Gezelle/Requiescat in pace!

Requiescat in pace! door Guido Gezelle
Uit Laatste gedichten

Ze hebben hier hem neêrgeleid,
in de aarde der gestorvenen,
den kunstvierwerker. Aan en bij
zijn grafsteê is het oefenperk,
daar dagelijks men schieten hoort
en poffen van geweergeschot.
Wij stonden en wij horkten, in
de stilte van den morgenstond,
naar ‘t halfgezwegen lijkgebed,
dat iedereens begroetinge is,
die komt alhier. In ‘t oefenperk,
daar schoten en daar poften ze
zoo dapper, dat het, spotsgewijs,
den doode scheen te gelden. Hem,
die menigmaal tienduizenden
deed roepen: "Och, hoe wonderschoon
het schittert!" als hij bommen schoot
in ‘t luchtgewelf, bij nachte. Neen,
nu ligt hij daar en zien en kan
noch hooren hij ‘t geweergeschot,
dat heneberst, omtrent hem. Nu
en weet hij van geen duizenden,
die, opwaards ziende, roepen hoe ‘t
al hemelvier en vonke is.
Geen volk en ziet hij vluchten en
geen kinders, op den arm getorscht,
die schrikkend schreeuwen. Poppen nu
en raderwerk en ziet hij meer,
die breken, braken, branden, schier
alsof de lucht vol sterren en
vol bliksemende zonnen zat.
Het vier, dat in zijn herte leefde,
is uitgedoofd: hier slaapt hij nu!
Wij stonden daar... tienduizenden?
Neen, twintig stille vrienden, die,
omleege ziende en sprakeloos,
hem volgden, daar hij henenvoer
voor eeuwig; die beminden hem,
ten grave toe en verder nog!
o Waker, die de dooden hier
bewaakt, in uw gebeden hem
indachtig zijt: des morgens, als
de nooit vermoeide zonne uitgaat
en leven strooit in ‘t doodenveld.
Des avonds, als ‘t al slapen gaat
en, moegeleefd, te sterven zoekt
een stonde of twee; indachtig hem
dan weest, aleer gij slapen gaat.
Des nachts, als heel uw kudde ligt
omtrent u, hunnen herder, dien
alleen de lieve zonne zal
ontwekken, als het morgen is:
indachtig weest den doode dan,
als ‘t leven u de ruste ontzegt.

Kortrijk, 8/1/1899