Gezelle/Jesu waar 't den mensch gegeven

Jesu waar 't den mensch gegeven door Guido Gezelle
Uit Gedichten, gezangen en gebeden

Jesu, waar ‘t den mensch gegeven
eenen keer maar in zijn leven
U te bidden, eenen keer,
och hoe zoud' hij bidden, Heer!

Stond er eens een enkle kerke,
heel alleen en van den werke
weg, waar één mensch binnen kon,
och hoe zoud' hij bidden ton!

Maar gij wilt ons alle dagen
doen om hulpe en bijstand vragen,
en gij luistert altijd voort
of gij ons niet bidden hoort.

Gij gebiedt ons en wij moeten
met gebeden voor uw voeten
komen, zegt gij, iedren stond,
dat gij ons het leven jont.

Waarom is ‘t dan, ach, zoo zelden
dat ik kom mijn plicht ontgelden?
Gij, die heel mijn herte ziet:
beter zeker bad ik niet?

Want ze zijn toch bitter kleene
mijn gebeden, bijkans geene
zijn de vragen, die ‘k u doe:
zeker zijt gij ‘t lange al moê.

Ah, nochtans, o goedertieren
JESU, gij betaalt zoo diere
voor dat luttel weerden heeft,
als m' het uit der herten geeft!

Dikwijls heb ik ‘t ondervonden
hoe gij mij de bittre wonden
van mijn herte hebt toegedaan,
als ik kwam naar u gegaan.

Ja!... maar van de tien leproozen
waren negen schaamteloozen,
was maar één die wederkwam,
naar die hem zijn kwale afnam.

En ik heb mij naar de negen,
naar den tiensten niet, gedregen,
‘k heb vergeten, JESU mijn,
dat ik moeste u dankbaar zijn.

Wilt ge mij, of is ‘t te late?
Kan ‘t bekeeren nu nog baten?
Hebt mij weer dan, JESU, en
maakt dat ik getrouwig ben.

‘k Wil van stonden aan, van heden,
u bestormen met gebeden,
JESU, weest getuige ervan,
helpt, dat ik u bidden kan!

Werken, rusten, lezen, leeren
zal ik, in den naam des Heeren:
bidden is ‘t dat leven doet,
bidden maakt het sterven zoet!


Guido Gezelle
(febr./maart 1859)