Fragmenten van Alcaeus

Fragmenten van Alcaeus

Auteur Alcaeus
Genre(s) Poëzie
Brontaal Oud-Grieks
Datering Klassieke oudheid
Vertaler G. Debognies
Bron onbekend
Auteursrecht Publiek domein

Hierheen, kom naar mij toe uit het land van Pelops,
o machtige zonen van Zeus en van Leda
en toon u met bereidwilligheid, Kastor
en gij, Polydeukes,

die over ’t brede aardrijk en de zeeën
te gader aan komt rijden op snelvoetige rossen,
moeiteloos de mensen ontrukt aan de dood
de tranenverwekker

als gij springend op mastentoppen van goed getuigde schepen,
schitterend van verre, uw bescherming
biedt, en licht komt brengen in de enge nacht
voor het zwarte schip

Waar de wind staat kan ik niet zeggen:
de éne vloedgolf komt van her aangerold,
de andere van der; en wij middenin
zwalpen rond met ons donkere schip

zwoegend tegen ’t felle stormgeweld;
water omspoelt reeds de mastschoor,
het zeil zit overal vol gaten
en hangt er bij in grote flarden,

de binten wrikken los ...

Blus je longen met wijn, want de ster voltooit weer haar kringloop,
dit is de lastige tijd, alles smacht onder de hitte.
Vanuit de bladeren sjirpt de krekel z’n zoete wijs, en schuurt
van onder zijn vleugels zijn schelle wijs zonder verpozen, nu het verzengend
zonnevuur zich over d’ aarde heeft gespreid en alles droog legt.
De distel bloeit: nu zijn de vrouwen wulps als nooit,
en de mannen lichtst van zin, want de Hondsster schroeit hun ’t hoofd
en de leden...