De Vrije Socialist/Jaargang 4/Nummer 377/Dada!

‘Dada!’ door H.E.
Afkomstig uit De Vrije Socialist, dinsdag 27 maart 1923, [p. 2]. Publiek domein.
[ 2 ]

Dada!

De dadaïst Laurens van Kuyk tot de hollandsche bourgeois proleten op de dada soireé van Kurt Schwitters te Amsterdam: „Hottentotten! kaffers! vee! tuig! schorum!

Eenige maanden geleden werd braaf-burgerlijk Nederland in opschudding gebracht door het optreden in verschillende plaatsen van een groepje menschen, (Theo v. Doesburg en echtgenoote, Kurt Schwitters en Huszar) die trachtten den kruideniers die de Hollanders zijn, eenige voorstelling te geven van wat Dada is.
Men zal zich uit de kranten en prentenboeken-voor-„groote”-menschen, die pretentieus „tijdschriften” heden („Het Leven” b.v.) herinneren hoe zonder uitzondering den draak gestoken werd met Dada en de dadaïsten, — hoe op alle dada-soireès een bête bourgeoispubliek zich koninklijk vermaakte door de meest stupide dierengeluiden uit te kotsen, waardoor geen sterveling in staat was zich eenig beeld van de nieuwe richting te vormen.
Ons plan was toen al om in ons blad enkele woorden aan deze beweging te wijden en vooral aan de houding, die het publiek er tegenover inneemt. Door allerlei omstandigheden bleef het bij ’t voornemen. Nu echter blijkt, dat er interesse in onze beweging is voor Dada, zij ’t een en ander er over gezegd.

In vroegere eeuwen hield men er aan de vorstelijke hoven narren op na, gedrochtelijk gegroeide wezens, die tot taak hadden te vermaken, die alles konden zeggen, en die van hun positie gebruik maakten, door vaak iedereen ongezouten de waarheid te zeggen, zonder onderscheid des persoons. In de stukken van Shakespeare vindt men deze narren terug en diepe wijsheid wordt hun onder den schijn van dwaasheid vaak in den mond gelegd.
In de literatuur vinden wij een figuur, Tijl Uilenspiegel, die ons veel aan deze narren herinnert. Ook hij slingerde onder bescherming van dwaasheid den dwazen en slechten zijn geeselende waarheden in ’t gezicht. Zijn naam zegt verder alles.
Wat de narren tegenover het hof deden en Uilenspiegel tegenover de overheid was, is ongeveer de dadaïst tegenover dezen tijd. Deze vergelijking moet ongeveer het karakter van het dadaïsme aangeven omdat het even ondoenlijk is een antwoord te geven op de vraag „wat is Dada?”, als op de vraag „wat is natuur?” of „wat is leven?”. Dada is niet door middel van de logica te begrijpen. Dada moet men zien. En dadaïst wordt men niet, maar men is het. De Dadaïsten zijn er altijd geweest: Jezus en Had-je-me-maar, Diogenes en Charlie Chaplin; — het zijn zij die de wereld met de eigen arrogantie om de ooren slaan.

Het is een bespottelijke aanmatiging om aan „kultuur” te gelooven. De geschiedenis der menschheid is nog niets dan vóórgeschiedenis. De geschiedenis vangt eerst aan ná de voldongen sociale revolutie. Wat thans is, is niets dan chaos. Vandaar dat we in allerlei problemen vastzitten: sociale, filosofische, sexueele. Desondanks stoffen krentenwegers en ouderlingen, ridders-van-de-pen en al wat souteneurt op den geprostitueerden arbeid op hun „kultuur”. En de inwendige verrottigheid wordt bedekt met kleurige lappen: filosofie, kunst, godsdienst, politiek.
Dada is de zotheid, de aanmatiging, het nonsensikale van dezen tijd, die 1000 % boven zijn stand leeft. De dadaïst is een spiegeldrager en laat aan den tijd diens eigen leelijke, vuilpuistende mombakkes zien.
Dada is het gezicht van onzen tijd. Dada is het lawaai der machine. Dada is het kaartspel van den burger om een tienden „Pfennig”. Dada is, wanneer iemand met een D-trein de heide oprijdt om in een romantisch slootje te gaan roeien. Dada is iemand die te paard zijn huis binnenrijdt. Dada is de valuta, de smokkelhandel, het „Schiebertum”, het Duitsche gemoed, Caruso op de gramofoon, de aeroplaan en de hengelaar die twaalf uur enthousiast hengelt en niet één stekeltje vangt.”
Zoo zegt Kurt Schwitters het.
Duidelijk is, waarom de opgeschrokken burgerij zoo te keer gaat en (als steeds) door hoon en spot er zich van probeert af te maken. Wien onloochenbaar getoond wordt, hoe zot en rot hij is, wordt natuurlijk ontstemd en slaat aan ’t razen. Alle onwaardige waarden worden aangetast. „Poëzie = lauwe wasschingen; Religie = fazanten van gekleurd blik; Kunst = een middeneeuwsch kerkraam als bril; filosofie = de horizontaal staande wip.” (I. K. Bonset). „De dadaïsten hebben het geheele etterveld, dat het lichaam der wereld verbergt bloot gelegd, roepende: „Kijk kijk kijk hier hier hier niets niets niets”. (dez.)
„Wij leven aan het einde van een ouden en aan ’t begin van een nieuwen tijd. Da overgang is Dada.” (Kurt Schwitters).

Slechts de hoofdpunten van het dadaïsme hebben we in dit artikeltje aangestipt. Moge het echter voldoende zijn om aan te sporen niet à priori te verwerpen wat de bourgeoisie ons zo graag als zo[n] wil doen zien.
Wie Dada uitlacht, lacht zichzelf uit!
Men beschouwe deze nieuwe levensrichting ernstig, onbevooroordeeld en late zich niet beinvloeden door de kattenmuziekconcerten, die al wat satisfait en behoudend is, er rond belieft te geven.

H. E.