Gezelle/In de blanke lonken

In de blanke lonken door Guido Gezelle

In de blanke lonken
van de maan
zat ik neergezonken
langs de baan
en ik schouwe verre
met mijn oog
schouwde naar een sterre
daar omhoog
en de sterre beefde en
lonkte op mij
‘t was alsof zij leefde en
lonkte zij
en ik zelve beefde en
lonkte op haar
peinzend dat ik leefde
nauwelijks maar
peisde dat ik daar zat
daar omhoog
waar die sterre klaar zat
voor mijn oog
(verre verre verre
weg van hier)
dat ik hoorde weemlen
ongehoord
‘t zingen van de heemlen
altijd voort
dat ik hoorde weemlen
‘t luide akkoord
‘t zinggeluid des heemlen
ongehoord
(‘t spreken aan malkanderen
hemelzoet
dat den een den anderen
engel doet)
spreken hoorde ik engelen
tot malkaar
en hun stemmen mengelen
altegaar
‘k zag de hemelbollen
op en neer
voor de voeten rollen
van den Heer
‘t zand en loopt zoo licht niet
uit het glas
‘t glas en loopt zoo licht niet
of zoo ras



Guido Gezelle
(voorjaar 1859)