Half April door Guido Gezelle
Uit Laatste gedichten

Gij blauwgekaakte wolken daar,
     halfwit, omtrent uw' boorden,
die gruwzaam in den hemel moêrt,
     en grimt in ‘t gramme noorden:
hoe lange speelt gij, koud en kil,
     den baas nog hier? ‘t Is half April!

‘t Is onbermhertig koud; en ‘t kan,
     de zonne ondanks, gebeuren,
dat, ‘s morgens, al dat gers is, wit
     geruwrijmd, staat te treuren!
Waar wilt gij, boos geweld, naartoe,
     des winters? Wij zijn wintermoe!

‘t Moet zomer zijn, geen koude lucht,
     die bijt en straalt; ‘t moet open,
dat, wachtende, in de botte zit
     of weêr in ‘t gers gekropen,
van schuchterheid, voor ‘t nijpen van
     den hardgevuisten winterman!

Staat op, gij oostersch zonnelicht,
     en schiet, bij volle grepen,
uw' schichten uit; doorkwetst, doorlijdt
     het graf, daarin, genepen,
de zomer zat: verrijzenist
     des konings kind! Te late al is ‘t!

Hallelu-jah! dan zingen zal,
     dat ‘t wederklinkt alomme,
den gorgel los, de vogel en
     de luidgekeelde blomme;
de klepel zal de klokke slaan
     en kondigen den Koning aan.

12/4/1897