Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift/Jaargang 8/Deel 15/Jan Toorop

Jan Toorop
Auteur(s) Ph. Zilcken
Datum Januari-juli 1898
Titel Jan Toorop
Tijdschrift Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift
Jg, nr, pg 8, 15, 105-129
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron elsevier.x-cago.com
Auteursrecht Publiek domein
JAN TOOROP.

DOOR

Ph. ZILCKEN.

____________

    „C'est une idee assez répandue parmi le pubic que les romantiques qu'ils soient poëtes, peintres ou musiciens, s'affranchissent des règles parce qu'ils ne les ont pas apprises ou sont trop inhabiles pour n'en être pas gênés. Rien de plus faux: les novateurs ont tous possédé une science technique profonde. Pour reformer, il faut savoir …
    Le soin rigoureux de la forme et de la couleur, les difficultés d'architectonique, la nouveauté de détail qu'ils s'imposaient demandaient un bien autre travail que la soumission aux vieilles règies reconnues et souvent peu observées.”

Th. Gautier („Notices romantiques”).

    Jan Toorop is geboren in 1860 te Poerworedjo, een afgelegen hoofdplaats op Java. Zijn vader, laatstelijk Resident van Sambas (N.-Borneo), was van Noorsche afkomst; zijn moeder het kind van een Engelschman en eene Javaansche.

    Op nauwelijks 3-jarigen leeftijd werd hij, terwijl hij voor het huis van zijn ouders op den weg speelde, bijna gedood door een woeste bende Amok-makers, die alle Europeanen vermoordden. De inlandsche tuinman wist hem nog juist bijtijds te redden.

    In Poerworedjo bracht hij zijn jongenstijd door, tot makkers en speelgenooten bijna uitsluitend hebbende Javaansche, Arabische en Chineesche jongens, bij wie aan huis hij gefrappeerd werd door grillige vormen en rijke kleuren, met wie hij genoot in de wilde omstreken, in 't bergland met diepe oerwouden en bruischende watervallen, een fantastisch en impressioneerend midden voor zijn jeugdigen, ontvankelijken geest. Door dezen omgang kreeg hij de indrukken, die later zoo een machtigen terugslag hadden in zijn kunst.

    Getroffen door al wat hij om zich heen zag, bleef hij dikwijls uren lang plat uitgestrekt liggen in de schaduw van de „pendoppo,” droomend, of trachtend zijn droomen en indrukken in teekening te vertolken.

    Toen behoorden tot zijn geliefde onderwerpen motieven ontleend aan vischpartijen die hij op zee tusschen het eiland Banka en de Koraalriffen maakte met zijn vader en diens vrienden; hij was toen 6 à 7 jaar oud, en volgde zijn vader overal, ook op diens inspectie-reizen. Tehuis gekomen was hij dan dagen bezig met 't teekenen der vreemde en prachtige visschen, der groepen en landschappen die hij had gezien, zoo goed en zoo kwaad 't ging, maar die voor een zoo jongen geest hem op merkwaardige wijze bijbleven.

    Van dien tijd dagteekent zijn eerste kennismaking met het Bouddhisme: op een tocht kwamen zij 's nachts op een berg waar zij moesten overnachten bij een kapitein-Chinees die hem als groote gunst liet slapen in een pagode. 's Morgens wakker wordende in deze vreemde omgeving, en het Bouddhabeeld fantastisch verlicht ziende, was zijn eerste beweging gillende van schrik weg te loopen, niet vermoedend dat juist Bouddha hem eens zou inspireeren en hij zelf er zou uitzien als Rama of Vorst Douchmanta!

    Toorop's vader was hier administrateur van tin-mijnen, en dus een practisch zakenman, die zijn zoon vrij spoedig naar Batavia zond, om hem daar op school te laten gaan.

    Aan boord van een Arabisch schip, van Banka naar Batavia behaalde de jonge knaap zijn eerste succes! De kapitein, zelf Arabier, was zoo ingenomen met de teekeningen die hij hem had zien maken, dat hij, om hem aan te moedigen, toen zij te Batavia aankwamen, hem een groote collectie potlooden en ander teeken-gereedschap schonk.

    Sinds dien tijd zag hij zijn ouders niet meer, want toen hij later de kostschool verliet om naar Europa te gaan, was het schip, waarop zijne moeder zich had ingescheept om hem vaarwel te komen zeggen, te laat aangekomen, zoodat zij hem niet meer kon ontmoeten. Zij, èn zijn vader stierven toen hij veel later te Brussel woonde.

    In Indië bleef Toorop totdat hij ongeveer 13 jaar oud was. Een van zijn levendige herinneringen uit die dagen is die van de monotone en melodieuse gezangen der inlanders, die een zóó diepen indruk op hem maakten, dat die melodieën nu nog, na zooveel jaren, in hem opkomen en hij ze dan neuriet, zijn zachten zang met piano begeleidend.

    Toen werd hij naar Europa gezonden, ten einde voor Indisch ambtenaar te worden opgeleid.

    Eerst kwam hij in Leiden terecht, waar hij, evenals alle jongens in wie een schilder-aard schuilt, zijn schoolboeken meer met teekeningetjes volkrabbelde dan dat hij er in studeerde.

    Zijn vader was van oordeel dat hij niet lang bij dezelfde persoon moest vertoeven, en zoo ging hij na een kort verblijf te Leiden naar Delft, waar hij de Hoogere Burgerschool bezocht, terwijl hij in plaats van bij den leeraar bij wien hij inwoonde te studeeren, zijn tijd doorbracht met heimelijk te teekenen.

    Toorop trachtte herhaaldelijk zijn vader over te halen om hem schilder te laten worden, maar deze vond het beoefenen der kunst geen bestaan voor zijn zoon, geen vak waarmede hij zijn brood zou kunnen verdienen.

    Toch volgde hij gedeeltelijk den cursus voor middelbaar teeken-onderwijs aan de Polytechnische school, waar hij o. m. ornament en koppen naar 't antiek teekende, onder leiding van A. Le Comte en Tetar van Elven, terwijl hij al vroeger les gehad had van den genreschilder Haaxman.

    Echter volgde hij die lessen zeer ongeregeld, omdat hij dat conventioneele onderwijs niet liefhad, maar veel liever in stilte thuis zat te werken, eigen aspiraties volgende, kennissen teekenende of buiten ook wel landschappen, terwijl hij geheel zonder leiding composities maakte.

    In die dagen heeft Toorop ook veel muziek gemaakt; hij had een intiem vriend, Couwenberg genaamd, een zeer begaafd, gevoelig violist, dien hij op de piano begeleidde. Zoo musiceerde hij veel, tot aan den dood van dien vriend; — sinds deze gebeurtenis was 't voor Toorop met spelen gedaan; nooit meer deed hij 't weer zooals toen; wèl bleef hij nog af en toe fantaiseeren, wanneer hij er den drang toe voelde, en een groot en kundig muziekliefhebber is hij nog.

    Uit Delft kwam Toorop dikwijls in den Haag, waar zijn voogd woonde, de heer Wichers, die hem zoo vol liefde voor schilderen en teekenen ziende, eens toen hij ziek was en hij zich niet met zijn pupil kon bezighouden, tot hem zeide: »ga eens naar den heer Ahn, die heeft veel schilderijen waar je plezier in zult hebben.” Toorop nam een schetsboek mede om aan Ahn te laten zien, die met zijn kennersblik al 't goede inzag dat dit werk vertoonde, er enorm veel voor gevoelde, en vroeg om alles te zien wat hij gemaakt had. Dit gebeurde omstreeks het jaar '80. Hij was toen erg onder den indruk van Doré en van Rembrandt, van wiens werken hij op de markt met zijn weekgeld reproductiën kocht.

    De heer Ahn was opgetogen na al zijn arbeid gezien te hebben, en liet de zware portefeuille aan verschillende schilders zien, waaronder Sadeé, Ter Meulen en Bakhuizen, die ook hunne bewondering met enthousiasme uitten. Dit was beslissend voor de toekomst van Toorop. De heer Ahn drong er zoo op aan om hem zijn gang te laten gaan, dat vader en toeziende voogd, ondanks hun tegenzin, moesten toegeven, en hij naar Amsterdam vertrok, om daar aan de Rijks-akademie te gaan studeeren.

    Hier bleef hij twee jaren, van Oct. '81 tot Oct. '83, een tijd van zeer veel belang voor zijn ontwikkeling als schilder. Allebé, de zoo artistieke directeur, had zeer veel invloed op hem; hij raadde hem voornamelijk aan naar de natuur te teekenen en te schilderen, naast studiën naar de antieken. Hij werkte heel hard, en 's avonds nog aan composities, t'huis.

    Aan die Akademie was ook dat kleine aantal jongelui aan het studeeren, die thans een krachtige groep vormen in onze kunst. In een hoogere klasse reeds was Willem Witsen, en naast Toorop: Karsen, Van der Valk, Wally Moes. Met Toorop werkten hier ook Jan Veth en Derkinderen, wiens groote energie en arbeidskracht hij zeer bewonderde, en met wien hij ook nauwere vriendschap sloot. Deze was in de hoogste schilderklasse. Bij diens schoonbroeder, den heer Schultze, een zeer geletterd en muzikaal man, kwamen zij vaak bijeen. Met hem is Toorop altijd zeer bevriend gebleven. Later kwamen bij dezen zich nog voegen Voerman en Haverman, uit Antwerpen teruggekeerd, die weer aan de Amsterdamsche akademie kwamen teekenen.

    Deze jongelui vormden een levenskrachtige groep — de toekomst heeft 't bewezen, — vol hooge aspiraties, enthousiasme en hartstocht. Toorop o. a. was zeer onder den indruk van Victor Hugo, en maakte dramatische compositiën door diens werk geïnspireerd, zóó romantisch soms ,,dat Allebé ervan schrok!” Ook genoot hij veel in de Jodenbuurt, dit ghetto dat alle schilders van Rembrandt tot Israëls reeds zoo aangetrokken had. Uit dien tijd dagteekent een portret van de moeder van den heer Masthof te Delft, met de pen geteekend.

    Na aldus een paar jaren gewerkt te hebben ging Toorop naar Brussel, waar Portaels, met middelmatig talent, toch een grooten naam had als meester, en directeur was van de Akademie aldaar. Portaels had knappe en zeer verschillende leerlingen gevormd, van welken wij slechts noemen Hermans, de broeders Oyens, Léon Frederic, Emile Wouters en Cormon.

    De schilderijen van Portaels waren Toorop echter antipathiek. Hij zag hem zelf weinig op de akademie waar hij veel schilderde naar 't naakt model, in gezelschap met Derkinderen die hem naar Brussel had vergezeld om ook daar te studeeren.

    Dat Toorop ook hier goed arbeidde blijkt uit 't feit dat hij voor de „concours” naar 't naakt meermalen een der eersten was, waardoor hij groote lappen schilderdoek tot prijzen kreeg, die hem hoogst welkom waren voor zijn studies, daar hij met niet veel geld moest rondkomen (Toorop had in die dagen een jaarlijksche subsidie van ƒ 800. die hij 3 jaren lang behield, hem namens wijlen Z. M. den Koning toegekend door de daartoe bestaande commissie). Gedurende het tweede jaar dat hij te Brussel doorbracht, volgde hij niet meer den akademie-cursus, maar, ten einde rustig en geheel naar zijn zin te kunnen werken verborg hij zich zoo goed, dat Portaels, die hem zoeken liet, hem niet ontdekken kon, hoewel Toorop toch veel op straat liep om volkstypen te bestudeeren en er croquis van te maken.

    Langdurige bezoeken aan het museum, voornamelijk in de heerlijke zalen der gothieken hadden veel invloed op hem. Vooral Quentin Metsys en Memling admireerde hij enorm. De prachtige schildering, de pure eenvoud, de liefde voor hun modellen, die deze schilders in hun werken openbaren, waren van grooten invloed op zijn gevoelige natuur. Evenals zij het geweest waren, voelde Toorop zich aangetrokken door den mensch, vooral den mensch uit 't volk, den arbeider en den landman, in vele opzichten onbedorven door valsch-verfijnde begrippen van beschaving.

    Zoo ontstond een schilderij Respect à la Mort, werklieden bezig met groote straat-keien een der nieuwe boulevards van Brussel te plaveien, terwijl een lijkwagen voorbij komt en zij eerbiedig hunne petten afnemen.

    Onder den invloed der Gothieken en door het vaag hooren spreken van ,,plein-air”-schilderijen, een woord dat als wachtwoord diende tegen elk conventionalisme, had hij getracht in dit schilderij het effect en het licht der kleuren zooals ze zich buiten voordoen, terug te geven. Zorgvuldig had hij naar modellen zijn figuren in zijn atelier geschilderd, met behulp van studies, buiten gemaakt, die hij als 't ware achter zijn figuren overbracht, waardoor het geheel, met den naïven achtergrond, veel had van het simpel reëele der gothische schilderijen die hij zoo bewonderde.

    Er bestond toen in Brussel een jeugdige vereeniging l'Essor genaamd, waarvan o. a. de beeldhouwers Julien Dillens en Jef Lambaux lid waren. Hier werd zijn Respect à la Mort tentoongesteld, waar het veel opspraak verwekte, evenals later op eene expositie te Spa.

    Dit schilderij, dat zeer origineel is, ietwat droog geschilderd, maar vol karakter en heel blank van toon, was niet gemaakt onder den directen invloed van een of anderen schilder.

    Dit was zijn eerste succes. Hij ruilde het doek wat later voor Japansche geborduurde stoffen, door bemiddeling van een kunstkooper uit Parijs, alwaar het doek zich nog bevindt.

    Toen brak een interessante tijd voor Toorop aan: te Brussel broeide sedert eenigen tijd reeds een reactionnaire beweging tegen het conventioneele van de kunst die aldaar floreerde. Ten einde jong leven en rijk bloed in de oude toestanden te brengen vereenigden zich groepen van artiesten, als die l'Essor hadden gevormd.

    Maar de beweging breidde zich uit: onder de machtige leiding van den hoogst begaafden, intelligenten en rijken advocaat Edmond Picard en met de actieve hulp van Octave Maus vormde zich een uitgelezen vereeniging van jeugdige strijdkrachten, die tot een twintigtal aangroeiden en de Societé des Vingt (XX) deed geboren worden.

    In de Essor waren allerlei elementen bijeen die een zuivering eischten. De besten van hier, met anderen nog erbij gevoegd, vormden de XX, die niet alleen de levende krachten op kunstgebied in België telden, onder welken ik o. a. noem Fernand Khnopff, James Ensor. de Groux, Vogels, Constantin Meunier, Theo van Rijsselberghe, Willy Finch, bij welken Toorop zich ook aansloot en met wie hij samenwerkte tot de stichting van de XX, veel van zijn krachten daartoe wijdende. Deze vereeniging bleef niet beperkt door politieke grenzen, maar inviteerde elk jaar de beste kunstenaars, letterkundigen en musici van het buitenland en zoodoende werkte zij krachtig mede tot eene herleving der letteren en der muziek welke beweging zich over geheel Europa uitbreidde.

    Hun eerste tentoonstelling had plaats in '84 in zalen van het Musée Ancien, door het Rijk daartoe welwillend afgestaan.

    Deze tentoonstelling was een datum in de kunst, evenals de eerste opvoering van „Ernani” in 1830. De ,,Vingt” telden onder hun leden alle krachten die evenals in '30, gereed stonden den strijd te beginnen voor Ideaal. Schoonheid en Vrijheid in de kunst, met zeldzaam enthousiasme.

    De oude garde van schilders was hoogst verbolgen tegen deze forsche manifestatie van hoogst begaafde, ondernemende schilders; de conservatieve pers belgisch-heftig in hare aanvallen. De „Vingt” werden voor gek en dol uitgescholden, zelfs werden er kleine brochures op straat verkocht voor 5 centimes, waarin ze om 't hardst werden uitgejouwd. Zoo debuteerde met een enorm lawaai, door haar tegenstanders in 't leven geroepen, de jonge vereeniging, een der pittigste die bestaan hebben en voor wier tentoonstellingen sommigen onzer schilders als Jozef Israels, Thijs Maris, Jacob Maris, Mauve, Mesdag, Breitner, van der Maarel en velen nog het als een eer beschouwden uitgenoodigd te worden.

    Toorop exposeerde daar o. a. La Dame en blanc, een slanke blonde vrouw zittend in een lumineus, teer, helder en blank interieur. Dit schilderij droeg nog meer bij dan zijn eersten om zijn naam te vestigen.

    Verkoopen deed hij echter weinig en alleen voor lage prijzen. Met Henry de Groux, een zijner Brusselsche vrienden, die nog armer was dan hijzelf, besloot hij te gaan wonen in een der schilderachtigste echt landelijke gehuchten bij Brussel, Machelen-Haeren, te midden van een mooi rustieke bevolking, waar alleen bij groote uitzondering een Brusselaar te zien was. Hier hadden zij een eenvoudig leven van arbeid, zoowel met de boeren op het land als in hun atelier slechts afgebroken door lange wandelingen naar Brussel. De heer J. J. Tiele bezit een zeer fraaie aquarel van Toorop een Begrafenis, en ook Octave Maus te Brussel bezit een aquarel uit dien tijd. Tallooze studies naar de natuur werden daar gemaakt, maar uit broodsgebrek soms bij tientallen te gelijk voor een honderd francs verkocht aan sommige rijke, maar handig-geinteresseerde mecáenen te Brussel.

    De Groux werkte hier aan een kolossaal schilderij Récolte de pommes de terre, en Toorop aan een Faucheur en een Après l'Enterrement, beiden bestemd voor de driejaarlijksche Brusselsche tentoonstelling. Toen de dorps-timmerman de lijsten had gemaakt, werd een boer, een kennis van onze artiesten, verzocht de werken naar de stad te rijden in zijn eenvoudige, opene kar, waarin ook de schilders plaats namen, en zóó de aristocratische Rue en Place Royale door-trokken, om op 't laatste oogenblik van den inzendingstermijn hun doeken nog binnen te zien brengen. De Groux's werk werd aangenomen; van Toorop echter werd juist de Faucheur geweigerd, maar Après l'Enterrement na veel discussie geaccepteerd, maar beider schilderijen werden veel te hoog gehangen. Alfred Verwee, de machtige vee-schilder, was het éénige lid der commissie dat Toorop's werk verdedigde en bewonderde.

    Na dit werkzaam verblijf te Machelen gingen beide schilders weder naar Brussel terug. Te Machelen was Constantin Meunier, de diep-origineele en machtig gevoelvolle beeldhouwer, hen dikwijls komen bezoeken. Hij was de eenige artiest van wien zij veel leerden en voor wien zij veel respect hadden. Zij bleven dan ook met hem in relatie. Ook zagen zij toen veel Jules en Georges Destrée, twee jonge advocaten die zich met talent op letterkundig gebied hadden doen kennen. De eerste, auteur van een belangrijke studie over Odilon Redon en zijn broeder Georges schreven zeer knappe artikels over hun werk dat zoo onbegrijpelijk scheen en droegen veel bij om Toorop en de Groux te doen waardeeren. Ook de te vroeg gestorven Max Waller, de geniale dichter, de stichter van de Jeune Belgique, behoorde tot hun vrienden.

    Gedurende zijn verblijf te Machelen had Toorop ook een geschiedenis geschreven ,,Histoire d'un village,” geïllustreerd met een 12-tal teekeningen die op de Aquarellisten-Vereeniging „Les Hydrophiles” door de schilderes Anna Boch gekocht zijn. Aan deze club werkte hij later veel mede en hij exposeerde er talrijke teekeningen, onder welken le Déjeunner, Symphonie en blanc, la Chambre Dorèe, in het bezit gekomen van Edmond Picard. Fragmenten van dit littéraire product werden vertaald uitgegeven door Jules Cordeweener. Reeds in deze periode vertoont zich een begin van symbolieke opvatting in zijn werk: de Jeune Barreau had een poging gedaan om de droge, onoogelijke wetboeken te doen illustreeren door artiesten als Mellery en anderen; Toorop maakte hiervoor een portret van den advocaat van der Cruyssen, met twee beschuldigden, l'Advocat chez lui.

    De dood van Victor Hugo en de grootsche manifestatie ter eere van den dichter trok duizenden enthousiasten naar Parijs; Toorop ging er ook heen met De Groux en andere vrienden, die in groote opgewondenheid de reusachtige en indrukwekkende katafalk begroetten, tot tranen toe bewogen.

    Hieruit ontstond een schets in olieverf met levensgroote figuren, voorstellende een manifesteerende groep studenten, waarvoor vrienden van hem poseerden, onder welken de dichter André Fontainas.

    Na een korten uitstap in Holland maakte Toorop de luguber-realistische impressie ,,De Nes,” die ook door den advocaat Picard werd aangekocht.

    Op een andere tentoonstelling der XX had Toorop een groot doek geëxposeerd, een werkman die tusschen twee agenten opgebracht wordt, met talrijke figuren en veel beweging er omheen. Dit schilderij, genoemd la Débacle, was het product van anarchistische preoccupatiën van den schilder, die in dien tijd veel omging met studenten en werklieden, met welke laatsten hij gewoonlijk zijn maaltijden gebruikte in Brusselsche estaminets.

    Dit doek had Toorop het geluk ook te verkoopen voor 1800 franks aan Anna Boch, de zeer talentvolle en muzikale Belgische schilderes, ook later lid van de XX geworden. Zijne vreugde, eene voor hem zoo aanzienlijke som te bezitten, was groot, en onmiddellijk toog hij met een andere „Vingtiste,” James Ensor naar Parijs waar zij in de Musea vele vergelijkende studiën maakten, o. a. Constable en Turner zeer bewonderden, en Ingres evenals Manet die nog niet het toppunt van zijn glorie had bereikt. Van Parijs ging Toorop alleen naar Florence en Venetië, waar hij geheel geïsoleerd de schilderijen bestudeerde. De oude Italianen hadden toen echter nog niet veel invloed op hem. Méér werd hij nog steeds aangetrokken door oude Vlamingen als Quentin Metsys, Rogier van der Weyden, Memling en v. Eyk.

    Te Brussel teruggekeerd bleef hij daar een half jaar arbeiden, en ontmoette en maakte hij er kennis met het gedistingeerde, hoogst begaafde en tactvolle echt Engelsch-blonde meisje dat later zijn vrouw zou worden, Miss A. Hall, van wie hij een portret schilderde, in het wit gekleed, zittend voor een open raam, dat nog in zijn bezit is.

    Zij woonde met haar familie te Cruiden in Surrey. Toorop ging naar Londen, dat een nieuw en belangrijk studieveld voor hem zou worden, en hem weer andere onderwerpen voor schilderijen en teekeningen zou leveren. Vooral was hij gefrappeerd door de Thames; de beweging, de levendigheid en de bedrijvigheid die sommige punten van deze rivier aanbieden, daar, waar tallooze schepen en schuiten van alle nationaliteiten voor en naast elkander varen of gemeerd zijn, trokken hem zeer aan.

    Hij maakte spoedig kennis met den grooten schilder James Whistler. Hij kwam veel bij hem, in zijn wit atelier te Chelsea en had eens met hem en diens intiemen vriend Sarazate een langdurige discussie over Turner, dien Toorop als den grooten voorganger der moderne kunst beschouwde, Turner die meer nog dan Constable en Crome den stoot had gegeven aan de schilders om met een vorig conventionalisme te breken, en zoo het mooie, gevoelige „impressionisme” van de modernen te doen ontstaan.

    Maar meer nog dan de omgang met artiesten van zeldzaam talent trok hem het leven van Londen aan. Vele studies maakte hij o. a. van arme muzikanten op straat, naast belangrijke schilderijen die zijn streven gedurende deze periode aangeven. Deze waren zijn Thames thans in een collectie te Arnhem, een portret van zijn aanstaande schoonmoeder, en het Trio fleuri, drie levensgroote vrouwenfiguren in een tuin. De beide eerste zond hij naar een tentoonstelling van Arti et Amicitiae te Amsterdam, waar alléén de Thames zeer hoog geplaatst en het andere geweigerd werd, — maar eenige jaren later beide bizonder geapprecieerd werden! De heer Alm in Den Haag bezit nog enkele studiën uit die Londensche periode.

    Materiëele successen behaalde hij nog niet! Te Londen had hij te vergeefs getracht teekeningen van Machelen-Haeren aan kunsthandelaars te verkoopen; deze echter vonden zijn werken niet af, niet verkoopbaar en wilden niets van zijn kunst hooren.

    Gedurende dit verblijf ging hij vaak naar een kerk, versierd met glasschilderingen van Burne Jones, waar 's avonds Bach-muziek werd uitgevoerd. Heerlijk was 't hem uit te rusten van 't gewoel van Londen in die, vooral bij avond, prachtige omgeving. Dit milieu inspireerde hem de eerst later gemaakte, bekende teekeningen Orgelklanken en Sacred Home.

    Van veel invloed was ook op hem de lectuur van William Morris Art and Socialism. Dit hooge werk van den genialen dichter-ornamentist-socialist frappeerde Toorop sterk, óók omdat hij voor zijn schilderijen zooveel had omgegaan met werklieden. Hij zeide tegen Willy Finch, die toevallig ook te Londen was, (en tegenwoordig zulke mooie, gekleurde aardewerk-producten maakt): „Je zult later wel meer hooren van dien Morris, en waar hij heen wil!” Finch lachte hierom, en om Art and Socialism. Nu is de beweging, door den grooten, edelen Morris aangegeven, over de geheele wereld verspreid, en geen werkelijk beschaafd mensch is niet gevoelig voor zijn invloed. Ruskin bestudeerde hij ook, op raad van Whistler, hoewel deze steeds met Ruskin in strijd was, maar vond diens werken wel zeer mooi geschreven, maar feitelijk kon hij hem niet apprecieeren als hij Morris deed.

    Van Londen uit ging Toorop af en toe een maand naar Brussel, zijn eigenlijke woonplaats, waar hij in Februari '86 in de XX een zeer groot aantal zijner Londensche werken tentoonstelde, die heftig werden aangevallen, doch door Verhaeren, Maus en Georges Destrée verdedigd. In de lente van 1886 trouwde hij te Kenley, en ging vandaar, direct na zijn huwelijk, naar Holland, waar hij met zijn vrouw te 's Gravenhage in de Prins Hendrikstraat kwam wonen.

    In den Haag maakte Toorop veel kleinere dingen, die over 't algemeen niet geapprecieerd, maar door den smaakvollen en ondernemenden kunsthandelaar Van Wisselingh gekocht werden. Slechts één groot werk werd gedurende dit verblijf van een maand of acht hier begonnen: een zeer groote fresco voor de Maison du Peuple te Brussel, waarvan alleen één fragment, een teekening, voltooid werd, voorstellend twee levensgroote werklieden, die thans te Londen is, in de collectie van den heer Drucker.

    Nu komt de donkerste periode van Toorop's leven. Overspannen en ondermijnd door het zenuwachtige, gepassioneerde en ongeregelde leven der laatste jaren te Brussel grootendeels doorgebracht, droeg hij in zich de kiemen van een hoogst ernstige ziekte, die gedurende een kort verblijf te Kenley plotseling uitbrak. Zijn overspannen zenuwstelsel was uitgeput.

    Na een algemeene ongesteldheid werd een zijner oogen aangetast. Hij ging in Amerongen wonen, maar Dr. Snellen, dien hij was gaan raadplegen, bemerkte spoedig dat het geen lokale stoornis was, maar een aandoening van geheel zijn organisme.

    Alles overviel Toorop te gelijk.

    Ondermijnd als hij was door zijn ziekte trof hem dubbel hard het vrij plotseling sterven van hun eerstgeboren en eenig kind. Hij kon niet meer werken en werd hopeloos, radeloos.

    Maar allengs redde hem de invloed der natuur, die hem omringde.

    Hij verhuisde van Amerongen naar Brussel, waar de bekende oculist Dr. Coppée Toorop opgaf. Zijn oude dokter alleen, de Smeth genaamd, had nog hoop op herstelling. Hij werd gebracht naar het Hópital Saint-Pierre, waar zijn wonderlijke genezing alle doctoren verbaasde. Hier ontving hij toen het bericht van de dood zijns vaders.

    Na deze groote gebeurtenis gingen zij wonen in de Rue van Eyck, en hij begon langzaam en bedaard weer te werken, ,,tevens zich verdiepend in littéraire studiën, van Thomas a Kempis tot Kropotkine, Gogol, Tolstoi en Dostojewski, later gevolgd door grondige studiën der Veda's, ten einde van dezen, door Dante, tot de laatste voelingen der mystiek te komen in verband met de ideeën van Morris.” Ook ging hij veel om met musici en leerde hij zoo kennen Vincent d'Indy, Gabriël Fauré, Chausson, allen leerlingen van César Franck. Chausson kocht verscheidene werken van hem en bezit o. a. zijn Annonciation du Nouveau Mysticisme in 1892 in den Haag gemaakt. Na kennismaking met d'Indy bestudeerde en doorgrondde hij Richard Wagner's werken.

    Nu had het werk van den zeer merkwaardigen, te jong gestorven Seurat een tijdelijken invloed op Toorop. Hij bewonderde zijn enorme arbeidskracht, zijn teere kleur, ondanks de ietwat droge schilderwijze.

    Seurat is de eerste beoefenaar geweest van het Neo-Impressionisme. Deze naam werd toen als een strijdvlag aangenomen door een aantal Parijsche schilders die, na kennis gemaakt te hebben met het hoogst merkwaardige boek van Rood *), den Amerikaanschen geleerde, over de theorie der kleuren, zich toelegden om de oorspronkelijke spectrale kleuren onverdeeld naast elkander op het doek te plaatsen, in den vorm van zeer kleine stippels in plaats van ze eerst op het palet te vermengen en ze daarna op het doek uit te strijken. Zóó trachtten deze schilders, waartoe behooren Claude Monet, Pissarro, Sisley e. a., een grootere luminositeit in hun schilderijen te verkrijgen, een licht uit te drukken dat de natuurlijke schittering, het vibreeren der kleuren buiten, meer nabij kwam. Merkwaardig is dit streven, en de schilders die van nature een fijn gevoel voor kleur hadden, zooals Toorop, bereikten er zeer mooie effekten mede.

    Ik herinner mij levendig op het eenvoudig atelier van Toorop in de Rue van Eyck zijn eerste, blank-harmonieuse proeven in dit genre gezien te hebben. Ten einde zich rustig aan deze studie te kunnen wijden vertrok hij voor een tijd naar Linmouth in Devonshire. De eerste werken die hij hier buiten maakte, meende hij door de tegenstelling van zuiver, onverdeeld geel, blauw, groen en rood zeer sterk van kleur te maken; verwonderd was hij toen hij die integendeel zeer blank en teer van toon bevond. Een der mooiste, de Baay van Linmouth is in het bezit van den heer Cordeweener te Brussel. Zóó maakte hij ook de Schemeravond-idylle in de collectie E. Picard, die ook nog vele aquarellen van hem telt, en Broek in Waterland, gemaakt na een korte reis door Holland, in gezelschap van Emile Verhaeren. Ook twee pendanten Voor- en Na de Werkstaking, werken waarvoor hij gedurende „grèves” een paar maanden in de sombere omstreken van Charleroi ging werken. Het laatste dezer schilderijen is in de collectie Titsingh in den Haag, die een zeer fraaie collectie van Hollandsche kunst en ook vele teekeningen en aquarellen van Toorop bezit, terwijl het eerste zich bevindt in een voor werken van Toorop speciaal ingerichte kamer bij den heer Hidde Nijland te Dordrecht, waar de meesten geplaatst zijn tegen een geelachtige zijden-stof als achtergrond, terwijl de kleur van het ameublement sonoor groen is.

    Na zich geruimen tijd verdiept te hebben in de studie der origineele kleuren met behulp van den bekwamen Jean Blocx ging hij tijdelijk naar Holland om de tentoonstelling van oude kunst in Pulchri Studio te zien, waar hij opmerkte in verband met zijn jongste studies, dat onze Delftsche Vermeer het begrip van complementaire kleuren van nature gevoeld heeft. Dit bleek hem uit het meisjeskopje uit de collectie Des Tombes, waarvan de gele hoofddoek een complementaire kleur is van het blauwe lijfje en daardoor de vleeschtoon zoo schoon doet worden.

    Trouwens in het bekende stadsgezicht (Delft) van Vermeer in het Mauritshuis heeft deze geniale schilder reeds bij intuitie het zoogenaamde stippelen gedeeltelijk toegepast: immers in de boomen, huizen en schuiten heeft hij afzonderlijke hoopjes geel, wit, blauw, rood naast elkander, onvermengd geplaatst, ten einde meer kracht van kleur en licht, ten einde meer vibratie te verkrijgen.

    Na dit uitstapje ontstonden in een andere factuur de bekende werken Melancholie, Sacred-home en Orgelklanken, gedurende de jaren '88 en '89.

    Sinds reeds geruimen tijd dacht Toorop erover een tentoonstelling van de XX in Holland te organiseeren. Dit gelukte hem nu in de zaal van het Panorama-gebouw te Amsterdam. De beste Vingtisten waren hier zeer goed vertegenwoordigd. Die tentoonstelling was een evenement op kunstgebied. De dagblad-critiek toonde zich over 't algemeen zeer vijandig en gaf ondubbelzinnige blijken van gebrek aan doorzicht.

    Toorop zelf had hier Broek in Waterland, Schemeravond-idylle en naast hem hadden geëxposeerd, o. a. van Rijsselberghe, Guillaume Vogels, Lemmen, Henry de Groux, Dario de Regoyos en van Strijdonck. Jan Veth schreef in ,,De Nieuwe Gids” een uitmuntende studie over deze tentoonstelling.

    Na deze geslaagde poging verliet Toorop Brussel in Mei 1890 en ging hij zich, met zijn gezin, te Katwijk aan Zee vestigen, waar hij rustig en onafgebroken hard werkte, veel kalmer dan in het nerveuze Brusselsche milieu. Hier werd zijn tweede dochtertje, nu bijna 7 jaren, tot zijn geluk geboren. Hier en ook in Leiden ontmoette hij veel Floris Verster, een oud schoolvriend, óók een zeer talentvol schilder geworden, en dichtbij, te Noordwijk aan Zee, genoot en waardeerde hij de talenten en vriendschap van Albert Verwey, en maakte hij kennis met Henriette van der Schalk, thans Mevrouw Roland—Holst.

    Een jaar later hield hij een tentoonstelling bij den kunsthandelaar Oldenzeel te Rotterdam, waar verschillende motieven, te Katwijk uitgewerkt, aanwezig waren. Onder deze de Hetaere (coll. Hidde Nijland), de April-zon (Carl Henny, den Haag), Les Vieux Songeurs crédules, de Zwervers in de duinen (beide laatsten in de coll. van den schilder Roll te Parijs), en de bekende Vervoer van een bomschuit en Vertrek van een bomschuit van welke de een aan mevrouw Bilders—van Bosse behoort en de andere aan den heer Hidde Nijland, evenals De Vloed in 't voorjaar van '91 ontstaan, waarin Toorop een overgang zocht tusschen de schilderwijze der Parijsche neo-impressionisten en een nieuwe uiting, waarvan het resultaat bereikt moet worden door grootere zuiverheid der complementaire kleuren, door een grootere fijnheid van toon in dezen, waardoor de factuur onzichtbaar moet worden, en uitsluitend tot een harmonisch resultaat leiden. Over die tentoonstelling schreef Johan de Meester een uitgebreid en karakteristiek artikel in de „N. Rotterdamsche Courant.”

    Dat Toorop dit streven bereikt door middel van zijn fijn georganiseerde waarnemings-vermogen blijkt uit het feit dat, toen hij met verschillende schilderijen waarin het streven uitgesproken is, op een latere tentoonstelling der XX veel succes oogstte, zijn Fransche en Belgische collega's hem vroegen welke kleuren (verven) hij gebruikte, en zij zeer verbaasd waren te vernemen dat het dezelfde waren als de hunne, vervaardigd door Jean Blocx.

    Tegelijkertijd dat Toorop zich in deze studies verdiepte ontwikkelde hij ook de symbolieke richting van zijn kunst, reeds geboren in de Orgelklanken en Melancholie, die met Broek in Waterland op de Utrechtsche keuze-tentoonstelling in '91 zeer besproken werden en door Jan Veth superbe beschreven. Deze richting uit zich later meer geaccentueerd in de Tuin der Weeën (coll. van Eelde, Utrecht) en Rôdeurs (Dr. F. van Eeden), en wat later, in de Jonge generatie, geëindigd in Februari van '92. Ook tot deze periode behoort Hel en Twijfel (coll. Ary Prins).

    In Katwijk begon „niet alleen zijn zoeken naar de expressie van de kleur, hoe door middel van contrasteerende kleuren verschillende stemmingen uit te drukken, zóó als hij in de Jonge generatie trachtte te doen, maar ook begon hij te zoeken om door verschillende bewegingen van lijnen alléén, emotie uit te drukken, voelingen en stemmingen te verkrijgen, om bijvoorbeeld door stille, rustige, kalme lijnen, den indruk van een stille, kalme avond wêer te geven, zooals in Schemeravond — of anders door gejaagde en gillende lijnen, de essence van wind, regen en zon te geven, of ook, door middel van droeve en lachende bewegingen van lijnen, die figuren in dezelfde expressie te dragen, waardoor de emotie sterker nog wordt uitgedrukt.”

    Dan gebruikt hij die lijnen „als decoratieve aanvullingen in een werk om het meer tot zijn harmonisch geheel te doen komen, zonder dat de zang der lijnen de expressie en stemming der figuren breekt”, zooals b.v. in zijn meest bekende Drie Bruiden en vooral ook in de Zang der Tijden, en in de eerste boekband-versiering die in verband met den inhoud in ons land gemaakt werd, van „Het boek van Verbeelding”, van Mevrouw Alm—de Jong; deze echter is als boekband-versiering nog niet zuiver decoratief opgevoerd, en moet dus meer opgevat worden als een lijnen-teekening met figuren.

    Van zulk een overgangsvorm is ook de teekening Illusion, (eigendom van de Prinses Louis Ferdinand van Beijeren, geb. Marie della Paz, infante van Spanje).

    In 1892 had te Amsterdam de eerste Keuze-tentoonstelling plaats die in ons land werd georganiseerd. Hier exposeerde Toorop de Jonge generatie, de Tuin der Weeën, en de Rôdeurs, die zeer de aandacht op zijn talent en persoon vestigden. Zijn Jonge generatie o. a. werd veel besproken en dit merkwaardige doek, in zeer bizondere contrasten van kleur geschilderd, gaf aanleiding tot de meest uiteenloopende uitleggingen, terwijl het feitelijk niets anders voorstelt dan het symbool van de verhouding van een kind tot zijn moeder, van 't altijd zijnde leven, en niet van een geslacht van nu tot een vroeger.

    In 1891 werd de Haagsche Kunstkring opgericht door Th. de Bock, en Toorop kwam zich metterwoon bij den Haag vestigen, in de villa Libau, om zijn beste krachten een tijd lang aan deze vereeniging te wijden.

    Allereerst organiseerde hij hier met den oprichter een hoogst merkwaardige, eerste tentoonstelling van schilderijen van Vincent van Gogh, welke al het talent van dezen schilder deed waardeeren. Daarna een van sommige Vingtisten, onder welke Theo van Rijsselberghe uitmuntte met zijn superbe portret van Emile Verhaeren.

    Doch al deze bezigheden beletten hem niet bijna onafgebroken door te arbeiden en zoo ontstonden langzamerhand O grave where is thy victory (coll. Hidde Nijland), Fatalisme (coll. Sara de Swart) en in den winter van '92—'93 de zoo veel besproken Drie Bruiden, een teekening die Toorop bestemde voor een tentoonstelling der XX, maar door hem, op aandringen van Jan Veth en Roland Holst, naar de tentoonstelling van de Ned. Etsclub, dat jaar te Amsterdam gehouden, gezonden werd, waar het op den openingsdag gekocht werd door de Firma v. Wisselingh & Co. en zeer veel sensatie verwekte.

    In '93 hield hij een zeer complete tentoonstelling in de Haagsche Kunstkring en te Leiden. In dit jaar wordt hij ook uitgenoodigd hetzelfde te doen in München, waar een apart zaaltje voor hem werd ingericht in de internationale afdeeling der tentoonstelling. De vrouw van den schilder Hans Bartels vertaalde uitstekend commentaren op zijn werken, die onverdeeld de aandacht trokken en in Duitschland een heftige en invloedrijke beweging deden ontstaan. Zelf aanwezig, werd hij met glans ontvangen door den Prins-Regent van Beijeren en daarna door bovengenoemde Prinses Louis Ferdinand.

    Hier trok zijn werk o. a. ook bizonder de aandacht van een hoogst begaafde en ontwikkelde Amerikaansche, Miss Lothrop Dunham, eigenares van zijn eerste conceptie van Çacontala, die voornemens is conferenties over zijn werk te houden in New-York, Boston en Chicago.

    Hierna ontstond de Annociatie van de nieuwe mystiek, die, zooals ik hierboven zeide, aan den componist Chausson behoort, tegelijk begonnen met zijn eerste Anarchie, (coll. Hidde Nijland), dat echter eerst veel later voltooid werd. In '95 teekende hij voor een gedicht van Verhaeren de bekende Passeur d'eau.

    In '94 en '95 ontstonden de Zaaier, de Nirvana, Portret van Miss Pontifex Hall, de schetsen voor Parsifal, die hij nog denkt uit te werken, hetzij in lithographieën of schilderijen. Ook nog een Panis Angelicus, ook nog schetsen voor Andromède en Persée uit de Moralités Legendaires van Jules Laforgue, en vele andere kleine teekeningen, voor verschillende doeleinden bestemd, als het helpen van personen en het steunen van vereenigingen tot hulp van armen, enz. als de kolonie voor Landontginning te Beekbergen, waarvoor hij veel arbeidde.

    Tot zijn allerlaatste werken behoort ook het kapitale werk de Sphinx en een tweede Çacontala bij de Secessionisten te München geëxposeerd en overgegaan in de collectie Khnorr aldaar, en de Divine Extase, een groot werk, nog slechts in houtskoolschets; de Tuin der Meditatiën, nog een Panis Angelicus, Liefde en Mysterie, eigendom van Dr. Timmerman, 's Gravenhage, de Gang der stille verlangenden, enz.

    Naast deze zuiver symbolieke uitingen laat Toorop echter niet zijn kleur-divisie- arbeid varen, en maakte hij in den zomer van '97 landschappen met wilgen en water in zon-atmospheer of in grijs weêr, waaronder de Wilg met water bij een gedekten lucht (in het bezit van Mevr. Dyserinck te Haarlem). Ook teekent hij in de laatste jaren vele portretten, met uiterste gevoeligheid en van onloochenbare voornaamheid en teerheid. In '92 was een der eersten in dit genre een schets naar Verlaine. Spoedig volgden vele kinderportretten, onder welken het kindje van Ds. de Waard zeer de aandacht trok, evenals later het portret van Dr. Doorenbos en Zuster Nelli (Mevr. Ary Prins), die meest allen met potlood geteekend zijn en met vetkrijt-potlooden of waskleuren verlevendigd. Tentoonstellingen te Leiden, Utrecht en den Haag lieten ten onzent deze bizondere werken zien en hoog waardeeren.

    In de laatste jaren munten onder dezen uit dat van den Duitschen dichter Stephan George en van Mevrouw de Gravin van Limburg Stirum te Oosterbeek en Mej. H. en eenige meisjesportretten, waaronder ook zijn eigen dochtertje vele malen voorkomt, onder anderen ook in de „kinderlijke meditatiën.”

    Het spreekt als van zelf dat een rusteloos zoekende geest als die van Toorop alle procédés moest aanwenden om zijn gedachten en aspiratiën in alle mogelijke vormen en stoffen uit te drukken. Zoo heeft hij naast allerlei soorten van teekeningen een enkele ets gemaakt, een paar houtsneden, eenige lithographieën o. a. voor „De Kroniek,” en in den laatsten tijd houdt hij zich bezig met het in harden pâte snijden van zeer gevoelige bas-reliefs, naar Lioba van Frederik van Eeden, bestemd om in het houtwerk gevat te worden van een precieus kastje.

    En naast deze procédés, die hij zelf aanwendt, maakt hij gebruik van de industriëele hulpmiddelen waarmede hij zijn ontwerpen gemakkelijk kan vermenigvuldigd zien. Zoo teekende hij affiches, van welke zeer bekend het elegante aanplakbiljet voor Delftsche slaolie, dat voor de heide-ontginning „het Hoogeland”; programma's, onder welken dat voor ,,l'Oeuvre” te Parijs zeer de aandacht trok, bij gelegenheid van de eerste opvoering van Otway's Venise Sauvée; boekband-ontwerpen als voor den bundel van Mevr. Ahn— de Jong, voor Zwarte Vlinders van Mevr. Snijder van Wissenkerke, met haar portret, voor Jonge-ranken van Betsy Juta en nu pas voor Metamorphose van Louis Couperus, deze laatste zeker de compleetste, en bizonder fraai als ensemble. Trouwens al deze werken dragen altijd een uiterst gedistingeerd karakter en zijn van zeldzaam teeren smaak.

    Over te gaan van deze op zich zelf staande werken tot het uitvoeren van een harmonisch geheel, als een kamer b. v., was natuurlijk. Dit doet Toorop thans met den architect Berlage. Terwijl deze de betimmering, de gebrande ruiten, lampen enz. laat vervaardigen volgens zijne teekeningen, heeft Toorop drie levensgroote kinderportretten geschilderd, die niet als looze schilderijen opgehangen, maar in den wand aangebracht worden en er een deel van het geheel uitmaken, zoowel van lijn als van kleur, in het huis van den heer Carl Henny.

    Een enkele keer, waarschijnlijk niet de laatste, heeft Toorop het woord genomen om zelf zijn opvatting der kunst uit te leggen. Geheel verkeerd werd hiervan verslag gegeven tengevolge van het onsamenhangend aanhalen van fragmenten zijner aanteekeningen. Toorop had slechts het aesthetiesch-ethiesch verband aangeroerd tusschen de oude Italianen, Rembrandt en de Preraphaeliten en wat hieruit later zal groeien.


    Globaal beschouwd is Toorop in onze kunst een hoogst merkwaardige en zeer bizondere verschijning.

    Terwijl onze schilders bijna altijd van huis uit naturalisten of realisten geweest zijn, vertoont het thans tot rijpheid gekomen talent van Toorop eene verwijdering van dezen nationalen aard, en uitingen van philosophische en symbolieke opvatting, die zelfs in de middeneeuwen slechts hoogst zelden voorkwamen in onze kunst. Voor het grootste gedeelte moet dit te wijten zijn aan de voorouders van zeer verschillenden oorsprong die Toorop's stamboom vormen.

    Evenals de kunstuiting van een volk geheel het product is van dit volk, van zijn ras en van het midden waarin het leeft, evenals diens philosophische begrippen gewijzigd worden naar gelang van het klimaat, van den land-aard, enz., evenzoo is de kunstuiting van een artiest het product van zijn natuur, van zijn aard, van zijn temperament.

    Is dit temperament uitsluitend van één ras afkomstig, dan is het werk onderhevig aan de eigenschappen van dit ras; maar moet men, zooals bij Toorop het geval is, zeer verre, en meest uiteenloopende voorzaten opspeuren om de genesis van zijn persoon, dit is van zijn kunst, na te gaan, dan ontwaart men dat hij niet uit één stuk gehouwen is, maar dat de zoo verschillende elementen die physiesch, en dus ook moreel tot zijn ontstaan hebben meegewerkt, hem tot een zeer aparte en veelzijdige persoonlijkheid hebben moeten maken.

    „l'Art, c'est la nature vue au travers d'un tempérament,” deze waarheid, zoo kernachtig geformuleerd door Zola, is bij uitnemendheid van toepassing op de schilderkunst.

    Immers wanneer een Holbein of een Velasquez, of om jongere hedendaagsche artiesten te noemen, b. v. een Veth of een Van der Maarel een figuur aankijken, dan wijzigt hun natuurlijk aangeboren temperament hunne visie, — hunne opvatting formuleert zich voor elk hunner in willekeurige conventies, en de uiting is dan even verschillend als hun respectieve temperamenten.

    Zóó zijn in de werken van Toorop aanzienlijke sporen te vinden van Javaansche en Noorsche mythologische invloeden, van Engelsche teerheid en voorname distinctie, vermengd met een eigenaardig coloristen-temperament.

    Ik beken gaarne mij niet bevoegd te achten om de diepe, philosophische gedachten van zijn latere werken te ontleden. Dit trouwens hangt óók van persoonlijken aanleg af. Bespiegelingen maakt elkeen naar zijn aard, daarom laat ik aan 't einde van dit opstel de titels volgen van de meest belangrijke artikelen aan Toorop's kunst gewijd in dit opzicht.

    Maar wat ik in Toorop altijd zeer heb bewonderd, en wat altijd gewaardeerd en bewonderd behoort te worden, al begrijpt men niet altijd het symbolieke in zijn werken, is de plastische uitvoering ervan.

    In de eerste plaats zijn smaak, zijn kleur-opvatting, zijn toon-begrip, de gratie, de elegante lijnen-bouw van zijn composities, de voornaamheid van expressie zijner figuren in zijn edel-reëele opvatting, de delicate tactiliteit zijner handen en vingers, de zoo individueel en sierlijk uitgewerkte ornamentale motieven.

    En naast deze schilders-kwaliteiten, het subtiele, innig-doordringende dramatische droef-angstige sentiment vol menschenliefde en medelijden dat zijn werk doorstraalt, als bij een Maeterlinck. Hij heeft in al zijne werken „laten zijn de heftigste kleuren en lijnenkracht tot de teerste innigheid, van de tragisch-dramatische uiting tot de kalme sereene rust, van het fantastische tot het eenvoudigste en gestyleerde, en is de baanbreker geweest voor de kunst der jongeren, met Derkinderen aan den anderen kant.”

    Wat hij in zijn laatste werken zoekt is het steeds hooger en hooger opvoeren van de expressie in karakter en zuiverheid; doch in betrekking tot vorm, kleur en lijn.

    Eens hoorde ik Thorn Prikker aan van Deyssel zijn streven formuleeren: ,,de essence van het schoone in de natuur te geven geabstraheerd van den vorm.”

    Dit bereikt Toorop buiten twijfel in vele zijner werken, met ongemeene bekoring, met veel en zeldzaam fijne gevoeligheid.

    Deze doen dan vaag-melodieuze emoties geboren worden, suggereeren fluisterende, onstoffelijke harmonieën, van eeuwen-her afkomstig uit de oerwouden van Java en de sombere fjords van Noorwegen.


    Merkwaardige artikels aan Toorop's werken gewijd werden o. a. gepubliceerd door: „l'Art Moderne” (1886), „La Jeune Belgique” (1886), „La Nation” (1891 — Emile Verhaeren), „La Société Nouvelle” (1893), „Pan,” „Deutsche Rundschau,” „Le Mercure de France” en talrijke Europeesche dag- en weekbladen. Verder in verschillende revues, grondige studies van Jan Veth, Emile Verhaeren, Roger Marx, Jean Lorrain, Meier-Grafe, Ruskin, Etha Fles, de Meester, e. a.

    Nov. '97.