Gorter/Daar ligt dat water — dat schitterende water

[ 111 ]


   Daar ligt dat water — dat schitterende water.
Zie hoe het schittert, het schitterspreekt, schittertrompettert in de lucht
   in de donzige gonzige fijne satijne lucht —
   dat droogzilvere opzwemmende water
   in dat rondomblauwe dronkkoude dronkdiepe water,
   't is een zee bleek sprekend schuim
   een woordenmond in het ruim
   schreeuwende door de gonswind naar het hemelruim,
   dat streefwater, dat geerwater, dat wilwelwater,
   het valt al voorover met zijn onhoorbaar geschater
   te plonzen te lachen met 't gezicht onder water —
   o het oogt hoog, pijlend hoog, het overstroomt elkaar
   valt aan, valt aan, ver en ver, daar daar —
   en nu ligt het weer schaterend uit te lachen
   naar alle kanten, alsof ze wat zagen,
   de lucht is boven wittig teer, rondom
   valwolken en vèrgaande boomerijen om,
   niet heel ver is het àl gestoomde nevel,
   molens en boomen even, even.