Geloofsbelydenis
Zesde druk | Eerste druk |
---|---|
Amsterdam: G.L. Funke, 1879. | Amsterdam: R.C. Meyer, 1865. |
Geloofsbelydenis.
Een der kinderen, die een blauw buisje droeg, zeide:
— Ik weet het al. Vader is naar den kleermaker, om zich ’n blauw buisje te laten aanmeten.
Het tweede kind, dat gaarne zoetigheid at, werd boos op Blauwbuis, die zoo dom kon zyn te gelooven dat de vader een blauw buisje droeg, als hy.
— Ik weet beter, zeide het. Vader eet zoeten koek met stroop.
Het derde kind, dat in ’n donker hoekje zat, kneep ’n kat in den staart, en schold Koeketer uit, die zoo dom was te denken dat vader koek at als hy.
— Ik weet beter, zeide het. Vader slacht ’n os.
[ 122 ]Het vierde kind, dat zeer twistziek was, trok Katteknyper de haren uit, omdat hy zoo dom was te gelooven dat de vader ’n os slachtte.
— Ik weet beter, zeide het. Vader is naar buurman Pieterse gegaan, om dien eens flink afteranselen.
Het laatste kind verpleegde een lyster die haar pootje had gebroken, en had hiermee zooveel te doen dat het verzuimde aan ’t raadsel te denken.
Toen nu de vader thuis kwam, bleek er, dat noch Blauwbuis, noch Koeketer, noch Katteknyper, noch Haartrekker goed gegist hadden. Maar ’t laatste kind had nog niet gesproken.
Ik weet het waarlyk niet, zei Lystermannetje. Zie, daar richt zy zich op, en ziet ons dankbaar aan…
— Juist, riep de vader… dát deed de zieke weduw die ik bezocht!
Niemand had getroffen. Maar Lystermannetje was het naast aan de waarheid, zonder te hebben meegeraden. (Vlg. Ideen 101, 440.)