Eerste Oogst/Fabrieksrook
← De duiker | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Na een gesprek met een vriend → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 2 ]
II.
FABRIEKSROOK.
Zooals een zuil van rook haar klim in 't steile
Zoo grootsch waant, wijl de lucht haar roerloos draagt,
En van beneê haar hitte en arbeid schraagt,
Tot zij het wanklend hoofd verbergt in 't ijle, —
Zoo grootsch waant, wijl de lucht haar roerloos draagt,
En van beneê haar hitte en arbeid schraagt,
Tot zij het wanklend hoofd verbergt in 't ijle, —
Zoo steeg ik statig uit de nauwe laagt',
En stuwde een"stoet van donkre droome' uit veile
En zieke ziel, — toen boog 'k het hoofd een wijle,
Waar de eigen geest tol voor den hemel vraagt: —
En stuwde een"stoet van donkre droome' uit veile
En zieke ziel, — toen boog 'k het hoofd een wijle,
Waar de eigen geest tol voor den hemel vraagt: —
Ik zie me uit vuur en bloed en zweet geboren,
Mijn ziel zwerft weenend bij het morgengloren,
Een roetvlok duizel ik op wilden wind!
Mijn ziel zwerft weenend bij het morgengloren,
Een roetvlok duizel ik op wilden wind!
Ai mij! ik weet, ik was een eenzaam kind,
Geen kind in lijde': in wéten was ik blind, —
Waar is mij thans een plaats van rust beschoren?
Geen kind in lijde': in wéten was ik blind, —
Waar is mij thans een plaats van rust beschoren?