De Volksvriend/Jaargang 26/Nummer 29/Heksenprocessen

Heksenprocessen [12]
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 19 juli 1884
Titel Heksenprocessen
Tijdschrift De Volksvriend
Jg, nr, pg 26, 29, [2-3]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

[2]


Heksenprocessen.

De Mensch in een verbazend
samenstel van tegenstrijdigheden.

R. Feith.

      Nu ik de werken van Trithemius, Pierre le Loyer, Caspar Scott en andere of [de] breedvoerige berichten deswege, bij [de] latere schrijvers vermeld, heb mogen [zien] zoude ik van de uitkomst dier monsters[wezens?] nog meer kunnen zeggen. Het facit [onleesbaar] Scott met een reeks van negentien [onleesbaar]


[3]


[onleesbaar] uitgedrukt, en de reden, waarom er zoo vele millioenen, ja milliards duivelen meer dan menschen zijn, is eenvoudig, omdat er in de hel meer ruimte is, dan op de aarde, en dat de menschen sterven, maar de duivelen niet.
      Ik mag niet onvermeld laten, dat de geleerde Elias Caspar Reichard in zijne Bijdragen een geschrift heeft meegedeeld, getiteld: Staat der helsche armée en hare generaliteit, waarlijk vroeger in ernst met eenen pronk van geleerdheid samengesteld, en eene verhandeling: over de natuur en de bestanddeelen der goede en booze geesten, welk laatste stuk aan Renigald Scott, wordt toegeschreven.
      Geen dezer stukken is voor eenig uittreksel vatbaar, maar zij dienen tot een voldoend bewijs voor het bestaan van een algemeen geloof, dat er overal eene groote schare duivelen aanwezig was, en hoe er even min een denkbeeld te vormen ware, van de vlugheid als van de menigte, vermits een geest een groot aantal mijlen in eenen oogenblik kan afleggen, en duizend geesten, als hebbende geene ruimte noodig, kunnen dansen op de punt van eene stopnaald. Gaarne zoude ik iets meer van de zotternijen, welke de laatstgemelde schrijver uit anderen heeft overgenomen, vermelden, maar de keus is te moeijelijk.
      Uit deze en andere werken zoude ik nog berichten over vele andere hersenschimmen, aan het geloof van den duivel verknocht, als aangaande de kwelduivels, de nikkers of watergeesten, de kobolden, de kaboutermannekens, enz. kunnen geven, maar daar is reeds genoeg aangaande den duivel of de duivelen bijgebracht.
      Het geloof aangaande het bestaan der tooverij was niet minder algemeen.
      Zonder mij nu uit te laten over wonderbare werken, hierover geschreven, van welke ik alleen de titels of berichten heb gezien, zij alleen gezegd, dat er aangaande de tooverij, de vreemdste leeringen, op de vreemdste wijze ingekleed, gevonden worden in het zeldzaam geworden en voor dit vak belangrijk boekje, getiteld: Spiegel Hystoriael van vreemde gedenkweerdigheden en nachtavonturen onzes tijds.
      Ik ga hetzelve thans voorbij, om liever eenigzins stil te staan bij een boek, hetwelk eene meerdere vermaardheid heeft verworven en behouden, te weten: de Historie van Belgis of de Spiegel der Nederlandsche Audheid, waarin men zien kan als in eenen klaren spiegel vele wonderlyke geschiedenissen, zeer lustig, vreemd en wonderlijk om te lezen, door Marcus van Vaernewijck.
      De schrijver geeft in het eerste gedeelte de geschiedenis der Nederlanden, of liever van Belgie, van de schepping der wereld af, tot op het midden der zestiende eeuw, alles met zooveel vertrouwen van zekerheid als of dit geheele tijdvak door hem, gelijk de laatste dertig of veertig jaren, was beleefd, en hij alles zelf had gezien en bijgewoond.
      Ik wil een paar staaltjes van zijne vreemde redeneringen overnemen.
      In zijne oude geschiedenis van het Rijk Belgis genaderd, tot op den tijd der regeering van Koning David, zegt hij aangaande den Vorst, die destijds in deze landen regeerde, het volgende:
      »Bavo Lupinus was een groot Mathematicus Negromanticus en dergelijke, en hij was ook een groot Astronomus. Deze belegerde de stad Tongeren, dewelke hem rebel was, ende bij zijne negromantien en andere kunsten, engrosseerde (verdikte) hij de lucht, duizend voeten verre, dat hij een groot deel van zijne Heyre boven de stad logeerde ende bestelde, die de ingezeten met geschut mineerden (bedreigden) ende groote schade deeden. Dwelck die van Tongeren ziende, werden verzaagd, en leverden die stad in zijne handen, en hij deed veel met sijne consten, en overleedt met sijne kinderen.”
      Wij hebben bij de verhandeling over Wier van kaboutermannekens gewaagd, die zoo klein waren, dat zij met bun vieren eene vracht hadden aan eene korrel klaverzaad. In dit boek is melding van nog kleine duiveltjes.
      De schrijver begint zijn verhaal met den val van Lucifer en deszelfs engelen, en zegt nu: »de duivelen zijn niet allen in de helle gevallen, maar elk naar zijne verdiensten, soo dat sij soms in de lucht, soms in het water en soms in de eerde schuilen, ende soo eenighe seggen, hangen sij in de lucht, soo dikke en soo menigvuldig en sijn soo cleyn, als de cleyne stofkens, die men in de raaijen (stralen) der sonne siet stuiven.”
      Het moet een troostrijk bericht voor zijne tijdgenooten geweest zijn, dat deze duiveltjes, naar het oordeel van den schrijver, beter tegen de koude dan tegen de warmte bestand waren, en dat zij hierom meerendeels naar Lapland waren afgezakt, alwaar zij, volgens zijne verzekering, nog destijds veel omgang hadden met de menschen.
      Van Vaernewijck verhaalt nog meer van die gevallene en op den langen weg opgehoudene booze geesten, en hij verzekert tevens dat hij dit uit secrete boeken heeft gehaald.
      Wanneer men nu overweegt, dat zulke leeringen werden voorgedragen door mannen, die bij hunne tijd- en landgenooten in achting stonden, wat mag, wat moet men dan denken van het domme gemeen, hetwelk bovendien gestadig door de meeste [der geestelijken?] in den waan gehouden en [bevestigd werd?] aangaande de onzinnigste [gedachten van dit?] bijgeloof.