Delftsche Courant/Jaargang 88/Nummer 107/Tentoonstelling Charles Masthoff
‘Tentoonstelling Charles Masthoff. Expositiezaal Technische Hoogeschool’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Delftsche Courant, dinsdag 7 mei 1929, Eerste blad, [p. 2]. Publiek domein in de EU. |
Tentoonstelling Charles Masthoff
Expositiezaal Technische Hoogeschool
Bij elken stap op zijn moeizamen weg zijn Masthoff problemen tegemoet getreden, welke voor een goed deel algemeene problemen der moderne schilderkunst kunnen heeten. Ze wekken ongetwijfeld vruchtbaar en stimuleerend en laten Masthoff misschien zelfs minder gauw los dan anderen, wier schilderkunstige ontwikkeling met de zijne merkbare overeenkomst vertoont. Ook het allerlaatste werk, dat op deze uitgebreide tentoonstelling te zien is, wijst erop, dat Masthoff zich nog steeds afvraagt in welken vorm hij zijn ontroeringen het best verbeelden zou en hij bekent het zichzelf en anderen graag, dat hij, de emotioneele, diep-bewogen mensch, ten slotte minder bekommerd is om een vasten stijl dan om de ongerepte handhaving van zijn persoonlijkheid. Hij kan het ééne oogenblik mensch of plant, levende en doode stof met liefdevolle aandacht bestudeeren en minutieus overdacht, zorgvuldig gerangschikt op het doek brengen en vlak daarna zich met penseel en palet naar den ezel storten, om van een ouden hoed en nog wat armzalige dingen, die onder een raam liggen, een feest van licht en kleuren te maken, zonder zich af te vragen of het stilleven, dat hij nu neerwierp niet een geheel andere picturale opvatting van het waargenomene vertolkt. Wat zou hij zich ook om theorieën en opvattingen bekommeren, indien hem de zekerheid geen oogenblik ontvalt, dat in alles wat zijn atelier verlaat zijn diepste behoefte is neergelegd en hij de dingen nu wel verschillend kan zien, al naar gelang van het oogenblik, maar toch altijd : als schilder?
Met dat laatste wil niet gezegd zijn, dat Masthoff een impressionistisch schilder is. Hij is, als zoovele nog levende schilders, door het impressionisme heengegaan en voert er nog een voortdurenden strijd tegen.
Het voldoet hem niet, omdat zijn artistieke spontaneïteit er niet bij leven kan. Het impressionisme is ten slotte, hoe groot ook in vele zijner belijders, een kunst van voor-de-hand-liggende-dingen, een kunst van griipbaarheden, die zich met een onmiddellijke weergave van den optischen indruk vergenoegt en om zoo te zeggen de retina als ontvang- en uitzendapparaat aanwendt. Het was de beperking van elken impressionistischen schilder, dat hij, om Cézannes woord te gebruiken, „enkel maar oog” was.
„Enkel maar oog” wil de Masthoff van thans niet zijn. Ge zoudt hem krenken, indien ge het woord in zijn bijzijn gebruiktet, hoe dikwijls hij het zelf ook nog over impressionisme en naturalisme hebben mag. Maar waar hij ’t meest op gesteld is, dat is ten eerste op zijn eigen oog en vooral: op zijn eigen ziel, die hij in het waargenomen object leggen wil en die maakt, dat een tuinhoekje of een dorpsweg zóó alleen maar door Masthoff geschilderd kan zijn en door geen ander.
Dat bewijst, hoezeer Masthoff ernaar gestreefd heeft zich van den impressionistischen trant te bevrijden. Een leek kan zonder moeite de stukken onder de vele tientallen aanwijzen, die een tien of vijftien jaar geleden geschilderd moeten zijn. Zijn „Bar” (no. 5) is met de vervagende contouren der dansende paren een typisch staal van een bijna mechanisch overgebrachte natuurindruk; het kleine olieverfje „Aan het strand” (57) en het stilleven van 1912 evenzoo. Met wat waargenomen werd is nog niets gedáán, er is alleen een aardig tafreeltje ontstaan, dat zeker iedereen zoo zou hebben kunnen opmerken als Masthoff.
Duidelijk ziet men, hoe Masthoff met den groei der jaren hoogere eischen aan zijn kunstenaarsschap is gaan stellen. Men zie de portretten eens. Masthoff is een uitnemend portretschilder en wat hij als schilder vermag is in dit genre misschien wel het zuiverst en volledigst neergelegd. Het zelfportret van 1922 (9) toont nog weinig eenheid van opvatting, de achtergrond is op impressionistische wijze weergegeven, de uitbeelding van de figuur zelf toont pogingen om tot een strengere beneersching te komen; de expressie is zwak.
Haast ongelooflijk lijkt nu de groei in de weinige jaren tusschen 1922 en thans. In no. 18 (portret van zijn vader) is de soberheid in de kleuraanwending sterk toegenomen, ten gunste van de eenheid van het beeld, van een veelkleurig geheel is het gekomen tot een wel-overwogen verdeeling in enkele ruime vakken, die gevuld zijn met flauw nuanceerende kleuren. No. 27 ten slotte („Rustuur”) geeft een schilderkunstige kijk op den mensch, die typisch modern kan heeten. Alles is met uiterst sobere middelen gedaan, de omtrekken van de vrouwenfiguur zijn zorgvuldig geteekend, in de kleurenaanwending is matigheid betracht en de geheele aandacht van den beschouwer wordt vanzelf geleid naar het gelaat van de twee menschen, waarvan de vrouw, zittend, een kop en schotel in de hand houdt, en de jongen een pijp. In dit doek komen de winsten, die de moderne schilderkunst op de naturalistische boeken kan ten duidelijkste uit. Het is als met de portretten van een Schumacher of een Else Berg; alles, wat de aandacht van de hoofdzaak moet afleiden, wordt vermeden. En de hoofdzaak zelf, dat is niet langer de kleedij van het object of de omgeving, waarin het zich bevindt (die wordt hoogstens in gestiliseerden vorm aangeduid), maar zijn innerlijke toestand en vooral: zijn waarde als mensch. Het naturalisme zag den mensch als een stuk natuur. De nederigste mensch wordt thans door de deernis van den schilder en zijn wil om hem alleen maar naar zijn wezen te teekenen tot een object waarvoor al het andere in belangrijkheid wijken moet. Dat is een geschenk van Van Gogh.
Onder het geëxposeerde werk bevinden zich talrijke schetsen uit de omgeving van Rijswijk en Delft, pastels, crayonteekeningen en aquarellen. Uit het landschap blijkt, dat Masthoff nooit ophield naar de natuur te werken en dat zijn liefde tot de natuur onbegrensd is. Hij keert er steeds weer toe terug, maar waakt ervoor, dat niet zij alleen hem dicteert en de afstand tusschen ontvangen natuurindruk en waarachtig schilderwerk niet verloren gaat.
De tentoonstelling is ondergebracht in de expositiezaal van de afdeeling bouwkunde der Technische Hoogeschool en blijft tot Dinsdag 21 Mei geopend.