Schilderkunst.
Notities over Impressionisme
door
THEO VAN DOESBURG.
Naar aanleiding eener tentoonstelling van teekeningen, studies en etsen van Kees Van Urk, te Leiden.
I.
„Het Impressionisme” was in de schilderkunst eene uitingswijze, die zich aansloot bij de levens-opvatting aan het einde der XIXe eeuw. Deze levensopvatting was er eene van een volk – voornamelijk het Fransche dat zich niet in de dingen verloor, maar in welks bewustzijn de dingen verloren gingen. Hierdoor werd de realiteit een schema van indrukken.
II.
Dit is de levensvoorstelling, die de stof uitmaakte der impressionistische schilderkunst; de kern van het Fransche impressionisme; de school van Edouard en Manet Werd op anderen boden (Holland) deze schilder manier beschaafd, over het algemeen ontaarde dezer impressionistische schilderwijze tot een aan elkaar passen van schijnwaarden. De „kleur” van Manet, ging verloren in den „toon” van Israëls. Dit was de kwade zijde. De goede zijde was, dat de indruk van de oppervlakte verlegd werd naar den indruk der levensfunctie. Want niet alle impressionismen dienden de oppervlakte. Ook den indruk van een levensfunctie nam het Impressionisme in zich op (Van Gogh).
III.
De ontaarden der impressionisten de „tonalisten”, schilderden al niet meer kleur, – daar gelaten dat de geheele impressionistische beweging nimmer gedecideerd met kleuren omging! – maar met toon; d.i. gebroken kleur. Van gebroken kleuren kwam het tot kleurloosheid en vuil. Grauw-bruin werd het hoofdaspect. Dat was het einde. Als reactie: het luminisme. Dat was de wedergeboorte van de kleur in de schilderkunst.
IV.
De vraag: in hoeverre het nu mogelijk is met onvolstrekte kleuren 1), met toon en met vuil desnoods een indruk van de levensoppervlakte of van de levensfunctie te geven, zal ik ditmaal onbeantwoord laten. De kunst die het leven overzet in verhoudingen van kleuren tot de ruimte, – schilderkunst dus, – behoeft het gebruik van kleuren in hunne absolute beteekenis.
V.
De modernen – vanaf het luminisme; Monet, Cézanne e.a. – begonnen dit te beseffen. Dit besef rijpte in onzen tijd. Het spreekt dus vanzelf, dat een schilder van onzen tijd zich de beteekenis van schilderkunst als zelfstandig aesthetische uitdrukking eigen moet maken.
Ofschoon de heer van Urk zich dit besef nog niet eigen maakte, toont hij toch zich tot dit besef te ontwikkelen. Langzaam maar zeker. Zijn expositie is daarvan het bewijs. Zij geeft den indruk van het werk van iemand die ernstig wil, scheppingskracht geeft en volharding. Een werkman. Een die geen oogenblik laat voorbijgaan. zonder aich aan de stof mede te deelen.
VI.
Kees van Urk werd 26 Maart 1895 te Leiden geboren. Studeerde in 1912-1913 aan de Haagsche academie, werd leerling van mevr. van der Valk en werkte daarna op zichzelf.
Zijn leven is niet zonder moeilijkheden. Deze zijn nog verzwaard door het overlijden van zijn vader, den hoofdonderwijzer, die zoo innig met het streven van zijn zoon medeleefde. Wellicht dat deze begaafde beginner dus nolens volens tot exposeeren gedreven werd.
Van de geëxposeerde werken die bijna alle op de tentoonstelling verkocht zijn acht ik het beste no. 18 „Wassenaarsche slag”. Het vlak in zeer goed in hoogte en breedte met toon gevuld. Van de teekeningen trof mij als goed van functie zijn Spitter naar links”. (no. 45).
VII.
Hoewel ik sedert een jaar of tien het „Impressionisme” als volstrekte schilderkunst verwierp acht ik het toch, in overeenstemming met zijn geweten, noodig waardeering te hebben voor elk ernstig streven in welke richting dan ook.
Leiden 7 April 1916.
1) Daar alle kleuren dooreen gemengd grijs vormen zal elke breking van een andere meer of minder vertroebeling teweegbrengen. Volstrekt zijn slechts zwart wit, rood, geel en blauw. Reeds Titiaan zei dat men daarmede alles maken kon.
|