Eerste Oogst/Ochtend
← September | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Plicht → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 37 ]
XXXIII.
OCHTEND.
De fonkelende dag rijst vroolijk uit de hoven
En door de luchten vaart een tintlend najaarslied,
De grijze hovenier glimlacht en zwijgt daarboven
Als hij zijn gelen tuin en schoone loovers ziet;
En door de luchten vaart een tintlend najaarslied,
De grijze hovenier glimlacht en zwijgt daarboven
Als hij zijn gelen tuin en schoone loovers ziet;
En dat gebogen blinde volk wil slechts gelooven
Aan 't klamme zure zweet, dat brood en leven biedt,
Het staat van wind en goud en zonnelicht bestoven,
Het werkt voor 'n grooten heer, — iets grooters kent het niet.
Aan 't klamme zure zweet, dat brood en leven biedt,
Het staat van wind en goud en zonnelicht bestoven,
Het werkt voor 'n grooten heer, — iets grooters kent het niet.
0! koom' die blijde dag, dat zich uw hoofden heffen
Als bloemen in het licht, het onverbleeklijke,
Dat het uw loutre ziel en leege oogen treffe, —
Als bloemen in het licht, het onverbleeklijke,
Dat het uw loutre ziel en leege oogen treffe, —
Koom' 't uur dat gij in rijen, onverbreeklijke,
De schoonheid van uw aarde en hemel gaat beseffen,
— — — — — — — — — — — — — — — —
Kom over hen! o Schoonheid! onuitspreeklijke!
De schoonheid van uw aarde en hemel gaat beseffen,
— — — — — — — — — — — — — — — —
Kom over hen! o Schoonheid! onuitspreeklijke!