De Volksvriend/Jaargang 26/Nummer 7/Heksenprocessen

Heksenprocessen [3]
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 16 februari 1884
Titel Heksenprocessen
Tijdschrift De Volksvriend
Jg, nr, pg 26, 7, [1-2]
Brontaal Nederlands
Bron roermond.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein

[1]
[...]


Heksenprocessen.

De Mensch in een verbazend
samenstel van tegenstrijdigheden.

R. Feith.

De invoering van het Heksenproces door de Bul van Paus Innocentius VIII.

      Het is uit de geschiedenis bekend, hoe in de vijftiende eeuw allengs het licht verrees, na den donkeren nacht der middeleeuwen.
      De vlucht der Grieksche geleerden, bij de verovering van Konstantinopel door de turken enz., had in Italie reeds eenige


[2]


lichtstralen verspreid, en de ontwaking van sommigen veroorzaakt. Dezelfde uitwerking kwam in Duitschland tot stand. Na de uitvinding van de boekdrukkunst, Was de verspreiding van kennis allengs vermeerderd, en vooral in en om Straatsburg, waren mannen opgestaan, die den geesel der satyre gebruikten, en hunne landgenooten opmerkzaam maakten op hunnen deerlijken toestand, en op de schraap- en heerschzucht der geestelijken.
      De opgang welke deze werken, in de volkstaal geschreven, in de westelijke deelen van Duitschland maakten, kon aan de Inquisiteurs of Kettermeesters niet onbekend blijven.
      Deze waren eenige jaren vroeger, door de Pausen naar Duitschland gezonden. Zij brachten natuurlijk die berichten aan hunnen meester over, en deze moest weldra bevreesd worden voor de menschen, die zich van den leiband trachtten te ontslaan, door, zoo als hij zelf zeide, meer te willen weten dan hun goed was.
      Destijds zat Innocentius VIII op den Pauselijken stoel.
      Hij was te Genua geboren en heette vroeger Johannes Baptisto Cybo. Hij kwam volgens Fleury, door onbehoorlijke middelen tot den kerkelijken stoel, en nam den naam aan van Innocentius, om te toonen wat hij eigenlijk had moeten zijn.
      Alle geschiedschrijvers stemmen daarin overeen, dat hij een der onwaardigsten is geweest, die immer het hoog gezag in de kerk gevoerd hebben. Roomschgezinde schrijvers, met name de beroemde Abt Fleury en anderen, hebben hem naar waarheid beschreven; en op hun gezag mogen wij het als zeker aannemen, dat hij een der Pausen is geweest, die alle middelen geoorloofd rekenden, om de magt der geestelijken uit te breiden en de leeken zoo dom mogelijk te houden, ten einde de laatsten afhankelijk te doen zijn van de eersten.
      De Paus zag dus het toenemende licht met leede oogen; en welk middel zou hem beter kunnen te stade komen, dan dat hij zich van de algemeenheid van het bijgeloof bediende om zijne macht en die der kettermeesters hoe langer zoo meer uit te breiden, en aan de Vorsten te onttrekken, wat hen nog restte. Zeker was hiertoe niets beters uit te denken, dan dat hij aan die kettermeesters last gaf, om rechtbanken samen te stellen, wier leden niets met den gewonen rechter, en met wetten en vormen te doen zouden hebben, en waardoor elkeen, die hem of het kerkelijk gezag in den weg stond, op vermoeden van gewaande misdaden kon worden uit den weg geruimd.
      Innocentius gaf de Bul, die hiertoe moest dienen op 5 December 1484. De Latijnsche stijl is stroef en donker, als de meeste pauselijk bullen. Horst zegt o. a. De paus had zich gespiegeld aan het voorbeeld van den kerkvader Hieronimus, die met slagen gestraft werd, omdat hij het Latijn te fraai schreef. Zij is te uitgebreid om ze hier in haar geheel te geven, wij halen hier en daar iets aan.
      De zucht voor het belang der kerk en der kudde, aan de zorg van den Paus, als den herder, opgedragen was volgens de inleiding, de bron zijner handelingen.
      Vermits hij vernomen had: »hoe in verscheidene gedeelten van Duitschland, vele personen, mannen en vrouwen, zich zoo ver vergaten, dat zij hunne eigene zaligheid verwaarloosden en het ware geloof afvielen; dat zij met den duivel, als nachtdrukkers en nachtmerriën (incubi ac fuccubi) vleeschelijk omgingen, en met betooveringen, liederen en bezweringen, en door allerlei andere afschuwelijke bijgeloovige handelingen en misdaden, de verlossing der zwangere vrouwen, het jongen van het vee, de vruchtbaarheid der aarde, op de wijnbergen, de korenvelden en in de hoven beletteden, en alles bedierven; dat zij schepselen, van den mensen af tot op de geringste huisdieren toe, met smarten en ellenden pijnigden, den huwelijkszegen onmogelijk maakten, en andere ligtvaardigheden en zonden, door aanhitsing van den vijand des menschelijken geslachts bedreven: nu moest hij zich wel opgewekt gevoelen, om, als een voorzichtig hovenier, met de hark en spade op te treden, ten einde het onkruid uit den akker te halen en geheel uit te roeien.”
      Na alzoo al deze punten, als onomstootelijke waarheden, op den voorgrond te hebben gesteld, en den duivel, als den veroorzaker van al het zedelijk en natuurlijk kwaad te hebben voorgedragen, werd het ëigenlijk Heksenproces, over de beschuldiging: »dat iemand een verbond met den duivel zoude hebben aangegaan, met verzaking van het Christelijk geloof; van vleeschelijken omgang met den duivel; van door verschillende schandelijke bedrijven aan hem eerbied te hebben bewezen, in de gedaante van een’ bok of van een ander beest; en tegenwoordig te zijn geweest bij de avontuurlijke tochten van andere toovenaars en heksen, na het aannemen van vreemde gedaanten bij hunne brasmalen” — voor het eerst ingevoerd, en tot een feit verheven.
      Van dit tijdstip af, werd het onderzoek over rooverij en duivelskunsten of wonderen, voor den rechter gelijk gesteld met het onderzoek over moord, diefstal en andere gewone, in rechten bewijsbare, zaken.
      De Paus benoemde verder bij die bul, zijne geliefde zonen (zoo als hij ze heette): Henricus Institor, kettermeester in Boven-Duitschland, en Jacobus Sprenger, kettermeester aan den Rijn, om met volle macht tot beteugeling van deze misdaden, met inkerkering van de beschuldigden en met bestraffing aan lijf en have te werk te gaan, en tot verkondiging van het regt in dezen, in alle kerken optetreden, en met bedreiging van het verlies van alle waardigheden, ambten, eer, voorrechten, adel en hoogheid; — ja, zelfs met bedreiging van den grooten ban, waardoor de gevloekte in eens buiten de burgerlijke samenleving gesteld en aan den felsten rampspoed werd overgeleverd — aan elk, die zich tegen de uitvoering van dezen last, tegen deze bulle, tegen deze genade (zeide de paus) verzetten zoude.
      Van dezen grooten kerkban is nog een formulier bewaard bij Brandt, Historie der Reformatie Deel I blz. 24.
      Aangaande de ijsselijkheid van zulke vervloekingen in naam van den grooten Leermeester der zachtmoedigheid, van Jezus Christus gedaan, en de gevolgen daarvan, is nog een flauw denkbeeld over in ons spreekwoord: »zoodanig gevloekt of uitgemaakt, dat de honden geen brood van hem lusten.”
      Om tot onze bul terug te keeren.
      Alle vroegere vrijstellingen of privilegiën, door des Pausen voorgangers, bij Apostolische brieven gegeven, op welke zich iemand beroepen konde, werden ingetrokken; en of dit alles nog niet genoeg ware, werd er de slotsom bijgevoegd: »het zal alzoo aan geen’ mensch geoorloofd zijn, deze onze verordening, intrekking, bewilliging en ons bevel te overtreden, of met ligtzinnigen euvelmoed daar tegen te handelen. Wanneer zich echter iemand hiertoe zoude durven verstouten, die wete dat hij zich hierdoor zal blootstellen aan den toorn des almagtigen Gods en van Zijne heilige Apostelen Petrus en Paulus.”
      Het werd als eene opmerkelijke zaak beschouwd, dat bij de optelling der Aartsbisdommen en Bisdommen in Duitschland, dat van Maagdenburg was weggelaten, en het gaf tevens veel opspraak, dat de Paus de bescherming der genoemde kettermeesters had toevertrouwd aan Albert van Beijeren, Bisschop van Straatsburg, die insgelijks, om zijne boosheid, huichelarij en gierigheid, in de geschiedenis met eene zwarte kool staat aangeteekend.
      Door laatstgenoemde deugd werden de inkomsten van het Bisdom aanzienlijk vermeerderd. Hij erlangde van den Paus het Privilegie om het gebruik van boter in de vasten aan ieder voor geld toe te staan, en bewerkte door zijne inhaligheid dat elkeen hem haatte.
      Schwager zegt van hem:
      »Hij verkocht de privilegies en schoor zijne schapen tot op de huid.”
      Johannes Gremper, geestelijke te Constans en Pauselijk Notaris, werd aan de kettermeesters toegevoegd; het schijnt, dat men uit die aanstelling mag opmaken, dat zijne teekening aan de uitspraken of bevelen der kettermeesters, een openbaar gezag moest bijzetten.
      Verder werd aan de Inquisiteurs de magt gegeven, om in alle kerken te prediken; dit was eene ongehoorde of ongeziene nieuwigheid, welke hen boven alle Geestelijken verhief, en waardoor zij allen tegenstand van die zijde konden te boven komen. Zij traden op, waar de Priesters niet met hen instemden, en zetten dan het domme gemeen aan tot woede en oproer.
      De macht tot het uitspreken van den grooten kerkban, gaf geene mindere moeite; en voor het overige maakte deze bulle alles los, vooral door de vernietiging der indulgentiën (vergunningen) en privilegies der vorige Pausen.
      Men giste welk eene verontwaardiging dit stuk bij alle denkenden moest verwekken. Een ieder moest de invoering van de Regtbanken van Geestelijken, over voorheen onbekende misdaden, waarvan niemand zich eenig begrip konde vormen, als eene geweldige schending van de heiligste regten der burgers aanmerken.
      Geheel Duitschland werd door dezelve in beroering gebragt. De Vorsten zagen het spoedig in, dat deze pogingen grootelijks zouden dienen tot vermeerdering van de macht der Pausen. De Aartsbisschoppen vonden zich beleedigd, omdat de Bisschop van Straatsburg boven hen was gesteld; en alzoo kwam bij de Vorsten en uit den boezem der hooge Geestelijkheid de eerste tegenstand.
      De ondervinding van dezen laatsten bracht weldra de kettermeesters in de noodzakelijkheid, om alle krachten aantewenden tot instandhouding van dezelve; en welk middel was er gereeder, dan op de lichtgeloovigheid der domme menigte te werken en bij deze hulp en steun te zoeken voor hunne zaak. —— Zoo werd er besloten tot het bijeenbrengen van het boek de Malleus maleficarum (de hamer der heksen), de Codex voor de volgende wreede rechtspleging, waarover wij in het volgende hoofdstuk zullen handelen.
      Dat er over deze bul zeer veel geschreven is, zal niet behoeven te worden betoogd. Roomsch en Onroomsch hebben dezelve, als een der gruwelijkste gedenkstukken van het misbruik der Pauselijke macht doen kennen; en hoezeer de laatste schrijvers over dit vak der geschiedenis, met name de reeds geprezene geleerde Horst, aangaande het gedrag van den Paus Innocentius een minder scherp oordeel hebben geveld dan Thomasius, Hauber, Schwager en anderen, is de uitspraak echter algemeen, dat het gemeld eigenlijk Heksenproces vroeger niet bekend was. Het is tevens buiten allen twijfel, dat de vroegere beschuldigden van tooverij, doorgaans zachter dan met den dood werden gestraft, en dat de groote ramp van het menschdom, waardoor duizende, ja honderdduizenden, onschuldige menschen door beulshanden zijn omgebracht, aan deze wreede bul van Paus Innocentius VIII is toe te schrijven.

(Wordt vervolgd).