Delftsche Courant/Jaargang 81/Nummer 279/De Churstons

‘De Churstons’ door Paul Trent
Afkomstig uit de Delftsche Courant, dinsdag 28 november 1922, [p. 1]. Publiek domein.
[ 1 ]

Feuilleton


De Churstons.

Roman van PAUL TRENT.

Uit het Engelsch door A. G.

(Nadruk verboden.)

41
41

Sylvester, die nog altijd stond, vulde bedaard zijn pijp, terwijl zijn oogen nadenkend op Mark’s gezicht waren gevestigd.
„Er is iets aan die zaak, wat mij niet aanstaat en dat ik niet begrijp”. Heeft u mij werkelijk noodig of is het uw doel „Churstons” een leelijken poets te bakken?”
Mark aarzelde met het antwoord. Als hij de waarheid zou zeggen, dan moest hij met een eenvoudig „ja” op beide vragen antwoorden. Voelend, dat hij eigenlijk laag handelde, zei hij ontwijkend:
„Ik heb jou kennis en jou hersenen noodig. Wil je mij die geven?”
En Sylvester aarzelde niet langer.
„Neen, sir. Ik geloof dat u „Churstons” een leelijke kool wilt stoven en ik denk niet meer zoo goed over u als ik heb gedaan. Alles wel beschouwd heeft u jaren bij Churstons gewerkt en de oude „baas” maakte u tot zijn vriend evenals hij mij dat deed. Waarom zou u de firma willen benadeelen? Miss Churstons heeft u de firma willen benadeelen? Miss Churstons heeft u toch nooit eenig kwaad gedaan, is ’t wel?”
„Zaken zijn zaken. Ik heb het recht mij te verzekeren van de beste krachten, waarvoor ik bereid ben den prijs te betalen.”
„Mijn krachten zijn voor geen prijs van u te koop. Ik blijf bij „Churstons”. En het spijt me, dat u me ooit dit aanbod heeft gedaan.”
„En mij ook, Sylvester. Je bent een goeie kerel en ik respecteer je. Als „Churstons” ooit mocht ophouden te bestaan, dan zal er altijd een baantje voor je zijn, als je dat verlangt”, zei Mark vriendelijk en hield hem zijn hand toe.
Maar Sylvester accepteerde het aangeboden gunstbetoon niet.
„Churstons” ophouden te bestaan”, herhaalde hij verontwaardigd. „Ik wil bidden, dat ik in mijn graf lig, voordat zoo iets gebeurt. Is het uw bedoeling te maken, dat de firma moet ophouden te bestaan? Als dat het geval is, dan zullen we elkaar nog wel eens nader spreken.”
„De nieuwe „Lendridge” zal maken, dat „de Churstons” een exemplaar van minder waarde wordt. Bovendien zal de leiding bij de firma niet voldoende zijn. Als zij niets anders kunnen dan „er het beste van hopen”, dan verwacht ik allerlei waarschijnlijkheden.”
„Waarschijnlijkheden, wees ver.... Ik vergat dat het Zondag is. Niet dat ik mij heel Zondagsch gevoel. U heeft me van mijn stuk gebracht, sir, dat is een feit. Ik wensch u dus nu goeden nacht. U heeft mij te denken gegeven.”
Weer stak Mark zijn hand uit en weer stiet hij zijn hoofd. Hij was zeer teleurgesteld over het resultaat van zijn bezoek. Het verlies van Sylvester zou een ernstige slag voor Churstons zijn geweest.
Wat Sylvester betreft, hij was zeer verstoord. Hij kon Mark niet begrijpen, voor wien hij altijd het grootste respect had gekoesterd. Hij vermoedde, dat er iets achter stak. Aan Crosby had hij altijd een hekel gehad.
Het toeval wilde, dat Betty den volgenden morgen reeds vroeg een bezoek aan het lokaal voor proefnemingen bracht. Sylvester had ernstig nagedacht en zijn besluit genomen, dus zoodra zij verscheen, begon hij onomwonden te spreken.
„Ik moet u iets zeggen, miss. Vóórdat ik begin, wensch ik u te verzekeren, dat ik niet probeer u meer geld af te persen. ’k Ben heel tevreden, zooals ik het heb. Mr. Lendridge heeft me een baantje aangeboden bij „Crosbys”.
Betty slaakte een kreet van schrik en keek Sylvester met den grootsten angst aan.
„Als het een kwestie is van aanbod, dan wil ik verder gaan dan „Crosbys”. Hoeveel heeft mr. Lendridge je geboden?” vroeg zij recht op den man af.
„’k Heb niet gezegd, dat mr. Lendridge mij een aanbod heeft gedaan.”
„Maar ik weet dat.... Hoeveel?”
„De geldkwestie heeft er niets mee te maken.”
„Ga je dus naar hen toe?”
„Van mijn leven niet, miss. Ik ben een „Churstons”-man en blijf bij de oude firma, zoolang u mij noodig heeft”, zei hij bedaard.
„Het verheugt me zeer, dat te hooren. Maar ik moet toch weten hoeveel je werd aangeboden. Je hebt aanspraak op hetgeen anderen je waard achten.”
„Maar dat laat mij onverschillig en ik zal geen penning meer aannemen dan hetgeen ik nu van u krijg. Zog niets meer miss of ik word boos en het brengt me zoo van streek als ik uit mijn humeur raak.”
„Heel goed, zooals je wilt. Ik ben je dankbaar, Sylvester en zal nooit je trouw jegens „Churstons” vergeten”, zei zij op zachten toon.
De tranen kwamen haar bijna in de oogen en aan een ingeving toegevend, stak zij haar hand uit, die hij aarzelde te nemen.
„De mijne is vuil, miss.”
„Vat haar, Tom. Je heet Thomas nietwaar. In het vervolg zal ik je Tom noemen.”
Een pijnlijk blosje kleurde zijn wangen. ’t Was jaren geleden sinds hij bij zijn doopnaam was genoemd.
„En nu tot de zaken, Tom. Wil je deze teekeningen eens bekijken.”
Hij nam de schetsen aan en beschouwde ze nauwkeurig. In het eerst was de uitdrukking van zijn gezicht weifelend, maar plotseling kregen zijn oogen een glans van blijdschap.
„Ik geloof dat er wel iets in zit”, zei hij voorzichtig.
„’k Weet dat zeker”, antwoordde zij vol vertrouwen.
Sylvester ging voort allerlei vragen te doen en zij bespraken do zaak in den breede. De monteur was blijkbaar onder den indruk en zeer verlangend om van Betty’s idee zoo spoedig mogelijk de proef te nemen. Er was een motor op de proefbank en het zou niet veel werk vereischen om de veranderingen, noodzakelijk voor de proefneming aan te brengen.
„Een veertien dagen op zijn langst dan zullen we het weten”, zei hij eindelijk.
„Veertien dagen. Die zullen me jaren toelijken. Denk je dat het gelukken zal?”
„Dat hoop ik, dat vertrouw ik, miss. En als het lukt, dan zal de „Churston” de beste machine zijn, die er te krijgen is.”
„Beter dan de Lendridge?” vroeg zij opgewonden.
„Daar kan u uw leven op verwedden.”
„Als het maar lukt, Tom. Als het maar lukt”, herhaalde zij en haar gezicht was bleek geworden van opwinding.

HOOFDSTUK XXVII.

Terwijl Sylvester de verbeteringen in den motor aangebracht, die Betty aan de hand had gedaan, verkeerde zij in een toestand van koortsachtige opgewondenheid[.] Succes beteekende zoo heel veel voor haar, maar het meest van alles was het er haar om te doen over Mark te zegevieren[.]
Terwijl de dagen voorbij gingen, trachtte zij niet voor zichzelf te verhelen, dat zij hem liefhad, zooals een vrouw een man liefheeft, maar die erkenning verschafte haar geen genoegen. Het scheen onmogelijk, dat zij gelukkig zouden kunnen worden. Geen oogenblik kwam de gedachte bij haar op, dat hij evenveel van haar zou kunnen houden als zij van hem. Zij was eigenlijk overtuigd, dat Mark haar niet mocht lijden en haar nooit dn ruwe manier had vergeven, waarop zij hem bij „Churstons” had ontslagen.

(Wordt vervolgd).