zijn zoo dierbare parochie.
Nog een enkel woord over de zoo schoone kerk. Van welke zijde men de stad nadert, overal ziet men de zoo ranke torenspits, die als een heerlijk symbool van waarheid, liefde en vereering de plaats aanwijst, waar de verborgen God des Tabernakels Zijn kinderen ter aanbidding oproept.
Treedt men het kerkgebouw binnen, dan is de indruk overweldigend, wijl de ranke bouw van den westelijken gevel met zijn hoogen toren niet doet vermoeden, dat de breedte zoo geëvenredigd is.
Reeds in het voorportaal of paradijs krijgt men een totaal-indruk van schoonheid, het breede prachtig overwelfde schip, waaraan zich statige zijbeuken paren, die zich in de breede transepten verliezen, – alles sluit zich op waardige wijze aan bij het heerlijke Presbyterium.
Door de gebrande vensters der abside, waarop de verheerlijking van O. L. V. van den H. Rozenkrans is voorgesteld, dringt het oosterlicht getemperd naar binnen en doet dat harmonisch kleurenspel ontstaan, ’twelk ons in gothische tempels zoo heerlijk treft.
De twee kapellen aan noord- en zuidzijde, aan de Onbevlekte Moedermaagd en den H. Joseph toegewijd, zijn slechts sober verlicht, hetgeen het Sanctuarium des te heerlijker doot uitkomen.
Waar zouden wij eindigen, zoo wij al het harmonisch schoone der geheele kerk wilden beschrijven, want men staat verbaasd hoe in een tijdsbestek van enkele jaren zooveel is tot stand gebracht: een prachtig hoogaltaar, waarvan de metalen tabernakeldeur op zich-zelve reeds een meesterstuk is, de rijk gebeeldhouwde koorbalie, het preekgestoelte, het orgel, de doopvont, de biechtstoelen, – maar bovenal de heerlijke nieuwe Kruisweg, een geschenk der parochianen, hun beminden herder ter gelegenheid van zijn zilveren priesterjubileum, 15 Augustus 1892, aangeboden. Deze zoo schoone statiën zijn het meesterwerk van den roermondschen kunstschilder Albin Windhausen. Men weet niet wat men in dit kunstwerk het meest moet bewonderen. De meester heeft getoond, zoowel religieus kunstenaar te zijn als meester in de techniek. Het zoo eigenaardige, voor velen dikwijls hinderl[ij]ke in de gothieke kruiswegstatiën, n.l. de middeleeuwsche architectuur der achtergronden, is door hem vermeden, daar de achtergrond geheel verguld is. De eenheid van dezen arbeid van ruim vijf jaren is bewonderenswaardig.
Het gelaat van den lijdenden Zaligmaker blijft in al de statiën streng behouden, maar toch is op elke daarvan de uitdrukking zoo verscheiden en juist weergegeven. Ja, die Kruisweg dwingt tot bewondering en gebed, en zonder overdrijving mag hij als een der schoonste van Nederland worden genoemd en geroemd. Wij mogen dan ook èn den kunstenaar èn den hoogeerw. heer pastoor Thünnissen en zijn parochianen gelukwenschen met dit heerlijk kerksieraad.
Moge het pastoor Thünnissen gegeven zijn, nog jaren zijn heerlijk werk, de verfraaiïng van zijn kerk, voort te zetten. Grootsch zijn nog zijn plannen. De kerk van O. L. Vr. van den H. Rozenkrans moet een schitterend sieraad zijn der Spaarnestad. Zij moet aan het nageslacht vermelden hoe Haarlems Katholieken in de XlXe eeuw hun H. Moeder vereerden, hoe priesters en parochianen den Allerhoogste een zoo luisterrijk mogelijken tempel bouwden.
|