Die Kapelle

Auteur Ludwig Uhland
Genre(s) Gedicht
Brontaal Duits
Datering 1805
Vertaler Mark Voorendt
Bron Uhlands Gedichte und Dramen, Verlag der J.G. Cotta'schen Buchhandlung, Stuttgart, 1887
Auteursrecht Publiek domein

De Kapel
De kapel, daar hoog gelegen,
Blikt bedaard op de vallei.
Bij bron en weide zingt beneden
d' Herdersknaap luidkeels en blij.

Het klokje hoort men treurig klinken,
IJselijk het dodenkoor.
Verstomt is nu het blijde zingen
En de knaap spitst zijn gehoor.

Ginds worden zij ten grave gezongen,
Die zich vermaakten in het dal.
Weet toch, jongen, herdersjongen,
Dat ook jouw beurt komen zal.

originele tekst

bewerken

Die Kapelle
Droben stehet die Kapelle,
Schauet still ins Tal hinab;
Drunten singt bei Wies' und Quelle
Froh und hell der Hirtenknab.

Traurig tönt das Glöcklein nieder,
Schauerlich der Leichenchor,
Stille sind die frohen Lieder
Und der Knabe lauscht empor.

Droben bringt man sie zu Grabe
Die sich freuten in dem Tal
Hirtenknabe, Hirtenknabe,
Dir auch singt man dort einmal.

Afkomstig van Wikisource NL, de Vrije Bron. "https://nl.wikisource.org/w/index.php?title=Die_Kapelle&oldid=40430"