Gebruiker:Hendrik / schrijfblok

< Rotterdamsch welvaren 1550-1650

Met het jeugdtijdperk van De Republiek der Geünieerde Provinciën begon voor de gewesten Holland en Zeeland eene periode van verruiming en ontplooiing van het bedrijfsleven, waaraan ook Rotterdam naar vermoogen zou deelnemen. Twee factoren zijn het, die bij de beschouwing van Rotterdamsch welvaren gedurende de "Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog 1588-1598" het meest de aandacht trekken door de wijziging, die zij brachten in het complex der Rotterdamsche bedrijven: 1'.: De toeneming van den koophandel en de uitbreiding van het door de koopvaardij bestreken gebied. 2'.: De werkzaamheid van de talrijke naar hier gekomen Vlamingen, Brabanders en andere Zuid-Nederlandsche uitgewekenen.

Juist voor de ontwikkeling der Rotterdamsche koopvaardij zouden enkele dezer nieuwe burgers zich bijzonder doen gelden. Ook naar Rotterdam waren, vooral na de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden onder den Hertog van Parma in Augustus 1585, tal van Antwerpenaars uitgeweken, onder wie enkele kooplieden voorkwamen, wier streven uitteraard er op gericht was in hunner nieuwe woonstad hun vroegeren handelsopzet zoo mogelijk voort te zetten en hunne oude handelsbetrekkingen aan te houden. De deelneming dezer immigranten aan de handelsbeweging kwam hoofdzakelijk de Westervaart ten goede, aangezien Antwerpen voorheen de groote stapelplaats was geweest van westelijke handelswaren zooals: wijnen, zuidvruchten, kruidenierijen, verfstoffen, specerijen, enz.; met de Antwerpenaars ging thans hun koopmanschap in deze producten in de eerste plaats naar Amsterdam en Middelburg, maar ook naar Rotterdam over.

Het was echter niet alleen Antwerpen geweest, dat een groot deel van zijn welvaart naar de Noordelijke gewesten had zien overgaan; uit alle steden en dorpen van Brabant, Vlaanderen en andere Zuid-Nederlandsche gewesten waren, vooral nadat achtereenvolgens de voornaamste steden als IJperen, Brugge, Gent en Brussel zich aan het Spaansche gezag hadden onderworpen, talrijke scharen van burgers uitgeweken, die hun bedrijf en hunner vermogen naar de Hollandsche en Zeeuwsche steden overbrachten. Ook Rotterdam ontving ruimschoots zijn deel van deze vluchtelingen; hoeveel hunne werkzaamheid voor het welvaren der stad beteekend heeft, wordt ons duidelijk, wanneer wij de archiefstukken uit deze periode raadplegen.

Het bedrijfsleven in den Brabantsche , Vlaamsche en andere Zuid-Nederlandsche groote en kleine steden had een ander karakter dan aan het Hollandsche eigen was. De gewoone Hollandsche bedrijvigheid hield zich - zooals wij voor Rotterdam besproken hebben - nog voornamelijk bezig met grondstoffen, en koopmanschappen als haring, bier, kaas, zout, hennep, teer enz., meerendeels goederen dus, die destijds in de handelswereld bekend stonden als "grove waren" of "lastgoederen" (waarvan de vrachtprijs per last werd verrekend). Het bedrijfsleven in de Zuid-Nederlandsche gewesten daarentegen bewoog zich in het bijzonder om de zoogenaamde "fijne waren", om de koopmanschappen, die in het handelsverkeer "stukgoederen" werden genoemd. Tot deze goederen, welke men per stuk opgaf en ook wel als "kostelicke" (kostbare) waren aanduidde, behoorden onder meer: geweven stoffen, kramerijen, wijnen, oliën, zuidvruchten, kruidenierijen, specerijen, verfstoffen, edele metalen, koper, tin, enz. De bevolking der Zuid-Nederlandsche gewesten had zich sedert eeuwen toegelegd op de textiel-industrie, en de vervaardiging van wollelaken en andere stoffen had vooral aan den Vlaamsche en Brabantsche steden en industriedorpen welvaart gebracht. Behalve in de textielindustrie hadden de Zuidelijke Nederlanden ook op ander gebied de leiding; zij telden onder hunner inwoners in veel grooter mate dan zulks in de Noordelijke Nederlanden steden het geval was neeringdoenden, die hun bestaan vonden in het maken of verhandelen van gebruiksvoorwerpen, voor welker vervaardiging eene zekere mate van kunstvaardigheid werd vereischt, van die vele artikelen dus, welke tot veraangenaming van het dagelijks leven of tot versiering konden dienen.