Flora- en faunawet/Hoofdstuk III

   Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten   
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Hoofdstuk II Aanwijzing van beschermde soorten
Hoofdstuk III Algemene verbodsbepalingen
Hoofdstuk IV Beschermde leefomgeving
Hoofdstuk V Bijzondere bepalingen
Hoofdstuk VI Het faunafonds
Hoofdstuk VII Overige bepalingen
Hoofdstuk VIII Toezicht, straf- en dwangbepalingen
Hoofdstuk IX Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk III. Algemene verbodsbepalingen

bewerken

Paragraaf 1. Bepalingen betreffende planten op hun groeiplaats

bewerken

Artikel 8

bewerken

Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Paragraaf 2. Bepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving

bewerken

Artikel 9

bewerken

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10

bewerken

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11

bewerken

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12

bewerken

Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

Paragraaf 3. Bepalingen betreffende het bezit, het vervoer en de handel

bewerken

Artikel 13

bewerken
1. Het is verboden:
a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
b. [Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]
te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
3. [Dit lid is nog niet in werking getreden.]
4. Met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, gelden de in het eerste lid bedoelde verboden noch ten aanzien van planten of producten van planten, noch ten aanzien van dieren of eieren, nesten of producten van dieren behorende tot een beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde uitheemse diersoort, die is aangewezen om redenen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, indien kan worden aangetoond dat zij:
a. overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde in Nederland zijn gebracht of
b. overeenkomstig de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten zijn verworven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.

Paragraaf 4. Overige verbodsbepalingen

bewerken

Artikel 14

bewerken
1. Het is verboden dieren of eieren van dieren in de vrije natuur uit te zetten.
2. Het is verboden planten behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten in de vrije natuur te planten of uit te zaaien.
3. Het is verboden planten of dieren, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, onder zich te hebben, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorradig of voorhanden te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden.
4. Krachtens het tweede en derde lid kunnen slechts worden aangewezen soorten die een gevaar kunnen opleveren voor het voortbestaan van beschermde inheemse dier- of plantensoorten of die aanmerkelijke verslechtering kunnen veroorzaken van omstandigheden die voor het voortbestaan van die soorten noodzakelijk zijn.
5. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor het uitzetten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vissoorten, waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is.

Artikel 15

bewerken
1. Het is verboden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt en bestemd zijn voor het doden of vangen van dieren, onder zich te hebben, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorradig of voorhanden te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden.
2. Het is verboden zich buiten gebouwen te bevinden met bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren, of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen of van de krachtens het eerste lid aangewezen middelen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen voor het doden of vangen van dieren zullen worden gebruikt.
3. Bij een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt mede rekening gehouden met het belang te voorkomen dat een onnodig grote inbreuk op het welzijn van het te doden of te vangen dier wordt gemaakt.

Artikel 16

bewerken
1. Het is degene die niet voorzien is van een jachtakte, verboden in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer te dragen tenzij hij uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd is.
2. Het is degene die zich in het veld ophoudt, verboden zich zonder gegronde reden met een fret, een buidel of een kastval te bevinden op gronden, waarop hij niet bevoegd is van die middelen gebruik te maken voor de uitoefening van de jacht of in verband met beheer en bestrijding van schade als bedoeld in de artikelen 65, 67 en 68.
3. Een ieder is verplicht te verhinderen dat een dier dat hem toebehoort of onder zijn toezicht staat, in het veld dieren opspoort, doodt, verwondt, vangt of bemachtigt.

Artikel 17

bewerken

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van de instandhouding van beschermde inheemse plantensoorten of beschermde inheemse diersoorten het verrichten van bij die maatregel aangewezen handelingen worden verboden of aan beperkingen worden gebonden, voorzover die handelingen een ernstige bedreiging kunnen vormen voor planten of dieren behorende tot die soorten, dan wel kunnen leiden tot aanmerkelijke verslechtering van omstandigheden die voor het voortbestaan van die soorten noodzakelijk zijn.

Artikel 18

bewerken
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van internationale verplichtingen of van bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties de verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 16, worden gewijzigd en kunnen nieuwe verboden worden gesteld inzake de in die artikelen geregelde onderwerpen.
2. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht voor een termijn van ten hoogste één jaar, tenzij binnen die termijn een wetsvoorstel dat hetzelfde onderwerp regelt, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend. In dat geval blijft dat besluit van kracht totdat bij wet in dat onderwerp is voorzien of totdat het voorstel van wet wordt ingetrokken of één van beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen.