Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten
Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten | |
Auteur | Multatuli |
Genre(s) | Literatuur voor 1880 |
Brontaal | Nederlands |
Datering | 1871 |
Bron | Deel van Bits of Freedom-project [1]. Tekst uit E.D.Dekkers Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten
(eerste druk 1871, herdrukt door Salamander in 1981, blz 76-94.). |
Auteursrecht | Publiek domein (zie hiervoor ook [2] en [3]) |
Meer over Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten op Wikipedia |
Gedeelte uit: Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten
bewerkenA is een monarchische herder, en mishandelt z'n schapen. Dat komt van die alleenheersing!
L'Histoire nous apprend Qu'en de tels accidents L'on fit ...
On fit ... Wat? Wel een revolutie! Alle schapen liepen tehoop en maakten een grondwet.--Of 't in '48 geschiedde, weet ik niet, maar het jaar doet niet ter zake.--Volgens die grondwet dan, zouden alle schapen verheven worden tot herders, en A gedegradeerd tot schaap. Niet één princeps of voorste zou voortaan de kudde leiden, drenken en scheren, maar allen zouden allen ...
Dat ging niet! Iedereen wou voorgaan. Iedereen wou 't eerst drinken, of liever nog, alleen. Iedereen had lust in scheren, maar niemand wou geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien konden hun eigen lammeren niet verstaan. Men had de regering van eenling A allerdrukkendst gevonden, ondragelijk zelfs, maar bevond zich niet veel beter onder de tirannie van allen over allen. Dan volgt het vertegenwoordigend stelsel:
--Indien we eens niet allen tegelijk blaatten, riep 'n politieke nieuwlichter, doch het recht daartoe slechts toekenden aan ... zeventig?
--Reactie! riep 'n opgewonden lam dat niet vrij was van carbonarisme.
--Geenszins, antwoordde de eerwaardige hamel van wie het voorstel was uitgegaan, en die veel wol was kwijtgeraakt onder het regime van de panarchie. Ik verzeker u op m'n republikeinse eer, dat het volstrekt niet in mijn bedoeling ligt, terug te keren tot de alleenheersing. Eens en vooral, weg met A! Hij is ontherderd en blijft ontherderd!
--Weg met A! blaatte de kudde.
--Ik ben het volkomen met u eens. Dit is dus eens en vooral afgedaan. Maar, geëerde schapen, indien wij eens ...
Zie verder het kiesreglement in alle beschaafde weiden. Het werd onder het uiten van ontelbare ‘Weg met A's’ en ‘Leve de constitutie's’ aangenomen. Men adverteerde, kuipte, hemelde op, maakte verdacht of zwart, men prees en verafgoodde, al naar de partijprogramma’s dit met zich meebrachten. Bij het aanbevelen van kandidaten werd telkens deze of gene bijzondere hoedanigheid van een schaap onder de aandacht der kiezers gebracht. Mooi blaten en veel wol waren de gewone gronden van predilectie. Maar ach, de kudde prospereerde niet. Iedereen was ontevreden. Houlette en hamelbel gingen gedurig over van de een op de ander, en men begon weldra in te zien dat niet elke verandering ...
--Terugkeren tot A? Nooit!
--Nooit, nooit, nooit!
--Liever Turks, dan ...
--Weg met A!
Zeker, dit blijft zo! We houden vast aan het vertegenwoordigend stelsel. Maar we moeten anders kiezen Ik stel voor geen schapen af te vaardigen dan die bijzonder geacht zijn in hun district.
Acclamatie. Voorts:
--Weg met A!
--Zeker, weg met A! Maar we moesten ons laten vertegenwoordigen door iemand die verstand heeft van scheren. Er zijn leden in ons parlement die nooit een schaar in de poten hebben gehad. Dit is 'n grote fout, waarde medeschapen. Sedert de dagen van die vervloekte A ...
--Weg met A!
--Precies, weg met A! Sedert de tijd van die tiran worden er veel zaken niet behoorlijk behartigd, 't ene schaap wordt in 't geheel niet geschoren, en 't andere alle weken. Ja, zelfs worden er sommigen tegen alle recht en rede ... gevild. Vanwaar komt dit geachte medeschapen? Doodeenvoudig hiervan dat wij in onze vertegenwoordiging gebrek hebben aan ... deskundigen, aan schapen van 't vak. Op die wijs voortgaande, zouden we niets gewonnen hebben door het verdrijven van de geweldenaar ...
--Weg met A!
--Tot in alle eeuwigheid, weg met A! Om zo in ons parlement het ware echte oude onvervalste scheersysteem gehandhaafd te zien, heb ik de eer u een kandidaat voor te stellen, die van het scheren een bepaalde studie heeft gemaakt. In de dagen van dwingelandij ...
--Weg met A!
--Gewis. Onherroepelijk weg met de vervloekte A! Dit ben ik volkomen met u eens ... maar laat ons voortgaan, de stembus wacht. Mijn kandidaat heeft overvloediglijk bewijzen gegeven dat hij scheren kan. Bovendien is hij zeer geacht in z'n regio. Maar dit is nu bijzaak. Hoofdzaak is dat hij uw vertegenwoordiging zal kunnen voorlichten bij elke epineuze scheerkwestie. Hij zal de wankelende overtuigingen steunen, de verdwaalden terechtbrengen, de stijfhoofdigen overreden, de onwetenden onderrichten, de weerspannigen ontzag inboezemen ... alles door het prestige van z'n eigenaardige kunde. Wat allen tezamen niet weten, weet hij alleen. Wat aan de algemene aandacht ontsnapte, is zijn bijzonder eigendom. Wat anderen duister is, ligt hem klaar voor ogen. Kiezers, bedenkt het gewicht van uw stemming! Erken dat onze weide dringend behoefte heeft aan zo een schaap in de vertegenwoordiging. Op dus, op! Allen ter stembus, en kiest, blatend uit onbeklemde borsten: leve de constitutie ...
--Weg met A!
--Voorzeker ... weg met A! Kiest als uit één bek, onder 't aanheffen van weidelievende kreten, tot uw parlementsbelhamel ...
Wie denkt u, lezers? Wèl, de oude weggejaagde A., die de voorpoort was uitgeworpen, maar in hoedanigheid van ‘Specialiteit’ weer wordt binnengesmokkeld door een achterdeurtje.
De geschiedenis van de meeste dwalingen beweegt zich langs de omtrek van een cirkel. Op despotisme volgt ontevredenheid, verzet, omwenteling. Uit dit alles ontstaan allerlei ‘-archien’ die--dikwijls onjuist--de naam van republiek dragen. Hoe ook de vorm is die alleenheersing verving, ze wankelt gedurig tusschen dwingelandij en regeringsloosheid. In het eerste geval is de kring meteen vrij geleidelijk gesloten, tenzij men groot onderscheid maakt tussen de tirannie van een enkele, van enigen, of van velen. Bij anarchie werpt men zich in de armen van een persoonlijkheid die zich bijzonder heeft toegelegd op het stichten van orde, een gezagsspecialiteit die al zeer spoedig nolens volens--want niemand is tiran voor z'n genoegen--het voorbeeld volgt van de despoot die men wegjoeg.
Moet dit altijd zo blijven? Wie weet! We trachten naar 't betere. Dit trachten is onze roeping, en juist daarom is het plicht de middelen ter verbetering met oordeel te kiezen.
De proeven die sinds kort op het vaste land van Europa, en in Engeland sedert eeuwen, genomen werden, leverden gebrekkige resultaten op. Aannemende dat elk volk het recht heeft over zichzelf te beschikken, rijzen er ontelbare vragen, waarvan de beantwoording zo moeilijk is dat wij door de erkenning van dat recht nog zeer weinig gevorderd zijn. Wat is een volk? Vormen de Scandinaviërs één volk? Hebben de Friezen recht op zelfbeschikking als alleenstaande natie? Behoren Schotten en Ieren bij Engelsen? Walen bij Vlamingers? Vragen van deze soort kunnen er honderden gesteld worden.
Al konden zulke kwesties behoorlijk--d.w.z. met terzijdestelling van diplomatieke ficties die dagelijks veranderen--worden opgelost, dan stonden we voor nieuwe moeilijkheden. Het is zeer gemakkelijk een natie toe te roepen: u bent uw eigen meesteres, beschik, beveel! Wie moet antwoorden op deze eis? Wie is gerechtigd tot gebruikmaken van het geschonken of veroverd voorrecht? Hoe uit zich de wil van de collectieve menigte die men «Volk» noemt? Of, erger nog, heeft zo'n volk wel 'n wil? Eén wil zeker niet, en dit komt met géén wil vrijwel overeen.
Daarna dwaalt men af op de kinderachtige uitweg van het stemmentellen, en vervalt in het zeer onwijsgerig aannemen van een veronderstelde volkswil, die men tegen beter weten in voorgeeft te kunnen opmaken uit stemmingen waarvan de uitslag en betekenis beheerst worden door een kiesreglement, dat in z'n geheel willekeurige samenstelling geen andere logische reden van bestaan heeft, dan de zucht om zich met een Franse slag af te helpen van een taak die men niet weet te vervullen.
De daaruit voortvloeiende zeer onnauwkeurige--ja, valse! --manifestatie van de volkswil leidt tot nog onzuiverder resultaten dan reeds het geval wezen zou indien zekere bepaalde zaak aan het oordeel van de menigte werd onderworpen. Die menigte kiest nu slechts generale gevolmachtigden, samen genomen niet de minste waarborg opleverend dat hun majoriteits-mening met de wil van de natie, hun lastgeefster, overeenstemt.
Zo stuiten wij in het parlementair stelsel overal op onnauwkeurigheid, op genoegen nemen met zeer ruwe benadering, op fictie, en ... op misleiding.
Ook wanneer wij al de gebreken die uit de aangestipte moeilijkheden voortvloeien, nu eens aannemen als onvermijdelijk--een treurige veronderstelling!--dan blijft toch altijd de mogelijkheid bestaan om het materiaal dat voorhanden is van staatkundige gegevens eerlijk toe te passen.
En ... dit doet men niet! Dezelfde kiezers die, zodra het hun bijzonder belang gold, zich alleromzichtigst zouden tonen in het onderzoeken van de bevoegdheid en vooral van de intégriteit van hun gemachtigden, behandelen de publieke zaak met een slordigheid die aan het krankzinnige grenst, met een gebrek aan conscientie die in het misdadige overgaat.
Lezen we niet dagelijks in onze kranten dat B, C of D--ik sla nu A over, om de schijn van ondeugende toespeling op mijn schapenparabel weg te nemen-- vernemen we niet dagelijks dat het onze plicht is voor die heren te stemmen, juist om redenen die hen onbevoegd maken om het volk te vertegenwoordigen?
De ene heeft zich bijzonder toegelegd op de handel ...
Dat zal hem van pas komen als-ie 'n winkel opzet. Veel succes! Maar daarmee heeft het vaderland niets te maken.
De tweede was jaren lang in Indië ...
We willen hopen dat-ie rijk is, of 'n behoorlijk pensioen heeft, zonder leverziekte. Doch dat gaat het volk niet aan.
Een derde is fabrikant. «Het fabriekswezen, mijne heren, het fabriekswezen ...
Zeer wel! Ook dat behoort tot de staat. Maar ook dat is de staat niet.
Een vierde kandidaat is bijzonder bekwaam in het loodswezen. Hij weet de weg in de zeegaten ...
Dat is juist de weg die wij het vaderland niet willen opsturen.
«Zie die vijfde eens. Men aanbidt hem in zijn regio ...
Wèl, laat hem dan blijven waar-ie bekend is en aangebeden wordt. Het volk kent hem niet, aanbidt hem niet.
«U zult toch deze zesde niet afwijzen. Hij behoorde sedert z'n prille jeugd van familiewegen tot de zó-en-zó-partij. Hij is van-ouder-tot-ouder 'n dit-aan, 'n dàt-ist, een van de echte soort!»
Dat zal z'n grootmama plezier doen, van wie hij al die -isterij en -anerij geërfd heeft, maar het volksbelang heeft àndere eisen. Laat men die man een plaats aanbieden in de een of andere kamer van z'n familie, als daar door 't overlijden van een oudtante een vacature is. De staat is niet gediend met lieden die de oplossing van alle maatschappelijke vraagstukken meebrachten uit hun luiermand.
«Wraakt u ook de zevende, die als Specialiteit in ...
In 't een-of-ander, genoeg! Ja, ik wraak ook hem. Ik ontzeg eenieder het recht volksvertegenwoordiger te zijn die dat recht grondt op iets anders--op wat ook!--dan kennis van de behoefte van het volk in het algemeen, dan toewijding aan de belangen van het volk in het algemeen, dan op de gegronde verwachting dat hij nuttig zal wezen voor het volk in het algemeen. Het volgen van een vooruit bepaalde richting op wetenschappelijk, sociaal of politiek terrein, bewijst òf onbekwaamheid òf verraad, en dit laatste is altijd het geval bij het voorstaan van bijzondere belangen. De algemene zaak--res publica--is in de hoogste maat integraal, en moet als zodanig behandeld worden.
Ik weet zeer goed dat het vertegenwoordigend stelsel in het algemeen, ook zonder verkeerde toepassing in de onderdelen, aan deze laatste eis niet kàn voldoen. Doch wie hierin toestemt, zal erkennen dat wij de daaraan klevende gebreken niet willens en wetens mogen vermeerderen. Hoe gebrekkig ook de wil van het volk door zijn afgevaardigden wordt kenbaar gemaakt, er is weinig hoop op beterschap indien wij opzettelijk voortgaan, erkend-onbevoegden met die moeilijke taak te belasten. Zien de liberalen niet in, dat ze zich bespottelijk maken in de ogen van de conservatieven door dagelijks blijk te geven dat zij hun eigen stelsel òf niet begrijpen, òf moedwillig verkrachten? Is er logica in de roep: «weg met Gods genade?» als men tegelijkertijd zweert bij de genade van Professor X of Dokter Y? Met welk recht excuseert men het overwicht van 'n BOURBON of andere Krates, als men stokstijf beweert dat het lekeplicht is, eerbied te hebben voor de militaire kunde van Luitenant Q? Is het dan alleen om plaats te maken voor katheders dat men zich voor het omhalen van tronen en bidstoelen zoveel moeite getroostte? Miljoenen en miljoenen plebisciteren sinds eeuwen voor het gezag van de Paus. Weg met die meerderheid, zeggen we nu, wij weten beter! Maar ... de anderhalve stem uit Schiedam, die de jeneverstoker Z zo bijzonder bevoegd rekent tot het beslissen over industriele--en alle andere! kwesties, dàt is een àndere heiligheid, dááraan mag niet geschud worden! JOZUA deed de zon stilstaan. Dit werd aangenomen door miljoenen stemmen. Vijf tot zesduizend jaar lang aanbad het hele mensdom de onschendbaarheid van JOZUA'S wonder. Die meerderheid wordt nu terzijde gezet--en ik doe hartelijk mee!--maar moeten we nu telkens een nieuwe JOZUA erkennen in eenieder die het lukt zich door een paar dozijn kiezers te laten uitroepen als specialist in stilstaan?
Wie de aanbevelingen voor de kandidaten ontleedt, staat verbaasd over de botheid van lezers en de onbeschaamdheid van dagbladschrijvers. Deze heren geven zich niet eens de moeite hun felonie te verbergen, en dringen brutaal aan op de verkiezing van deze of gene, om redenen die juist de kandidaat het lidmaatschap in de Kamer zouden ónwaardig maken, indien hij inderdaad schuldig was aan de Kamerdeugden waarvan-ie beticht wordt. Laat ons hopen dat er veel gelasterd wordt in die aanbevelingen! Maar in dit geval is het vreemd dat de betrokkenen zich niet verdedigen. Nooit las ik te-dier-zake een rechtvaardiging. Nooit werd 'n dagbladschrijver door de kandidaat van zijn krant voor de rechter gedaagd, omdat hij hem in staat achtte als Kamerlid het algemeen welzijn op te offeren aan ondergeschikte belangen, in 't bijzonder aan die van zijn regio. Nooit eiste een aanstaand vertegenwoordiger van het volk herstel van eer na de aantijging dat-ie gereed-stond dat volk naar de maat van z'n vermogen te verraden als Specialiteit. Integendeel, de Fritsjens leggen vrij onnozel hun schitterende staat-van-dienst over, en schijnen heus te geloven dat na hùn verkiezing, tout sera pour le mieux dans le meilleur des parlements possible.
Het best-mogelijke parlement? Dit verkrijgen wij op die manier niet!
Wie als specialiteit de Kamer betreedt, voelt zich genoopt z'n kiezers te doen zien dat hij wel terdege de man is waarvoor hij zich ... in de societeit Gezelligheid uitgaf. Men was gewend hem daar gekleed te zien in iets dat op een uniform leek. Ook schoor de kapper z'n nekharen weg. En z'n rok werd geborsteld door een gewezen wachtmeester-titulair, een krijgskameraad uit de dagen van het oorlogszuchtig garnizoensleven. Zou, na dit alles, het geacht lid uit de Gezelligheid mogen zwijgen bij het behandelen van de vraag, hoe wij de Pruisen uit het land houden? Dat zij verre! Specialité oblige! Het ruist hem in de oren hoe z'n kiezers elkaar toeroepen: 't zal me benieuwen wat onze man zegt over de linie van defensie. Zoiets is juist z'n sterke punt.
Nu, die kiezers krijgen hun zin. «Onze man» praat terdege mee. En waarom zou hij niet? Hij heeft immers--de gelukkige!--verstand van «linies» waarop zich de vredelievende krijgsman terugtrekt, en hij weet wat de rug van 'n leger is ... 'n ding, naar 't schijnt, waarin iemand vallen kan zonder zich te bezeren, jazelfs voor z'n plezier. Hij licht dus de vergadering voor, zij het dan niet met technische kennis, dan toch met wat kennis van de meestal zinledige terminologie van de techniek. De kruidenier van z'n dorp voelt iets in zich van een CAESAR of NAPOLEON bij het verondersteld hear, hear! dat de aandacht scherpt op de oorlogswijsheid van zijn afgevaardigde. De geldwisselaar op de hoek is wat huiverig geworden in 't aannemen van Cassenscheine, na die redevoering van «onze man.» 't Is toch maar zeker dat VON MOLTKE, uit het veld geslagen door die fameuze nieuwe linie, geen raad weten zal met z'n legerrug, en dat zo de solvabiliteit van de Pruise Staat ...
«Onderwijs? Wacht even, straks zal onze dominee die zaak eens behandelen. We zonden hem naar Den Haag omdat het preken hem wat lastig viel--hij moest zo, en kan de stovenlucht niet verdragen --maar onderwijs z'n stokpaardje, daar kan je van op aan! Hij catechizeerde altijd 'n kwartier over tijd, en op z'n zesde jaar al kende m'n kleine jongen 't hele gebed van MANASSE van-buiten, zodat nu die reorganisatie van de hoge scholen wel in orde komen zal. Liberaal is-ie ... van belang! Hij preekte zonder bef, en z'n vrouw heeft 'n cotillon meegedanst op de zilveren bruiloft van onze burgemeester.»
«Accijnzen? Nu, dàt is een kolfje naar de hand van onze X! Hij is graanhandelaar, en heeft molens ook. Altijd lag-ie overhoop met de komiezen van 't gemaal. Hij is door-en-door thuis in die zaken ... doorkneed! Alles weet-ie «binnen» te krijgen, en de ambtenaar die hèm iets bewijzen kan, moet nog geboren worden. Lees eens wat onze «provinciale» van 'm zei toen-ie gekozen worden zou. De «provinciale» zei, dat ... dat ... niemand zo bijzonder thuis was in de accijnzen als X. De behouders zullen het hard te verantwoorden hebben als hij begint. Want ... praten kan-ie ... kijk! Verleden week bij de brand heeft hij een toespraak gehouden, wel een half uur lang. De spuitgasten stonden perplex, en toen 't dak instortte, was-ie nog niet klaar. Ik verzeker je dat-ie niet voor niemendal naar Den Haag is gezonden.»
't Is nu maar te hopen dat er geen brand ontstaat in Den Haag of in Nederland, in de Kamer of onder 't volk. De welsprekende gemaal-specialiteit mocht de spuitgasten eens roerloos praten!
Het doet mij overigens genoegen dat die X zo'n goede spreker is, omdat hij me hierdoor aanleiding geeft om terug te komen op de specialiteit van mooipraters, een ras dat ons moest doen gloeien van eerbied voor de uitvinder van het Perzisch insectenpoeder. De mensenvriend HAKIM HHAFIZ--daar ik niet weet hoe de man heette, willen wij aannemen dat die naam hem is toegekend door de meerderheid van een vergadering die het ook niet wist--die HHAFIZ mag aanspraak maken op onze dankbaarheid, al ontwaren we dan bij warm weer en Kamerzittingen, dat z'n pogingen nog altijd gedeeltelijk onbekroond bleven. In magnis voluisse ... o edele HAKIM, troost u daarmee!
De specialiteit van mooipraten, publiekspreken, oratorisch talent, welsprekendheid--de frequentste onder alle specialiteiten--is een ware ziekte, een besmetting, een pest die uitgeroeid behoort te worden, een vloek die men bezweren moet.
Ik heb mij onlangs in de Ideen (Bundel III) hiermee te lang bezig gehouden, om daarbij nu te blijven stilstaan. De belangstellende lezer wordt naar dat werk verwezen, en ik zal dus hierover nu niet meer zeggen dan nodig is tot het aanwijzen van de nadelige invloed van deze soort van specialiteit op de volksvertegenwoordiging.
Welsprekendheid in de zin die men gewoonlijk aan dit woord hecht, behoort thuis op de kansel. Het opdringen van ongerijmdheden kan niet lukken, zonder zekere flux de bouche die we aan goochelaars,geestelijken en biologen moesten overlaten. Bij het nuchter behandelen van zaken--en dit is zowel voor de balie als op de volkstribune een vereiste--komt het aan op de zaken zelf, en niet op de manier waarop deze of gene praatspecialiteit die zaken weet voor te stellen. De aangevoerde feiten behoren wèl te spreken, en kunnen dan de welsprekendheid van de rhetor niet alleen zonder schade missen, maar worden daardoor in het duister gesteld. Welke waarde heeft de vrijspraak van de beschuldigde, indien men daarbij de bekwaamheid van z'n verdediger op de voorgrond zet? Welk vertrouwen kan het volk stellen in de doelmatigheid van een genomen maatregel, wanneer daartoe beslist is onder de indruk van de redevoering van een mooiprater? Bedenk dat het bij behandeling van zaken niet om overreding te doen is, niet om een kinderachtige triomf over tegenstanders, niet om de problematische eer van het laatste woord. De vraag is hoe de feiten zijn. Hoe die van elkaar afhangen? Hoe er moet gehandeld worden om ze in de toekomst naar wens te leiden? En dit doel wordt niet bereikt door oratorische inspanning of overspanning.
Erger nog, op dat doel wordt onder het regime van de mooipraterij niet eens aangelegd. Het spreken zelf staat dikwijls het belang van de zaak waaròver men spreekt in de weg, zoals in de schouwburg het luid gesis òm stilte, de stilte. Het is de specialiteit-prater minder om het welzijn van het vaderland te doen, dan om de bloei van z'n redenarij. En ook z'n tegenstanders slaan meer acht op de rhetorische waarde van z'n arbeid, dan op de invloed die z'n redenering behoorde te hebben op hun oordeel, een invloed die dan ook zeer gering is. Lang voor het openen der debatten kan men vrij nauwkeurig weten hoe de uitslag van de stemming wezen zal, waaruit mag worden opgemaakt dat de advocaterij van de pleiters geen enkele overtuiging wijzigt. Liever: geen enkel parti pris, want van «overtuiging» kan in zó'n bedorven kring geen sprake zijn.
De waarde die in weerwil hiervan, nog bijna overal aan publiek spreken gehecht wordt, legt een droevige getuigenis af van de ernst waarmee men waarheid naspoort. Als meest eenvoudige geneesmiddel voel ik me alweer genoopt te wijzen op de wiskundige, die in de harmonie van het Zijn, uitgedrukt in hoeveelheden of uitgebreidheid, de schoonheid van het stipte, de poëzie van de juistheid najaagt. Hij vindt dit alles niet in een bijzondere wijze van voorstelling, maar in de eenvoudige vermelding van het gevondene dat hem uitdrukkingen in de mond legt die steeds, en in veel hoger zin dan we gewoonlijk dit woord gebruiken, wél-sprekend zijn. Wat daartegen strijdt, noemt hij Leugen. En zelfs zonder bepaalde tegenstelling, al wat afwijkt van het eenvoudig ware, is hem ónwaarheid, en als zodanig een gruwel.
Mooipraten? In de kranten, die verraderlijke foto’s van onze maatschappelijke toestand--de oplettende lezer begrijpt dat ik nu vooral van advertenties spreek, omdat foto’s aan iets als juistheid doen denken--in de kranten wordt nu en dan eine gewandte Verkäuferinn gevraagd. Hoe men zo'n ding in het Hollands noemt, weet ik niet. De zaak zal wel hierop neerkomen, dat men een schepsel zoekt dat het talent heeft een onbedreven klant verschoten lapjes aan te praten. Heeft de specialiteit van zo'n winkelmeubel werkelijk voor de chef enige waarde? Oefent zo'n geacht lid van de toonbank inderdaad een goede invloed uit op het geluk van het volk dat wat welvaart komt opdoen uit haar voorraad?
Op mij niet! Ik tart de meest gewandte Verkäuferinn van het hele nieuwe Duitse Rijk, mij een kadaster-wetsontwerp of 'n reorganisatie van de Preanger in de hand te stoppen voor een waardig antwoord op de Havelaar, en ik zou geen slaapmuts aannemen uit haar hand, al verzekerde ze mij op erewoord dat VAN TWIST--bijgestaan dan door andere specialiteiten, omdat hijzelf de specialiteit van volslagen onbekwaamheid beoefent--dat ding had gebreid.
Maar onze kiescolleges en Kamers zijn zo keurig niet. In die winkels stelt men zich met de nieuwe juffrouw tevreden, zodra zij zeker soort van omstanders tot handgeklap weet te bewegen, en vraagt er zó weinig naar of ze overigens verstand van de zaken heeft in het algemeen, dat men ten laatste die zaken met het effect van haar praatjes verwart. Dit nu is in een winkelier begrijpelijk. Hij slijt z'n waren door de gladmondigheid van z'n vertegenwoordigster, en daarom alleen is het hem te doen. Doch behoorde niet het volk aan z'n afgevaardigden àndere eisen te stellen?
«De redevoering van A, van B, van C, was mooi ...
Heel mooi! Maar, eilieve, zijn we daardoor een graad veiliger voor de Pruisen?
«Onze D heeft daar eens weer perfect gesproken!»
«O ja, bijna zo mooi als onlangs in de «Gezelligheid» maar de arbeider is ontevreden. Kan hij voedsel kopen voor D's prachtige oratie! Is de kans op algemene welvaart verbeterd?
«Heb je gelezen hoe onze E die F op z'n plaats heeft gezet? Dàt was taal!»
Zeker, zeker! Maar ... de Javaan wordt mishandeld, met of zonder begeleiding van kamerspeeches, met of zonder de Gewandtheit der Bataafse toko-specialiteit die z'n diepe kennis van Indische zaken te luchten hangt.
Maar niet alle mooipraterij riekt juist naar de winkel. Ook, en vooral, de balie levert gewoonlijk een contingent sprekers die de toonbank zouden doen blozen, wanneer een toonbank blozen kon.
«De rechten, mijne heren, de rechten ...
Nu ja, de rechten. We kennen ze, die vadermoordende bastaarden van het Recht! De rechten vullen alle plaatsen die openbleven tussen de bezette botertonnetjes en de vertegenwoordigers van Vlaardingse haring! Zo'n man van rechten spreekt, spreekt, spreekt ... tot in het oneindige. En daarna spreekt-ie. Dat is z'n vak, z'n roeping, z'n beroep, z'n gewoonte, z'n hebbelijkheid, z'n behoefte, z'n tic. Het spreken is zijn zeer speciale specialiteit ...
Daartoe werd-ie dan ook afgevaardigd!
Waarover spreekt hij? 't Is hem om het even. Hoe? Het scheelt hem niet. Hij spreekt niet om iets op te helderen, iets mee te delen, hij spreekt òm te spreken. Z'n kiezers wachten van hem zoveel kolommen Bijblad in de week. Levert-ie minder, ze fronzen het voorhoofd: hm, hm, onze Z gaat achteruit. Draaft hij z'n penmus 'n paar regels voorbij: «zie zo, Z is terdege op z'n dreef geweest».
De arme Z wordt martelaar van zijn dorpsroem. 't Is met hem: «spreken kunt u, spreken wilt u, spreken zult u ... tot de dood erop volgt, en dan wachten wij uit uw eigen mond de lijkrede.» De ongelukkige allemans-babbelaar is nog rampzaliger dan z'n mede-specialiteiten in andere vakken. Deze toch behoeven zich slechts op den voorgrond te stellen wanneer hun métier wordt aangeroerd. Maar Mr. Z is van àlle vakken, juist omdat de eigenaardigheid van z'n welspreken meebrengt dat-ie redevoeren kan over zaken waarvan hij òf weinig weet, òf bijna niets, òf volstrekt niemendal. Waartoe zou de gave van spreken dienen, als men daarbij nog verstand nodig had van het behandelde ook? De zeeman mag zwijgen over tienden ... al doet hij het niet immer. De bankier kan neutraal blijven bij het kibbelen over armenverzorging ... al doet hij het niet immer. De afgevaardigde uit de venen mag op z'n lauweren rusten zodra de turf afgehandeld is ... al doet hij het niet immer. De kiezers gunnen al die heren de tijd tot kraamuitleggen na het verlossen van hun vakwijsheid. Maar de praatspecialiteit is gedoemd zich te laten braden op èlk rooster. Hij heeft na het afhandelen van enig onderwerp, nauwelijks de tijd zich als St. Laurens op z'n andere zij te leggen. Turf, armenbederf, eredienst, verstopte zeegaten, koninklijk prerogatief, volkenrecht, buitenlandse zaken, vrije arbeid, pensioenen, strafwet, onderwijs ... alles is van z'n gading. Of liever, alles is van de gading van zijn kiezers die «onze man ook wel eens over dat onderwerp willen horen.»
We zullen niet toegeven aan ziekelijk medelijden met het praatorgel, dat veroordeeld is tot het afspelen van meer deunen dan er op één cilinder gezet kunnen zijn. Wie zich voor universele deunmachine uitgaf, moet dan maar de bittere gevolgen van z'n triomf dragen. Maar we vragen wat er terecht komt van de zaken die op zulke wijs worden behandeld? We vragen of het volk gebaat wordt door de mondknapheid van zo een babbelaar?
Misschien werpt men mij tegen dat ik die aan specialiteiten hun bekrompenheid verwijt, genoegen moest nemen met de ... generaliteit van iemand die over alles meespreekt, en die men dus niet verwijten kan dat de kring waarin hij zich beweegt, te nauw is. Die ruimte moge wijder zijn dan van anderen, ze is--grotendeels ten gevolge van het eigenaardig hersenbederf dat de studie der zogenaamde «Rechten» meebrengt--gewoonlijk minder goed gevuld. Heeft men bij vakmannen te klagen over penurie van zaken hier hebben we met profusie van woorden te doen. Het is voor de eersten onmogelijk bepaalde nauwe grenzen te overschrijden, maar praters kunnen zich binnen geen enkele grens tot iets wezenlijks bepalen, en wanneer men de zaakkennis van dergelijke mensen, en het licht dat ze verspreiden, condenseert, voelt men iets als sympathie voor de andere specialiteiten, die weliswaar slechts één zaak representeren, maar zich daarover dan ook niet behoorlijk weten uit te drukken en dus meer kans hebben om door zwijgen tot een schijntje van iets degelijks te geraken. In dat laatste geval blijft hun tenminste de verdienste, het woord te laten aan de enkele die inderdaad iets te zeggen heeft waardoor misschien het Volk kan worden gebaat.
Uit m'n Ideen kan men weten hoe ik de staatkundige waarde van de heer THORBECKE beoordeel. Toch heb ik z'n handelwijze in zekere zin goedgekeurd, toen hij zich onttrok aan het praatduel waartoe een debatteer-specialiteit van de ergste soort hem aanhoudend dwingen wilde. De poging van de aanvaller om zich tot «iets» te maken, door het voortdurend mikken op een persoon die naar de mening van een groot deel van het volk sedert lange tijd iets is, noem ik ... kwajongensachtig. Ik moet geloven dat de man bij z'n kiezers eer heeft ingelegd met z'n sarren, daar de rol die hij spelen zou, te voorzien, en waarschijnlijk een van de voorwaarden van z'n verkiezing geweest was. Het is dan ook mogelijk dat-ie nu en dan z'n tegenstander gekwetst heeft. Maar de grotere eer, door die tegenstander gekwetst te worden, is hem ontgaan. De in dit geval door de liberale specialiteit in acht genomen terughouding zou ons bijna stemmen tot wat vergevensgezindheid voor de zotternijen van '48, indien hier aan iets anders dan zeer persoonlijke beweegredenen te denken viel. De persoon THORBECKE wilde niet toernooien met het individu dat zich als «geacht lid» uit ... een of ander, zo indiscreet opdrong in z'n vijandschap, maar 't Kamerlid THORBECKE gaf te dikwijls bewijzen van onkunde omtrent de ware roeping van de volksvertegenwoordigers, dan dat z'n terughoudendheid aan staatkundig bon sens mag worden toegeschreven. Dit is dan ook niet te verwachten van de schepper van onze kieswet, die volgens zijn beginselen, als lid der Kamer het recht niet had zich te ontrekken aan de noodzakelijke gevolgen van z'n eigen werk. Zulke verkiezingen brengen zùlke geachte leden voort! Patere legum quam fecisti!
Of het overigens waar is, dat het bedoeld ad hoc afgevaardigd kemphaantje z'n kiezers behaagd zou hebben? Ik gis ja. Waarschijnlijk zijn z'n herhaalde provocaties met innig welgevallen gelezen. Me dunkt ik hoor zeggen: «dat is onze man!» Welnu, deze ingenomenheid vloeit voor een deel uit onkunde voort. De meerderheid der kiezers is nog altijd van mening dat praten, spreken, publiekspreken, redevoeren, enz. uitstekende zaken zijn. Men schijnt nog altijd niet te weten dat niets gewoner is dan dit talentje. Het gaat daarmee als met muskaatnoten, verzenmaken en speciaalkennis van «den Oost» altemaal kruierijen die eens tegen goud werden opgewogen, en tegenwoordig in het burgerlijkst huishouden tot vervelens toe worden voortgezet. Voedsel zit er in al die dingen niet, en overvoer deed de prijs dalen. Dat is gelukkig. Want al vloeit hieruit verhoging van consumptie voort, het stemt de waardering van het gebruik wat lager, en dit is iets gewonnen.
Maar zover zijn we nog altijd niet met debatspecerij. Nog immer vinden mensen en ... kiezers, 'n haut goût van talent in de hebbelijkheid van frazen-lijmen. Ze schijnen niet te weten dat de prijs van dit artikel sedert de afschaffing van het monopolie zo verbazend gedaald is. Wat onbevangenheid, een beetje gewoonte z'n eigen stem te horen, le désir de se voir imprimé, 'n twintigtal gelegenheids-frazen, een wel geprepareerd slotwoord, et le tour est fait!
Voedsel zit er in dat alles niet, zei ik zoeven, toen ik van andere goedkope producten sprak. Zit er voedsel in wat we zien voortbrengen door zulke publieksprekers? Om te blijven bij het voorbeeld dat ik aanhaalde, durf ik vragen of er in al die aanvallen van 't geacht lid KOORDERS tegen de heer THORBECKE, één nieuw denkbeeld is ontwikkeld? Of er één oud denkbeeld in nieuw licht werd gesteld? Of er iets is overgebleven van die telkens tevergeefs afgestoken vuurwerkjes? Werd er in het grenzeloos rijk der IDEEN 'n nieuw werelddeel ontdekt? Een vreemde kust? Een onbekenden klip? Een dorp, een rots, een zodenbankje, een zandkorrel? Niets van dat alles! Niet eenmaal een nieuw kiesdistrict. Geen mot zelfs is blijven bestaan van al de projectielen waarmee de arme THORBECKE uit z'n eigen kies-mitrailleuse beschoten werd. Wind zijt ge, o praat-specialiteit, tot wind zult ge wederkeeren. Dat zij zo!
De wens is vroom. Van alle specialiteiten is de redevoerspecialiteit de verderfelijkste, de onuitroeibaarste! In weerwil van de uitvinding van de beroemde HAKIM HHAFIZ, is de kans op genezing van de ziekte nog zeer gering. U moet weten, lezer, dat die man te strijden heeft met boosaardige vijanden. Venijnige tegenstanders hebben in Perzie z'n pogingen verijdeld door het oprichten van dispuut-colleges en debating-clubs. Men ziet het, iemand die z'n tijd vooruit is, stuit gewoonlijk op boosaardige tegenwerking. Ook ik heb een uitvinding gedaan. Ik wilde de publieksprekers inenten met de tranen van een berouwhebbende ekster. Maar ik houd de ontdekking geheim, uit vrees dat broodnijd en zucht tot zelfbehoud zich zullen wreken door het oprichten van instituten als die in Perzie de armen HHAFIZ het leven verbitteren. Ik denk dat-ie naar Wiesbaden vluchten zal.
Wie overigens nog niet voldoende doordrongen is van de noodlottige invloed der praatspecialiteiten, sla het oog op het ongelukkige Frankrijk waar men, na alle bittere ondervindingen van het laatste jaar, nog altijd niet van de kwaal genezen is. Toen onlangs de generaal VINOY met alle duizenden vechtmannen die hij onder z'n bevel had, gevlucht was voor de opstandelingen te Parijs, gaf een frazensmid van die gebeurtenis aan de Assemblée Nationale kennis met de woorden: le général a concentré ses forces à Versailles. Indien de Franse afgevaardigden Duits lazen, zouden ze weten dat sedert maanden hun vechtende en gevechtbeschrijvende landgenoten door de vijand over zulke frazen worden bespot, en dat de uitdrukking: sich rückwärts konzentrieren, op Fransen toegepast, in de mond van de opgeblazen onderdanen van Keizer WILHELM--die op hun beurt óók met frazen weten om te gaan! --identiek is geworden met schandelijk weglopen. De vaderlandredders in de Assemblée slikken nog altijd zulke woorden, en zetten daarbij een gezicht alsof ze doordrongen zijn van het besef van de strategische waarde van zo'n militaire retro-volutie. JULES FAVRE, een pleit- en praatman, spreekspecialiteit van de eerste rang, vond een andere manier uit om de lafhartige vlucht te eufoniseren. Hij, lid van de regering, had--evenals al z'n ambtgenoten trouwens--het hazenpad gekozen voor de oproerlingen van het Hôtel de Ville en met majestueuze deftigheid stelde hij die rugwaartse concentratie aan de volksvertegenwoordiging voor, als een heroïsche poging om de vijand te verdelgen: en créant autour de lui le vide le plus absolu. Het doet waarlijk denken aan een muisje onder de luchtpomp. Maar ... als nu eens die vijand, aangetrokken door het zo heldhaftig geschapen vacuum, zich liet voorttrekken naar Versailles, en verder, verder, zo ver de door voortdurende vlucht veroorzaakte ijlheid toelaat of eist ... wat dan? Que usque, o dappere JULIUS FRAZE? Hoe lang wilt u de vijand op u toezuigen? Ik heb ongelijk. Er staat: autour, luchtledige zuiging dus aan alle kanten tegelijk ...het is om te barsten.
De Assemblée neemt genoegen met zulke cant, zij die optreedt als redster van het bedrogen Frankrijk dat te gronde werd gericht door praatjes van gelijke soort. Die mensen hebben niets geleerd en niets afgeleerd. Doch waarom het hùn te wijten? Werden ze niet door een wettelijk bevoegd verklaard deel van het volk waardig en bekwaam gekeurd, de belangen van dat volk te behartigen?
Tot nog toe ging het bij ons niet beter. En het is te betwijfelen of dit veranderen zal. Maar, in weerwil van mijn moedeloosheid zal ik blijven waarschuwen zo goed ik kan. Wie menen mocht dat ik bij veel gelegenheden, en ook nu weer in deze bladen, onze volksvertegenwoordiging te hard val, moet zich afvragen of de Kamers bij het volk in aanzien zijn? Dit is het geval niet. De kiezers minachten hun eigen werk. Vreemd is het zeker, dat koks de spijzen niet lusten die zij anderen voorzetten. Reeds het bijwonen van het vuil geknoei in de keuken, maakt het onmogelijk die met smaak te nuttigen, hoeveel te meer moet dit het geval zijn als men heeft deelgenomen aan dat gemors.
En ... het oordeel der Kamerleden zelf! Wie slechts eenmaal gelet heeft op de toon waarop buiten de Kamer zo'n uitverkorene zijn mede-uitverkorenen «ze» noemt, zal mij ten goede houden dat ik met die heren weinig omslag maak, waartoe geen grote moed vereist wordt, daar ieder van hun volkomen instemt met mijn oordeel over z'n «geachte» collega’s en-bloc. Dagelijks hoort men:
«Dat begrijpen ze niet ... dáártoe zijn ze niet te bewegen ...zoiets is hun te hoog!»
En de éénling die aldus spreekt en accentueert, heeft gelijk. Er ligt niet de minste verwaandheid in, dat hij zich als individu hoger stelt dan al z'n ambtgenoten tesamen genomen. Hij voelt inderdaad het overwicht van z'n onverbrokkelde individualiteit tegenover de poespas van kennis en kunde, die door gebrek aan affiniteit nooit een dergelijk geheel kan uitmaken. Een verzameling van mensen bezit als zodanig nooit een van de eigenschappen die een mens kunnen versieren. Ze heeft geen consequente wil, geen overtuiging, geen bekwaamheid, geen geweten, geen eergevoel, geen schaamte en geen moed. Elk individu, hoe schitterend middelmatig ook, staat boven een Vergadering, (Idee 9 en 336).
Wie na al het aangevoerde nog meer bewijs verlangt van de laagte waarop onze volksvertegenwoordiging staat, moet zich de vragen voorleggen:
Welk werkstuk heeft ooit onze Kamer voortgebracht? Welk belangrijk denkbeeld is uit haar voortgekomen? Welke blijken gaf zij dat ze besef had van haar verplichtingen? Op welk gebied leverde zij voorbeelden ter navolging? In welk opzicht was zij uitstekend? Wat heeft het vaderland aan z'n vertegenwoordiging te danken?
Door de overvloed van individuele specialiteiten in allerlei vakken, werd zij altijd verhinderd collectief te zijn wat ze uit de aard van de zaak wezen moest: algemene SPECIALITEIT ter behartiging van de belangen van het VOLK.
Zie daar alzo wat de in willekeurige brokstukken verdeelde opinie van de menigte oplevert! Vox populi Vox Dei, zegt men, zonder te bedenken dat men daarmee z'n God een vreemd compliment maakt. Een zonderlinge eer voorwaar--en voor een God nogal!--homogeen te worden verklaard met kannibalen, rovers, heksenbranders, stommerikken, aanhangers van oudewijvenpraatjes, gelovers, verstandvermoorders, enz. enz. Hadden niet al die specialiteiten van beroerdheid eenmaal--en hebben ze niet nog, in zekere landen--zo'n Vox op hun hand? Doch, dit daargelaten, ik vraag of zij die de wil van hun God vereenzelvigen met de volkswil, geen zonde begaan door die eensluidende voxen door te knippen als een poliep? Me dunkt: ge zult de Heer uw God niet regionaliseren.
Zeker is het dat mijn godin, de Rede, geen genoegen neemt met zulke kinderachtige en misdadige kunstjes.