De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen/Nawoord

Hoofdstuk IX De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen door Felix Timmermans

Nawoord



[ 49 ]Telkens was 't ons een nieuwe vreugd, in de laatste maanden vóór den oorlog, als de De Nieuwe Gids was verschenen met weêr een brok uit Pallieter, den roman van Felix Timmermans. Een roman'? Wij wisten het niet altijd zoo goed. Want soms moesten wij ons af vragen, waar 't verhaal nu eigenlijk heên ging: de verschillende hoofdstukken stonden immers niet in zoo'n nauw psychologisch verband; en zelfs scheen er van een doorloopend, zich breed ontplooiend verhaal heelemaal geen sprake. Doch niettemin, met elk nieuw stuk dat een frissche fresco leek, was het ons weêr alsof we de klare morgen vóór ons zagen dagen; telkens weêr voelden wij ons aan, alsof we daar, met blij gemoed, den wekkerden uchtendwind op onzen drempel stonden in te ademen.

Toen kwam de oorlog. De Nieuwe Gids bleef weg. Wie dacht er nog aan Pallieter? Men had andere zorgen, zwaardere lasten, scherpere verzuchtingen. Ook de drang naar schoonheid scheen tot het verleden, dat nooit terugkeert, te behooren. Doch zie, plots midden in den damp van kruit en bloed, verschijnt daar onverwachts dan toch Pallieter! Ongestoord is de held zijn gang gegaan. Tijd noch levensomstandigheden hadden vat op hem: want hij is [ 50 ]eeuwig, Pallieter. Eeuwig, zooals zijn oudste broêr, Tyl Uylenspiegel, het al is. En, zoodra hij verscheen, waren wij het die, voor een poosje ten minste, den oorlog vergaten. Maar ook: boek Pallieter heeft gansch bijzondere kwaliteiten welke, hoe 't om ons heên moge draaien en zwaaien, toch onweêrstaanbaar ons boeien. Het is, inderdaad, een uiting van de meest spontane, van de gaafste levensvreugde: van een dionysische levensverrukking, −aardend op eigen Vlaamschen bodem.—Want met Zarathustra had Pallieter kunnen juichen: «Verloren zij ons de dag, waarop niet éénmaal gedanst werd! En valsch heete ons iedere waarheid, waar 't lachen bij ontbrak.» Doch in de plaats van gedanst) had hij misschien, zijn materialistischen Vlaamschen aard getrouw, van «flink gegeten» gesproken. Maar anders is ook in Pallieter's oog, 't leven één uchtend-frissche roes; hij weet dat de boom hem een broeder is, dien hij omhelst; hij beseft, in 't kort, dat er op aarde niets boven de verrukking om het bestaande gaat, dan misschien de kluchtige bespotting—als in het tweegevecht met den baron—van 't conventioneele,'t valsche,'t onnatuurlijke. Dit is een typisch Vlaamsche deugd. Men vindt ze onder meer terug in den Vos [ 51 ]Reinaert, in Tyl Uylenspiegel. Pallieter is er vol van, vloeit er zelfs ruim van over. Nu en dan wel eens buiten mate, hoe ook beperking, vooral in een kunstwerk vol onbedaarlijke levensblijheid, van des te grootere kracht had getuigd....

Om wat er in Pallieter gebeurt, moet ge niet vragen: feitelijk gebeurt er niets. God schept den dag, en Pallieter gaat er door – het leven is zoet—om, eindelijk, met Marieken te trouwen. Dit is het heele verhaal. Maar met moderne schildersoogen gezien, naar impressionistische inzichten verbeeld, lééft in dat boek daarenboven het schoone, oude Netheland –,waarin Pallieter, Lucifer de Bok, Beiaard de Merrie, Loebas de Hond, Peterus de Ooievaar, met Marieken en Francois de Schilder, hun eenvoudig, hartstochtloos, ja, idyllisch—maar toch Breugeliaansch—bestaan, in argeloos bewegen en genieten slijten. Zoo zuiver wordt zelfs dat bestaan in het landschap beschreven dat, als men het boek uit heeft gelezen, «men zich wezenlijk eenigermate voelt als of men een dag buiten tusschen boomen en overal gras, joviale jonge landheeren en nog andere leuke, soms wat dorpsche menschen had doorgebracht....» aldus zei het Willem Kloos.

[ 52 ]Zoo is Pallieter, dat in 1916 verscheen en reeds herhaald is herdrukt. Vroeger had Felix Timmermans, samen met Frans Thiry, Begijnhof-sproken uitgegeven,—een boek vol schoone beloften dewelke alle zonder uitzondering met Pallieter in vervulling zijn gekomen. En op Pallieter volgde Het Kindeke Jezus in Vlaanderen: een milde poging om het oude verhaal, op middeleeuwsche wijs, in ons eigen Vlaanderen en in den grooten, moeilijken, duren tijd, dien we thans beleven, te verplaatsen. Het is bezadigder werk, niet zoo tintelend van spontane levensblijheid. Doch Kloos, misschien niet geheel ten onrechte, merkt daaromtrent op; ‹Zooals zoo dikwijls gebeurt bij uitstekende schrijvers vertoont (dit nieuwe werk van Timmermans) dezelfde goede kwaliteiten, die ook reeds waren te vinden in zijn eersten roman. En omdat de lezer sterk getroffen werd door en gewend raakte aan het bijzonder schone dat aan die eerste schepping eigen was, is het volgende boek hem niet meer in die mate een «verrassing» zoodat hij er koeler bij blijft. Doch wie de middeleeuwsche naïefheid en kinderlijke frischheid van dit tweede werk heeft kunnen voelen, zal het er over eens zijn, dat Het Kindeke Jezus in Vlaanderen in zijn soort [ 53 ]even voortreffelijk is als het vorige en bij velen zelfs nog meer sympathie wekken kan.»

De merkwaardige kwaliteiten, waardoor aldus Pallieter en Het Kindeke Jezus, zulke bijzondere plaats in onze Vlaamsche letterkunde hebben verkregen, vindt men ook haast even gaaf terug in het kortere stukje, dat thans in de Beiaard-serie verschijnt, en dat heet: De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen. Hier ook zal men te waardeeren hebben: die «fijne geestelijke blijdschap» en dat «weelderig zingenot, wellend uit ééne bron», welke Maria Viola, tot hare en onze verrukking. in Pallieter, het onvergeetlijke boek, vond — en waarom zij den schrijver, Felix Timmermans, begroette als den wekkenden nachtegaal. Zoo telt het koor der Vlaamsche schrijvers, dat «morghen» 't Vlaamsche volk «wecken sal» meer dan één «nachtigale soete». Doch onder hen onderscheidt zich weer Felix Timmermans door een gansch eigen, gansch bijzonder, frisch-zuiver geluid.


1918.
F. V . TOUSSAINT VAN BOELAERE.