Gezelle/Hoe vaart gij


NOG EEN BRIEF

Hoe vaart, hoe vaart gij nu, mijn kind,
dien ‘k, vechtend in de vlagen,
weleens, en ‘t miek mij grootschgezind,
heb door end door gedragen:
hoe vaart gij nu?
Al dikwijls, als bij nacht het waait
en ‘t luchtruim door malkander draait,
en d'herteklop wil stille staan
van schrik, dan is ‘t op u
da' ‘k peize: hoe vaart gij nu?
Het zij Noord- of Westerwaard,
het zij gij Zuid of Oost invaart,
het zij gij... zal ‘k, o zal ‘k, mijn kind,
nadien
u eenmaal wederzien,
spijts weêr en wind?
o Band die herte aan herte bindt,
houdt sterk en breekt niet af
aleer we, in ‘t graf
eens neêrgegaan,
weêrom de blanke veder slaan
en stieren door de locht,
weêropgestaan,
de blijde tocht
naar Hem,
die, winkend ons zoo lang misschien,
zijn winken heeft ontzeggen zien,
en zijn' beminde stem! -
Hoe vaart gij nu, mijn kind,
hoe vaart gij nu?
o Zegt het mij, ‘k verlang, hoe vaart, hoe vaart gij nu?


Guido Gezelle
(5/8/1860)