Gezelle/Tot de zonne
< Gezelle
← Zommer | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Meezen → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 147 ]
TOT DE ZONNE
't HEELAL doordaverend vroongedrocht,
die aarde, hemel, zee en locht
bebouwt; die, algebiênde, gaat
alleene; die geen schade en laat
u schenden; heerlijk zongespan,
wie is 't die, u geleken, kan,
van al Gods werken, schoone zijn,
o schoonheid van den zonneschijn?
die aarde, hemel, zee en locht
bebouwt; die, algebiênde, gaat
alleene; die geen schade en laat
u schenden; heerlijk zongespan,
wie is 't die, u geleken, kan,
van al Gods werken, schoone zijn,
o schoonheid van den zonneschijn?
Ze aanbaden u, ter aarden, om 't
ontzag van uw geweld, gekromd,
en dienstelijk u toegewijd.
weleer, die ook een schepsel zijt:
die, dienende, uwen koning eert;
die, uitgevaren, wederkeert,
getrouwe, alzoo de vogel kwam,
dien Noë's hand in de arke nam.
ontzag van uw geweld, gekromd,
en dienstelijk u toegewijd.
weleer, die ook een schepsel zijt:
die, dienende, uwen koning eert;
die, uitgevaren, wederkeert,
getrouwe, alzoo de vogel kwam,
dien Noë's hand in de arke nam.
Zoo neemt u eens, als, moe en mat
gevaren over 't wolkenpad,
gij rusten zult, met al dat is
geschapen na Gods beeltenis....
Zoo neemt u eens terug, die al
uwe afgebeelde schoonheid zal
verbergen, daar Hij mij verbeidt,
in de arke zijnder eeuwigheid.
gevaren over 't wolkenpad,
gij rusten zult, met al dat is
geschapen na Gods beeltenis....
Zoo neemt u eens terug, die al
uwe afgebeelde schoonheid zal
verbergen, daar Hij mij verbeidt,
in de arke zijnder eeuwigheid.
16/2/'96.}}