De Volksvriend/Jaargang 21/Nummer 22/Heksen

Heksen
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 31 mei 1879
Titel Feuilleton. Heksen. VII (Slot)
Tijdschrift De Volksvriend
Jg, nr, pg 21, 22, [1]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

FEUILLETON.

HEKSEN.

VII (Slot).

      Een bijzonder genadig geval van een onderzoek naar tooverije had te Roermond plaats in Junij 1581. Een zekere Kael Merrie was beschuldigd van hekserij en de Scholtis had de zaak voor het geregt gebragt. Uit de getuigenis der buren bleek dat een zekere Peter Pollepel, die een jaar of 16, 17 in de buurt van Kael Merrie had gewoond, meermalen had gehoord dat zij van hekserij verdacht was gehouden. Zijn vrouw had vroeger eens twist met haar man gehad over een varken »welck vuer wal gesont seinde und etende, achter lam wahr,” nadat Kael Merrie het uit haar tuin had gejaagd. Maar met het varken was ’t later weer teregt gekomen.
      Tilman Kaeldregher getuigde dat Kael Merrie altijd suspect was geweest. Hij had eens een biertonneke van haar geleend, en daarna was hij onpasselijk en lam geworden. Dat moest K. M. gedaan hebben. Maar ook hij was weer hersleld.
      Een zekere Clement en zijn vrouw getuigden dat zij eerst tegen Paschen te voren in de straat waren komen wonen. Zij gingen niet met haar om, maar lieten haar voor hetgeen zij was. In Berg, waar zij vroeger had gewoond, was ’t met haar ook al niet pluis geweest.
      Een zekere Peet zeide dat zij het jaar te voren ook in de buurt was gekomen en een koe had gehad, van wier melk zij geen boter kon karnen; zij zelf was ook aan ’t sukkelen geraakt, maar zij kon toch niet zeggen dat Kael Merrie het haar aangedaan had, al werd zij door de buren ook voor een heks gehouden.
      De vrouw van Willem Timmermans zei dat K. M. een kind, dat de sergeantsvrouw Drieseke voor haar deur had gezet, had opgenomen, terwijl de sergantsvrouw getuigde dat haar kind later ziek was geworden.
      K. M. hield staande dat zij »boven recht en billicheid gesuspectiert wurdt.” De Scholtis, naar het schijnt niel overtuigd dat hij hier een wezenlijke heks voor had, voeg aan het geregt, hoe hij zich te gedragen had. De zaak werd verdaagd en den 4 Julij, nadat de voornaamste klagers, de Italiaansche sergeant en zijn vrouw, tot twee en driemaal »bisz thot het hoegsche van den dach” niet verschenen waren, werd Kael Merrie van de aanklagt vrijgesproken, maar daar zij van tooverij verdacht werd gehouden en van Roermond niet geboortig was, werd haar gelast »mit der sonnen” uit de stad te gaan en daar niet meer in te komen, noch haar op 2 mijlen afstands te naderen, alles op lijfstraf.
      Een genadig vonnis, niet waar? Maar wat verder gebeurde, wijst op een maatschappelijken toestand die verschrikkelijk is.
      Den 4 Julij 1581 wordt zij de stad uitgeleid op bevel van scholtis en schepenen, over de houten brug door het daar staande staketsel. De beide dienaren des geregts Herman en Wilm hadden het staketsel digt gehouden tot K. M. op den dijk gekomen was. Meenende dat zij nu vrij was, opende de Italiaansche prevot het staketsel, waarna de soldaten en jongens haar in grooten getalle achterna liepen, haar inhaalden en haar »hardt en ongeschicklich” aanvielen.
      Om kort te gaan, na deerlijk door die jongens en soldaten mishandeld te zijn, werd zij vervolgd tot Ool, waar de oever steil en ’t water diep was en daar in de Maas gestoten en verdronken.
      Maar verhieven zich dan geen stemmen tegen dat onmenschelijke drijven? Een der vroegste tegenstanders was Agrippa van Nettesheim en Ulrich Molitor, die in zijn »Schön gesprech von den Unholden” nagenoeg de heele hekserij tot »Fantastigkeit und Eijnbildung” herleidt, maar toch zijn verhandeling besluit, dat men »solich bösz weyber von ihr abtrünigkeit und ketzereij und von ihres verkerten willens wegen nach kaiserlichem Recht tödten sol und mag.”
      Krachtiger traden een lijfarts van den Hertog van Kleef Johann Weyer en de geestelijke Kornelius Loos in de tweede helft der 16e eeuw tegen den gruwel op en de laatste – dat hem evenwel duur genoeg te staan kwam – verklaarde dat bet heksenproces een soort van Alchymie was, waardoor men uit menschenbloed goud en zilver maakte.
      Op Weir en Loos volgde als bestrijder van het kwaad de hooghartige Friedrich von Spee, wiens in zijn »Cautio criminalis” (1631) ontwikkelde oppositie tegen het heksenproces zooveel te eervoller is, omdat hij tot de Jesuitenorde behoorde.
      Maar von Spee’s tijdgenooten waren weinig geneigd naar zijne krachtige stem te luisteren, die evenwel nog niet eens tegen het bestaan der hekserij maar hoofdzakelijk tegen de praktijk der processen gerigt was. De »Heksenhamer” bleef voor en na het onfeilbaar orakel en de meest invloedrijke Juristen van dien tijd, bijv. Benedict Karpzov steunden de wijsheid van dit orakel met hunne lankwijlige en onverstandige geleerdheid. Zelfs na van Spee’s optreden bereikte de heksenwoede eerst haar toppunt. In 1691 eerst greep Balthasar Bekker, in zijn beroemd werk »de Betooverde Wereld” den heksenwaan in zijn beginsel aan. De voortreffelijke Christian Thomasius volgde dit voorbeeld krachtig na en gaf van 1701 tol 1712 verschillende verhandelingen uit tegen het geloof aan de tooverij en het heksenproces. Nu, eerst in Pruissen, maar toch niet voor 1766, in Oostenrijk onder Maria Theresia, in Keur-Beijeren en andere staten kwam de wetgeving tusschen beide. In 1749 werd de laatste heks in Duitschland verbrand; het arme mensch was een non, heette Maria Renata Sängerin, en was 70 jaar oud
      De laatste executie op Germaanschen grond heeft in 1782 plaats gehad, te Glarus in Zwitserlland. Het slagtoffer was een dienstmeid, Anna Göldi, en was beschuldigd – wat bewezen wezen werd – door hekserij een kind aan het been lam gemaakt te hebben en her spelden te hebben laten uitspuwen, nadat zij het in een koek speldenzaad, dat in de maag ontkiemd was, te eten had gegeven. De laatste vervolging wegens hekserij heeft waarschijnlijk in 1793 in het groothertogdom Posen plaats gehad.
      Maar aan niemand is ’t onbekend dat het heksengeloof nog voortwoekert onder het onwetende volk, hier en overal elders. Wij hebben een echtpaar gekend dat in de ziekte van een paar hunner kinderen en in de vederkransen, die in het bed werden gevonden, een steenen pot met water, digtgebonden met een blaas, op het vuur zetten en met vlierhouten knuppels bij den haard de wacht hielden tot dat de heks voor den dag zou komen. De heks kwam niet, maar de pot berstte en de brandende kolen vlogen de heksenkokers in het gezigt.
      Treuriger evenwel is de geschiedenis die in 1858 nog te Tongeren is voorgevallen. Een eenvoudige boer gaat, wegens het sterven van een drietal koeijen, te rade bij een kartenlegster en verneemt dat de eerste oude vrouw, die hem den volgenden morgen zal ontmoeten, de heks is, die de kwade hand over zijn vee heeft laten gaan. En wie ontmoet hem het eerst den volgenden morgen? Zijn eigen 70jarige moeder, die hij in zijn dweepzieken waan mishandelt en bij den brandenden haard neergooit, tengevolge waarvan het arme mensch met brandwonden overdekt werd. De regtbank te Luik veroordeelde hem tot 10 jaar tuchthuisstraf en vergat ook de kaartlegster niet.
      Mogen wij de 19e eeuw prijzen dat het fanatisme geen legale bescherming meer geniet, de volksbeschaving is nog verre van algemeen. Er is maar een middel om dien bolster van onwetendheid en ruwheid te verbrijzelen, en dat middel is het volksonderwijs. Veel wordt daarvoor gedaan, maar nog lang niet genoeg. Duizenden en duizenden leeren wat spellen, wat lezen en wat cijfers maken, maar de geest blijft even beneveld als te voren, de natuurlijke ruwheid als het gevolg van een verwaarloosde opvoeding, verhindert dat veredelende begrippen doordringen tot den bodem. Gebrek aan natuurkundige kennis niet alleen, maar gebrek aan alle kennis, die ontwikkelt en de zeden verzacht, laat den geest des volks braak liggen en vatbaar voor allerlei onkruid, voor het domste bijgeloof. Ook onderwijs is oud, maar nieuw blijft nog altijd de taak der volksschool, die èn in de sleden èn in de dorpen nog een onafzienbaar werk te vervullen heeft. Dat ieder die kan en invloed heeft, toch het zijne bijdrage om die ijskort van onwetendheid en ruwheid te ontdooijen, die het hoofd en het hart van nog zooveel duizenden omsloten houdt.