De Volksvriend/Jaargang 26/Nummer 6/Heksenprocessen

Heksenprocessen [2]
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 9 februari 1884
Titel Heksenprocessen. II. Sporen van het geloof aan tooverij vóór de bulle van Innocentius VIII
Tijdschrift De Volksvriend
Jg, nr, pg 26, 6, [3]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

Heksenprocessen.

De Mensch in een verbazend
samenstel van tegenstrijdigheden.

R. Feith.      

II.

Sporen van het geloof aan toovevij vóór de bulle van Innocentius VIII

      Vóór en om het midden der 15e eeuw vindt men reeds vele sporen van het gemeld geloof, nl: »dat er zaken zouden kunnen worden uitgeregt door eene onmiddelijke medewerking van den duivel”, maar de vervolging had eene geheel andere strekking, als die processen over een gewaand verbond met den booze, die op het einde dier eeuw zijn ingevoerd.
      In de dertiende eenw hadden er vele wreede veroordeelingen plaats in Duitschland, vooral in het Triersche; en toen reeds vermengde men de beschuldigingen van ketterij en tooverij.
      In Engeland was dit geloof reeds vroeg algemeen, en vooral viel aldaar de haat op de vrouwen.
      Bij de kroning van Richard I in het jaar 1189 was bepaald, dat bij de hoffeesten zich geene joden en vrouwen mochten laten zien; de laatsten niet omdat zij verdacht waren van tooverij.
      Vrouwen van den hoogsten stand waren zelfs aldaar niet veilig; maar met dit alles waren de strafoefeningen destijds minder wreed en boosaardig dan in latere tijden.
      Ten voorbeeld van een en ander voor een oogenblik het woord aan Heemskerk (Batav. Arcadia blz. 663):
      »Eleonora Cobham, staatsjuffer van Vrouwe Jacoba van Beijeren, gravinne van Holland, had den derden echtgenoot van deze, Humphreij, Hertog van Glocester, zoodanig door hare schoonheid en listen in waarheid betooverd, dat zij, na de echtscheiding, tot zijne gemalin steeg. Toen de vorst harer moede was, werd zij van andere tooverijen beschuldigd, en veroordeeld, om barrevoets en in het hemd door London geleid te worden, en gedurende haar geheele leven gevangen te blijven.”
      De wreedheid van den Hertog van Bedford, die Jeanne d’Arc de Maagd van Orleans, bij de belegering van Compiegne, als krijgsgevangene in zijne macht geraakt, in 1431 te Rouen als tooveres deed verbranden, kan alleen verklaard worden uit der Engelschen volkshoogmoed, die niet kon vergeven, dat een zwak landmeisje het leger hunner vijanden met heldenmoed bezielde, en Orleans ontzet had. Voor de wraak was er geen gereeder middel, dan hare verbazende bedrijven aan de hulp van den duivel toe te schrijven.
      Het zuiden van Frankrijk kan van oudsher als de kweekhof van allerlei duivelskunsten worden aangemerkt, en zoo ergens, dan werd in dat rijk, de beschuldiging van tooverij, tot een dekmantel voor de boosheid genomen.
      Wilden wij opgave doen van het lot van bijzondere personen, vermaard geworden door het ongeluk van toovenaars genoemd te zijn, waar zouden wij beginnen, waar eindigen? De onverwachte dood van Philips den schoonen, was door tooverij veroorzaakt.
      Enguerand de Marigné, zijn eerste staatsdienaar, een der grootste mannen van zijn tijd, werd van deze misdaad beschuldigd en uit genade opgehangen. Aegidius de Retz, Maarschalk van Frankrijk, werd in 1440 als toovenaar verbrand.
      De gruwelijke uitroeiing van de geheele orde der Tempelieren met hun hoofd (Jacob Molay) in het jaar 1307, strekt hiervan nog tot eeu sterker voorbeeld. De vereering van den duivel in hunne nachtvergaderingen, en de tooverij, waren de gewichtigste der misdaden, waarvan men hen beschuldigde.
      De eigenlijke waarheid is: zij waren rijk, zeer rijk en anderen hadden trek in verbeurdverklaring hunner bezittingen. Over hunne lijken greep men naar het gestolen goed; in de kerk was meu nooit voor een kleinigheid vervaard.
      Vroeger werden ook in Frankrijk ketterij en tooverij met elkander verward en gelijk gesteld. Adres aan het verschrikkelijk proces van Arras (Atrecht) in 1460, waarbij vele ingezetenen van hoogen en lagen stand, zoowel beschuldigd waren van tot de Waldenzen te behooren, als van de zotste en onzinnigste heksenbedrijven. Over dit proces is zeer veel geschreven. De beschuldiging van tooverij of van omgang met den booze diende alleen tot voorwendsel om velen, die licht zochten, uit den weg te ruimen, of om zich meester te maken van de rijkdommen van anderen, daar de beschuldiging niet alleen viel tegen ouden en armen, maar ook tegen rijken en aanzienlijken.
      Ons bestek laat niet toe om breedvoerig te zijn, maar het is opmerkelijk, dat het Parlement van Parijs de geheele zaak nader in 1490 en 1491 heeft doen onderzoeken en bij arrest van 20 Juni de vonnissen als valsch en onbillijk gedaan, van geene waarde heeft verklaard, met HERSTEL VAN EER EN SCHADE. Alhoewel niemand der vermoorden het leven terugkreeg, is dit arrest voor de geschiedenis van belang, om de erkenning van onrecht reeds uit die dagen. De rechters en aanklagers werden tot geldstraffen veroordeeld.
      In Spanje en Italie – maar waartoe eene meer uitgestrekte beschouwing? Er is reeds genoeg gezegd om als zeker aan te mogen nemen, dat vóór het midden der 15e eeuw, het geloof aan de macht en het bestaan van den duivel, en de vrees voor toovenaars, in alle landen en standen als onbetwistbaar was aangenomen, en door de heerschzucht en domheid der geestelijken werd staande gehouden en vermeerderd.
      Gelijk de invoering door vroegere pausen van het verbod des huwelijks aan de priesters en de wreede ontzegging van het geluk, om bij een eerbaar leven echtgenoot en vader te zijn, alleen te verklaren is uit het algemeen zedebederf van die dagen, zoo kan het mijns inziens ook alleen aan de algemeenheid van dit geloof en de vrees voor toovenaars toegeschreven worden, dat Paus Innocentius VIII het in 1484 heeft kunnen en durven wagen, om de Bul tot invoering van het heksenproces te geven. Zonder die algemeenheid zou niemand zulke onmogelijke bedrijven tot misdaden hebben kunnen maken, alle burgers aan hun gewonen rechter kunnen onttrekken en elk, zonder eenige bescherming, doen onderworpen zijn aan buitengewone rechters en rechtbanken, niet benoemd om te oordeelen, maar om te veroordeelen.

(Wordt vervolgd).