De Mensch in een verbazend samenstel van tegenstrijdigheden.
R. Feith.
Over en voor de lijders.
Moeielijker zal het zijn te verklaren, hoe het mogelijk is geworden, dat vele aangeklaagden zich bij de bekentenissen hebben kunnen schuldig houden aan bedrijven, welke zij niet konden verrichten, en van welke zij zelve geen begrip konden vormen, of liever, zooals Schwager het noemt, »dat de lust om verbrand te worden, soms de lust om anderen te verbranden, heeft geëvenaard.”
Ook hier moet de algemeenheid van het bijgeloof tot den sleutel dienen ter oplossing van het raadselachtige. In de lagere standen waren voorheen de gesprekken over den duivel en de tooverij het eerste en eenigste misschien, wat men hoorde en leerde; alles wat maar eenigzins den kring der dagelijksche ondervinding te buitenging, was tooverij of het werk van booze geesten. Bij alle toevallen, bij zware droomen, bij ijlhoofdigheid in de koorts, bij alle verschijnselen uit een volbloedig, aandoenlijk of melancholisch gestel, zag men bezetenheid; en men beseffe vooral, dat doorgaans de eerste verdenking viel op zwakke of suffe oude vrouwen, uit de laagste standen der maatschappij. Kwam nu zulk iemand in handen van den Rechter, en werd dan aan haar de zaak, dat zij tooveren konde, als buiten bedenking waar, voorgedragen, door anders achtbare personen, dan was het, onzes inziens, bij het vast en ingeworteld geloof aan het bestaan van tooverij en duivelskunsten, geenszins onmogelijk, dat zij begon te gelooven, dat zij waarlijk het toegekend vermogen zoude bezitten. De verwarringen in haar hersengestel, vroeger door schrik en vrees teweeg gebracht, gingen vervolgens, door de onmenschelijke folteringen en soms tot vertwijfeling en wanhoop over. Daar de ergste onzinnigheden aan haar gestadig werden voorgehouden, zoo volgde dan lichtelijk, dat zij hierin toestemde, vooral wanneer de vrees voor meerdere en eindelooze pijnigingen, haar hiertoe dwong of noodzaakte. Was de hoop op verlossing van de tijdelijke ellende verdwenen, dan kwam de priester en dreigde haar met eeuwige straffen, indien zij niet meer beleed; zij besloot hiertoe veiligheidshalve, en zoo kwam er somtijds, na de biecht, eenige geruststelling door de absolutie van zonden. Van hier dan de stille onderwerping voor en bij het ondergaan der doodstraf.
Wanneer wij wilden opgeven, welk eene groote rol de inbeelding bij vele vrouwen in dezen gespeeld heeft, wij zouden eene uitgestrekte ruimte behoeven.
Alle schrijvers tegen het Heksenproces zijn hieromtrent breedvoerig, vooral Wier. Bij de vermelde verhandeling hebben wij gewag gemaakt van een merkwaardig geval, door hem eerst aangevoerd, en hetwelk later door vele schrijvers is overgenomen. Het lust mij van dit verhaal, om het belang der zaak, hiervan op nieuw te gewagen.
Een Vorst, aan den Rijn wonende, vernam, dat in eene plaats van zijn land twaalf vrouwen als tooveressen tot de doodstraf veroordeeld waren. Hij besloot de zaak zelf te onderzoeken, en liet de voornaamste heks bij zich brengen; nu hoorde hij de geheele confessie, tot in de geringste omstandigheid, herhalen. Hij vroeg haar heel zachtzinnig: »of zij dan waarlijk vliegen konde?” »Ja,” was het antwoord. Indien zij het in zijne tegenwoordigheid deed, dan werd haar het leven beloofd. Zij zeide, het wel te kunnen doen in hare woning, maar niet in des Vorsten vertrek. Spoedig werd zij naar haar huis gevoerd en aldaar losgelaten, terwijl de Vorst en zijne Raden zich in hetzelve verscholen.
Deze zagen, dat de vrouw zich met zekere zalf bestreek en daarna in slaap viel. Eerlang geraakte zij in zware droomen en wentelde zich van het bed; zij nam een stok en draaide toen tot onder den schoorsteen, alwaar zij gedurende twee uren in een’ diepen slaap bleef rusten of leunen. Ontwaakt herhaalde zij de opgaaf der gewone wonder-berichten. Bij onderzoek bleek alles gedroomd te zijn. Zij beschreef den duivel in zijne uiterlijke gedaante, ook in zijne kleeding, zoo nauwkeurig, dat de Vorst zijnen Hofrechter, die haar verhoord had, in die beschrijving erkende; deze werd spoedig bij de lijderes gebracht, en nu moest zij bekennen, dat de inbeelding het geheele verhaal veroorzaakt had. Alle beschuldigden werden ontslagen.
Wij zouden over de gevolgen van lichtgeloovigheid, het napraten, de melancholie, de vrees enz. meer voorbeelden kunnen aanvoeren, wij meenen genoeg gezegd te hebben, om den twijfel aan de zedelijke mogelijkheid der zaken, zoo bij den lijder als bij den rechter, op te heffen, en kunnen derhalve tot de eigenlijke geschiedenis van het Heksenproces overgaan.