Fragmenten van Heraclitus van Efeze/DK 22 A 1 (De biografie van Diogenes Laërtius)

DK 22 A 1 (Grieks) DK 22 A 1 (Nederlands)
῾Ηράκλειτος Βλόσωνος ἤ, ὥς τινες, ῾Ηράκωντος ᾿Εφέσιος. οὗτος ἤκμαζε μὲν κατὰ τὴν ἐνάτην καὶ ἑξηκοστὴν ᾿Ολυμπιάδα. μεγαλόφρων δὲ γέγονε παρ᾿ ὁντιναοῦν καὶ ὑπερόπτης. [Volgt Fg. B 40 – B44].

Bron: DIOGENES LAËRTIUS, de Vitae philosophorum, IX, 1, 1

“Heraclitus, de zoon van Blyson of (als bij enige lieden) Heracon, was een Efeziër. Zelf bereikte hij zijn hoogtepunt verder in het jaar van de negenenzestigste Olympiade [504-501]. Hoogmoedig was hij, ten overstaan der lieden althans en hovaardig […].
καθάπτεται δὲ καὶ τῶν ᾿Εφεσίων ἐπὶ τῷ τὸν ἑταῖρον ἐκβαλεῖν ῾Ερμόδωρον. [Volgt Fg. B 121]. ἀξιούμενος δὲ καὶ νόμους θεῖναι πρὸς αὐτῶν ὑπερεῖδε διὰ τὸ ἤδη κεκρατῆσθαι τῇ πονηρᾷ πολιτείᾳ τὴν πόλιν.


Bron: DIOGENES LAËRTIUS, de Vitae philosophorum, IX, 1, 2

Hij pakt ook de Efeziërs aan vanwege de verdrijving van zijn vriend Hermodorus […]. Hij werd het ook waard geacht wetten samen te stellen voor hen. Hovaardig, nu werkelijk schreeuwende, wees hij op de “ondeugdelijkheid van de volksvertegenwoordiging der stad.”
ἀναχωρήσας δ᾿ εἰς τὸ ἱερὸν τῆς ᾿Αρτέμιδος μετὰ τῶν παίδων ἠστραγάλιζε• περιστάντων δ᾿ αὐτὸν τῶν ᾿Εφεσίων, „τί, ὦ κάκιστοι, θαυμάζετε;“ εἶπεν• „ἢ οὐ κρεῖττον τοῦτο ποιεῖν ἢ μεθ᾿ ὑμῶν πολιτεύεσθαι;“ Καὶ τέλος μισανθρωπήσας καὶ ἐκπατήσας ἐν τοῖς ὄρεσι διῃτᾶτο, πόας σιτούμενος καὶ βοτάνας. καὶ μέντοι καὶ διὰ τοῦτο περιτραπεὶς εἰς ὕδερον κατῆλθεν εἰς ἄστυ καὶ τῶν ἰατρῶν αἰνιγματωδῶς ἐπυνθάνετο εἰ δύναιντο ἐξ ἐπομβρίας αὐχμὸν ποιῆσαι• τῶν δὲ μὴ συνιέντων, αὑτὸν εἰς βούστασιν κατορύξας τῇ τῶν βολίτων ἀλέᾳ ἤλπισεν ἐξατμισθήσεσθαι. οὐδὲν δ᾿ ἀνύων οὐδ᾿ οὕτως, ἐτελεύτα βιοὺς ἔτη ἑξήκοντα. [Volgt epigram Diogenes Laërtius.]


Bron: DIOGENES LAËRTIUS, de Vitae philosophorum, IX, 1, 3

Hij week terug naar “het heiligdom van Artemis”, terwijl hij samen met kinderen dobbelde werd hij door de Efeziërs omgeven: “Wat zijn jullie, slechteriken, verwonderd! Is het niet beter dit te doen dan met jullie als staatsburger te leven?” En hij eindigde als mensenhater en week uit “naar de bergen” en nam “gras en planten” aan als voeding verstrekkend. En er wordt ook aan herinnerd dat dit ertoe leidde dat hij waterzucht kreeg. Dit noodzaakte hem naar de stad te keren, en hij ging daar de geneesheren op raadselachtige wijze klagend aanroepen, “alsof zij bij machte zouden zijn uit stortregen droogte tot stand te brengen.” Het mocht niet zo zijn dat zij hem begrepen, vervolgens ging hij zich in een “koestal” begraven, waar, door de “hoop mest, de hitte uitdamping” zou teweegbrengen; niets van dat had evenwel succes en zijn leven eindigde toen hij “zestig jaren” was.
῞Ερμιππος δέ φησι λέγειν αὐτὸν τοῖς ἰατροῖς εἴ τις δύναται ἔντερα κεινώσας ὑγρὸν ἐξερᾶσαι• ἀπειπόντων δέ, θεῖναι αὑτὸν εἰς τὸν ἥλιον καὶ κελεύειν τοὺς παῖδας βολίτοις καταπλάττειν• οὕτω δὴ κατατεινόμενον δευτεραῖον τελευτῆσαι καὶ θαφθῆναι ἐν τῇ ἀγορᾷ. Νεάνθης δ᾿ ὁ Κυζικηνός φησι μὴ δυνηθέντα αὐτὸν ἀποσπάσαι τὰ βόλιτα μεῖναι καὶ διὰ τὴν μεταβολὴν ἀγνοηθέντα κυνόβρωτον γενέσθαι.


Bron: DIOGENES LAËRTIUS, de Vitae philosophorum, IX, 1, 4

Maar Hermippus zegt: hij sprak zelf geneesheren aan, vragend of iemand bij machte was de hoeveelheid vocht te verminderen door het uit zijn ingewanden te gieten, dit wezen zij af, hij begaf zich naar de zon, en beval zijn knapen hem met een hoop mest in te smeren: hij folterde zichzelf zoals ge ziet, de dag daarop eindigde zijn leven en hij werd begraven op de markt. Neanthes van Cyzicenus zegt: het mocht hem niet toebedeeld zijn dat hij bij machte was de hoop mest af te rukken, en door deze gedaantewisseling onherkenbaar is hij hondenvoer geworden."
Γέγονε δὲ θαυμάσιος ἐκ παίδων, ὅτε καὶ νέος ὢν ἔφασκε μηδὲν εἰδέναι, τέλειος μέντοι γενόμενος πάντα ἐγνωκέναι• ἤκουσέ τ᾿ οὐδενός, ἀλλ᾿ αὑτὸν ἔφη διζήσασθαι καὶ μαθεῖν πάντα παρ᾿ ἑαυτοῦ. Σωτίων δέ φησιν εἰρηκέναι τινὰς Ξενοφάνους αὐτὸν ἀκηκοέναι• λέγειν τε ᾿Αρίστωνα ἐν τῷ Περὶ ῾Ηρακλείτου καὶ τὸν ὕδερον αὐτὸν θεραπευθῆναι, ἀποθανεῖν δ᾿ ἄλλῃ νόσῳ. τοῦτο δὲ καὶ ῾Ιππόβοτός φησι.

Τὸ δὲ φερόμενον αὐτοῦ βιβλίον ἐστὶ μὲν ἀπὸ τοῦ συνέχοντος Περὶ φύσεως, διῄρηται δ᾿ εἰς τρεῖς λόγους, εἴς τε τὸν περὶ τοῦ παντὸς καὶ πολιτικὸν καὶ θεολογικόν.
Bron: DIOGENES LAËRTIUS, de Vitae philosophorum, IX, 1, 5

Maar hij was al bewonderingswaardig in zijn jeugd, althans, toen hij jong was, beweerde hij, placht hij dan ook niets te weten, volwassen geworden, daar wordt aan herinnerd, kreeg hij in alles inzicht. Hij was door geen één tot zijn bevindingen gekomen, maar had bij zichzelf gezocht en wist alles door zichzelf.