KUNST EN LETTEREN.
Ook ’n tentoonstelling.
Men schrijft ons uit Den Haag:
Uw stadgenoot Theo van Doesburg — u kent hem natuurlijk wel — heeft in een der bovenzalen van den »Haagschen Kunstkring« — alles heet in zoo’n inrichting, zaal — een tentoonstelling georganiseerd van z’n werk. Twee en veertig nummers bracht hij bijeen. Dat ’s nogal veel, zal men misschien zeggen. Ja, maar als een artist z’n schetsboek op groote vellen karton plakt, kan men gauw genoeg een wand vol hebben. En zoo deed Theo van Doesburg.
Nu zou daar niets tegen zijn als zijn werk een extra expositie rechtvaardigde, maar dit kunnen we vooralsnog niet inzien, al wil de voorrede van den catalogus het ons doen gelooven. A. H. F. schrijft daarin: »De grondslag van deze teekeningen is innerlijke aandoening. Verre van uiterlijke, mooie lijnen streeft deze schilder ernaar het innerlijke van den mensch op te sporen... Daaraan is het toe te schrijven dat hij zich het meest aangetrokken gevoelt door het menschelijk aangezicht.«
Nu, aangezichten zijn er genoeg: werkerskoppen, Mozes, gelaatstudiën, Homerus, een huilende manskop, Pan, een werkvrouw en meer van die stukjes, meest niet grooter dan een handpalm. We werden er echter — al was ’t niet onknap geteekend — geenszins door getroffen. We zagen juist zoo weinig van die »innerlijke aandoening«, waaraan A. H. F. ons wil doen gelooven. Mogelijk komt dit, als we zijn raad tot »herhaalde beschouwing« opvolgen, maar heusch, daartoe gevoelen we ons niet aangetrokken.
Intusschen: knap teekenwerk is er wel. Zoo een zelfportret, eenige afbeeldingen eener jonge vrouw, die blijkbaar geduldig poseert, een paar landschapjes enz. Wellicht dat over een paar jaar een expositie van Van Doesburg aan de catalogus-inleiding van thans zal beantwoorden.
|