Gezelle/Stille
< Gezelle
← Hostieblommen | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Eeuwelingen → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 162 ]
STILLE !
VERLEENT me Gij uw' hulpe, o Heer,
in 't werken dóór dit leven,
op U gesteund, ne wicht te meer,
hoe 't storme, en zal ik beven.
in 't werken dóór dit leven,
op U gesteund, ne wicht te meer,
hoe 't storme, en zal ik beven.
Ze 'n kunnen, die mij tegenstaan,
maar schelden toch, en schermen;
'k zie schimpend, ik, hun' ruwheid aan,
gerust in uw ontfermen.
maar schelden toch, en schermen;
'k zie schimpend, ik, hun' ruwheid aan,
gerust in uw ontfermen.
« Dat God bewaart is wel bewaard, »
zoo leerdet Gij mij spreken,
o Heere; en, of Ge in slape waart,
mijn schipke 'n zal niet breken.
zoo leerdet Gij mij spreken,
o Heere; en, of Ge in slape waart,
mijn schipke 'n zal niet breken.
Zegt: « Stille! » en, zoo 't, weleer, dit woord,
hiet wind en weder zwijgen,
zoo zal 't mij, hebbe ik U aan boord,
doen 's Hemels haven krijgen.
hiet wind en weder zwijgen,
zoo zal 't mij, hebbe ik U aan boord,
doen 's Hemels haven krijgen.
2/8/'96.