Groot volkomen moolenboek/Gehele tekst

Groot volkomen moolenboek (1734) door Auteurs van deel 1 en 2: Leendert van Natrus, Jacob Polly en Cornelis van Vuuren
Auteur van deel 3: Pieter Linperch
Uitgegeven in Amsterdam door Johannes Cóvens en Cornelis Mortier.
[ Titel ]

GROOT VOLKOMEN

MOOLENBOEK;

of

NAAUWKEURIG ONTWERP

Van Allerhande tot nog toe bekende Soorten Van

MOOLENS,

Met haare GRONDEN en OPSTALLEN,

en al het geene verder daar toe behoort.

Ten dienſte der Oeffenaaren Van deze Kunſt, en van alle Liefhebbers der Bouw- en
Tekenkuſt, geteekent

DOOR

LEENDERT VAN NATRUS,

Moolemaakers Baas van de Ed: Ooſt-Indiſche Compagnie,

te Amſterdam,

JACOB POLLY,

Moolemaker te Saardam;

EN

CORNELIS VAN VUUREN

En zeer naauwkeurig in het Kooper gebragt

Door JAN PUNT.

EERSTE DEEL.

Te AMSTERDAM,

By JOHANNES CÓVENS en CORNELIS MORTIER.

MDCCXXXIV.

[ Voorb. ]

VOORBERICHT
VAN DE
UITGEVERS EN BEKOSTIGERS
VAN DIT WERK.


WY geven den Oeffenaaren der Kunſt van 't Molen-maken, en in 't algemeen allen Liefhebberen der edele en uitmuntende Bouwkunſt: thans het EERSTE DEEL van ons GROOT VOLKOMEN MOOLENBOEK, waar aan wy ſedert verſcheidene jaaren met veel vlijt en naauwkeurigheid hebben laten arbeiden, en 't welk wy onder Gods zegen zoo volmaakt hopen in 't licht te brengen, dat het, afgedaan zynde, aan zynen Tytel zal Voldoen.

Ondertuſſchen is ons oogmerk in 't uitgeven van een zoo koſtbaar Werk, als het tegenwoordige is; zoo wel het Voordeel als het Nut der Kunſtminnaaren te behartigen ‚ en Hen het zelve voor een zoo laagen prys te doen machtig worden; als maar eenigzins kan geſchieden.

Wy zoeken derhalven het Werk niet door eene menigte van Plaaten te vergrooten, maar het zelve alleen met de nodige te voorzien; dat is te zeggen, dat wy al wat van Moolens bekend is, en tot het Moolenwerk behoort, in 't licht zullen geven, en wel zoo net, naauwkeurig en duidelyk, als men het zal wenſchen; maar dat Wy geene vier Plaaten zullen gebruiken, als wy dezelve zaaken met gelyke naauwkeurigheid en duidelykheid op een Plaat kunnen voorſtellen; het welk buiten twyffel tot zeer groot voordeel voor de Liefhebbers en Koopers ſtrekt, ja Hen daar en boven groot gemak geeft, als ziende dus met Weinig moeite Verſcheide zaaken, tot elkander behorende, in een beſtek by een.

By voorbeelt, wy hadden van den Modder-Moolen, dewelke, met al 't geene van ſtukje tot beetje; zoo als men ſpreekt, daar toe behoort, zeer naauwkeurig in twee Plaaten is verbeeld, wel vyf, zes, en zelfs meer Plaaten kunnen maken, als wy de verſcheide dingen, die daar op worden vertoont, ieder op een afzonderlyke Plaat hadden willen brengen. Maar waar toe zou dat anders gedient hebben, dan alleen om het Werk onnodiger wyze grooter te maaken? terwyl die dingen immers daar, met meer gemak, al zoo klaar en duidelyk in 't klein by malkander worden gezien, als of ieder derzelven afzonderlyk op een Plaat was verbeeld. [ Voorb. ]

Op dezelve wyze is het met de zeven en twintigſte, en trouwens met de meeſte andere Plaaten gelegen. Over de byzondere zaaken. Welke by ieder Moolen vertoont worden, zullen wy ons hier niet uitlaten, doordien zulks uit de Beſchryving, welke door Mr. LEENDERT VAN NATRUS hier by is gevoegt, en uit de Plaaten zelf; waar in die dingen genoemt worden, genoegzaam zal blyken. Alleen moeten wy nog zeggen, dat de Gronden der Moolens overal zeer net zyn aangetoont, en dat die, en andere zaaken, nooit te voren zoo volkomen zyn in 't licht gebragt en voor oogen geſtelt.

Wy zullen met denzelven vlyt en naauwkeurigheid met dit Werk voortgaan, en het volgende TWEEDE DEEL, waar van de Tekeningen by ons al gereed leggen, en de Liefhebbers kunnen gezien worden, met verſcheide, zeer raare Stukken van de Bouw- en Tekenkunſt, en onder anderen ook met aanzienlyke Sluiswerken, verryken; zullende voor 't overige niets verzuimen, wat aangaande dit Onderwerp tot nut en gemak der Oeffenaaren en Liefhebbers der Bouwkunſt kan verſtrekken.

Amſterdam, den 10 September
MDCCXXXIV. [ 1 ]

NAAUWKEURIG ONTWERP
VAN
ALLERHANDE SOORTEN
VAN
MOOLENS


N°. 1.

Beſchryving van een zeskant Sommer of Balk-Zaag-Moolen‚ genaamt HET FORTUIN, ſtaande buyten Amſterdam, ſig vertoonende doorgeſneeden met de platte grond daar onder.

IN deze plaat vertoont ſig voor eerſt de Platte Grond onder de Moolen, met zyn Balken en Muur-plaaten op de Penanten, welke Muurplaaten met Swaaluwe-ſtaarten op de Balken leggen, van welke hier een is aangetoont met Stippels, en op die Muur-plaaten ziet men gestippelt alle de ſtylen van de Moolen en Lootſen: op de Balken leggen de ſlee ſtukke met Voorloeven ingezonken daar de Neutjes ingewerkt zyn, daar de ſleyen over gaan, en aan het eynde zyn drie Rollen vertoont, om het Hout uyt de Moolen te haalen: in ’t midden van de grond zyn vertoont de Raamen, doorgeſneeden‚ met het Onderhooft daar aan, en de Neutjes voor de ſtylen, en daar by de yzere Spillen, Schyfloopen en Krabbelraderen, die de ſleyen doen voortdryven: de grond moet men Waterpas leggen nevens de Neutjes, daar de ſleyen over gaan.

Beſchryving van den Opſtal doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men de Penanten opgemetſelt, en een zy van de Moolen, met de Grondſlag, Binten en Balken voor ’t end‚ en op de Balken ziet men de Muur plaaten, ingezonken met Swaaluwe-ſtaarten, gelyk in de grond vertoont is; en dan ziet men de Slee met zyn Pollen, Leyer en Krambouten geſlooten, en de hoofden met Swaaluwe-ſtaarten daar in gewerkt: men ziet ook het Krabbelrat, de Krabbelyzers en Krabbelſtokken op een bequaame order‚ die de Slee voortdryven om te zaagen: verder ziet men ook hoe men de Balken uyt de Moolen haalt, als dezelve gezaagt zyn ‚met het Opwinders-rat; ook haalt men met het zelve de Slee agter uyt, en de Balken in de Slee; men ziet ook de twee halve Bintten van de Lootſen, met een Pen in ’t Konings-bint gewerkt, en dezelve met Pennen, Gaten en Tanden geſlooten, gelyk in den Opſtal van de Lootſen vertoont is. Nog ziet men het Konings Bint, dat midden in de Moolen ſtaat, vertoont, met vier Laagen Balken en Krombeels op een bequaame order; het zelve gewerkt met Pennen, Gaten en Tanden, gelyk vertoont is; de twee andere Binten ziet men de Balken en Krombeels voor ’t endt, en hoe diep de Balken gekeept moeten worden in ’t legeren, en hier binnen zyn vertoont de Raamen met de Kolder-ſtokken, of Wyffelaars ‚ en de Kruk voor ’t endt, met een Kruk-balk en Pollen daar in; ook ziet men het Scheerbint, daar de Spil op drayt, boven met een Lip aan de Balk vaſt gemaakt; men ziet aangetoont hoe de bovenſte Balken van ’t Konings bint met halve Balken met een Pen in den anderen zyn gewerkt, en komt aan yder zyde van de Spil een Kalf ingewerkt, om dat de Spil in ’t midden komt te ſtaan; ook ziet men op de Stylen de Boven-Tafelmenten en de Vloer, daar de Rollen op drayen, en buyten tegen de Vloer ziet men de Kuyp, daar de Rolring tegen drayt‚ om de Rollen in goede order te houden, en op de Rollen ziet men den Overring, en daar op de Voeghouten met Voorloeven daar op gezonken; ook ziet men ’t Wint peulen en de lange Spruyt-balk, de Yzerbalk, de Penbalk, en korte Spruytbalk voor ’t endt, welke men in de volgende Plaat naader zal kunnen zien; ook ziet men het gaande Werk, als Bonkelaar, Schyfloopen, Booven-Wiel‚ As, Roede, Staartbalk, Swigtſtelling, Vangſtok, en Vangtouw, in een goede order, en de Vangbalk daar in geſtippelt, als meede de Vang boven op het Wiel vertoont.

De Krabbel-Raden , groot over ’t Diameter 6¼ voet, de Deeling ¾ duym‚ de Ophaalders-Raden over ’t Diameter 4¼ voet, en de Deeling 1¾ duym. Vorder is alles volgens de Voetmaat ſtiptelyk aangeweezen: het Boven-Wiel heeft 62 Kammen; de Deeling is groot 5 duym; het Booven Bonkelaar heeft 30 Kammen; de Deeling is het zelve; het Onder Bonkelaar heeft 44 Kammen; de Deeling is groot 4¾ duym; het Onder-Schyfloop heeft 41 Staven; de Deeling is het zelve.

N°. 2.

Beſchryving van de zeskant Zaag-Moolen.

Voor eerſt ziet men de Grond of Muur-Plaaten geſtippelt, daar de Stylen koomen te ſtaan van ’t Zeskant, en hier binnen in zyn geſtippelt de Booven-tafelmenten, met de Kuyp daar om‚ en het Zeskant daar net op gezet met ſtippels en de middelt op de Velden‚ aantoonende dat alles uyt de middelt voortkomt; als dan legt men de Planken daar op, om de Bint-Mallen en de Velt-Mallen te maaken, gelyk hier is aangeweezen; men ſtrykt een kant regt van de Mal, die kant, die na binnen de Moolen komt tot de Bint—Mallen, en dan legt men de geſtreeke Kant even ſchoon uyt het Kruys‚ van ’t Gat en de Velt-Mallen legt men de geſtreeken kant na buyten toe, om dat men die kant boven legt, en als men de Binten en Velden timmert, om van Scheelte over de regter kant te kyken. Hier is ook vertoont een Bint zoo als het getimmert moet worden, als men de Mallen aan de Pennen van de ſtylen doet, en Wiggen die net, dat het Kruys van de Mal en het Kruys van de Styl overeenkomt; en dan uw Bint in zyn overhoeks geleit; dat gedaan zynde ſpykert men vier reyen aan yder hoek van ’t Bint, een aan de Mallen na het Kruys van de Mallen, dat het op de middel van de Styl correſpondeert, en zet die reyen van Scheelte, neemt dan een rey en hout die net op de middelt van de ſtylen tegen de Balken, en gaat dan een van u aan het endt van ’t Bint, en ziet of die reyen allegaar net van ſcheelten zyn, en ſchrapt al de Balken onder en boven om na te leegeren, als meede de middelt op yder Balk; neemt vervolgens een Lat, legt die op het midden van de ſtyl; houdt die onder met de Voeting van de ſtyl gelyk; zet dan net op uw Lat, en hoe diep als gy de Balken gekeept wilt hebben, en ſteekt dan zoo de Leegering op, gelyk aangetoont is in den Opſtal, hoe diep, en als gy de leegering op het KoningsBint ſteekt; dan moet men het ook op de middelt van de ſtylen opſteeken, maar niet te loot, gelyk men een Agtkant wel doen kan; Hier op dit Bint zyn vertoont de Raamen‚ zo als de zelve gemaakt moeten worden‚ en hoe dezelve haare werkzaamheit moeten doen met de Zaagen en Klugten daar in, en de Kolderſtokken in de Dray-Aſſe, en boven de Kruk hoe de Raamen op en neder gaan, met de Krukbalken daar onder; ook ziet men het Schyfloop om de Kruk, en het Bonkelaar dat om de Spil is, om te zien hoe de Zaagery gedreeven wordt.

Hier nevens is vertoont een Laag Balken‚ daar de Kruk-Balken op leggen, welke Kruk-Balken daar met Voorloeven leggen ingezonken‚ gelyk in de Opſtal vertoont is: men vertoont de Gaten in de Kruk-Balken voor de Pollen, en een Kruk-Balk op zyde met zyn Pollen; daar nevens de Kap op zyn Plat; verder ziet men de Overring, zwaar 7½ à 13 duym met Pennen en Gaten in den anderen gewerkt, als meede de Kuyp daar om, zwaar 6 à 18 duym, welke met Haak-Tanden aan malkander gewerkt moet worden; ook is alles in de Teekening hoe de bewerkzaamheyt van de Kap is te zien, welke van voren en van agteren vertoont is. De Moolen is boven wyd binnen de Kuyp 16¼ voet, en onder op de Muur-plaat 30 voet. Hier boven is aangetoont het Bint, hoe men de dikte van de Rollen aan de binnenkant krygen moet, dat hy uyt de natuur van zelfs na de cirkel rondloopt, en hoe men den Overring en de Vloer buyten moet of werken; ook is hier aangetoont op wat manier men de ſtylen van de Moolen in zyn Opftal kan brengen. Voor eerſt bepaalt men de langte van de ſtylen , en dan de hoogte van de Punt, daar de Zeeg begint, en verdeelt dat in zes Deelen, gelyk hier gedaan is, of in meer, na dat de ſtylen groot zyn; dan bepaalt men de Zeeg van de buytenſte ſtyl, en laat dan op de deelen‚ dat in de hoogte verdeelt is, op de buyten en binnen kant van de ſtyl in de grond [ 2 ]te loot nedervallen, gelyk hier met Stippelingen en ook met Nommers in de grond en op de ſtylen aangetoont is: vorders is alles naauwkeurig na de Voetmaat.

N°. 3.

Beſchryving van de Grond van een Eyke Waageſchot-zaager, ſtaande buyten Amſterdam‚ en genaamt het AMSTERDAMSE WAAPEN.

Voor eerſt de Heygrond, met de Maſten in 't rond, en de binnenſte Maſten‚ daar de Koning op ruſten moet: op de Maſten in ’t rond moet op yder twee Paalen een Kespe leggen, zwaar 5 a 10 duym, en op yder Paal met een houte nagel van een duym geſlooten of vaſt gemaakt worden. Op die Kespe legt men de Fondaments-Planken, zwaar 4 duym, en die ook wel vaſt gemaakt met houte nagels; daar de muur op gemetſelt in ’t rond, gelyk in de Opſtal vertoont word: hier beneevens ziet men de Kruys Balken, half en half in malkander gekeept, en de Zwaarden daar in gezonken, met verlooren Lippen en Tanden ingewerkt, daar de Spruyten met Pen en Gaten in ſchieten, en met houte Nagels geſlooten : men ziet ook de Vloer op de Kruys-Balken met bedekte Swaaluwe-ſtaarten ìngezonken, een duym diep met Stippels aangetoont. Deze Vloer is met Pen en Gaten in malkander gewerkt, als hier vertoont is, en met een Duyms Bout geſlooten, en dan nog met een kleyn Duyms Pennetje voor het gelyk houden Van de Vloer, en de Kruys-Balken, welke zo veel korter moeten zyn, dat daar buyten een Kliſſoor van 3 duym kan voorgemetfelt worden voor den reegen of voor ’t inwateren.

Vorders ziet men de grootte van die Penant, die onder de Kruys-Balken leyt, en hoe de Koning met vier gaten en Pennen en vier Lippen om de Kruys-Balken gewerkt word. Vorders ziet men de halve Rolring die op de Vloer komt te leggen, met zyn Rollen en Bouten daar in, en de Kraag om de Koning en de Latten op de Rolring aan de Kraag vaſt geſpykert, die om de Koning draayt, om den Rolring op zyn Centrum te houden op de Vloer.

N°. 4.

Beſchryving van de Slee-Stelling.

Voor eerſt ziet men de Overring onder de Slee-ſtelling leggen, ’t welk getoont met Pennen en Gaten in den anderen gewerkt; ook ziet men op de Overring leggen twee Kot-Balkon, met den Staart-Balk, of Koning-Balk, het welk hier legt ingezonken met Voorloeven van 1½ duym diep; ook ziet men tuſſchen de Koning-Balk en de Kot-Balken nog vier Leggers, die dienen tot de Kot-planken; ook voert men den Overring op de hoogte van de Kot—Balken, om de Kot-planken daar op vaſt te ſpykeren; men buygt ook daar dan wel een ½ duyms blat Waageſchot om de Overring en de Voering, en dat wel geſpykert; ook is vertoont op de Kot-Balken met ſtippels‚ daar de ſtylen van de Moolen moet ſtaan, met Pen en Gat in de Kot-Balken, en hier boven op is vertoont de Slee-Stelling. Voor eerſt ziet_men twee Slee-ſtellingſtukken, en daar zyn ingewerkt 14 Triemen boven gelyk met Pennen en Gaten, en met bedekte Tanden en houte Nagels geſlooten; daar leggen ook nog drie Schroten in, of Planken, ook boven gelyk, en hier tuſſchen in zyn vertoont dertien Rollen, yder op zyn plaats, en in goede ordre; ook is yder Rol voor ’t endt ingewerkt een yzere Pen, die in een yzere Plaat paſt, en om deze yzere Plaat is een yzere Ring, die om de Plaat paſt, welke Plaat en Ring is voor het endt van de Rol gelyk ingelaten, en dan de Pen net na de midden van de Rol ingewerkt, gelyk hier een Rol aangetoont is met zyn Plaat en Ring, en de Pen daar by. Deze Rollen moet men in de Slee-ſtelling-ſtukken laaten zakken zo laag dat zy 1½ duym boven de Slee-ſtukken blyven‚ en Waterpas leggen; de Rollen moet men aan beyde enden even dik maaken‚ en wel zuyver regt, dan in de Winkelhaak geleyt onder de Rey in ’t midden van de Moolen. By de Raam-ſtylen leyt men de Rol een weynig hooger, om dat de Slee daar makkelyk over zal gaan; ook is hier boven op vertoont de Slee, welke hier onder een sponning in moet zyn Van 1½ duym wyt en diep in de midde van de Slee-ſtukken; ook zyn op de Triemen Neuten vertoont, daar men dezelve zien kan, welke in de Sponning van de Slee paſſen, om die regt in den haak te houden, op de Rollen; ook is vertoont de Heugel in de Slee, met de yzere Prooken daar in‚ en de yzere Spil en de Schyfloop daar om, en vier Pannen daar de Spil in ruſt, daar aan het Krabbel-rat met de Krukken, om de Slee mede uyt en in te winden; ook worden vertoont de Raam-ſtylen en de Koning-ſtyl in ’t midden, daar de Heugel door gaat, met Stippels; men ziet tuſſchen de Raam-ſtylen en de Sleeſtukken No. 1 tot 8 incluys hoe veel duym yder wyt is: voor aan de Punt is de Borſt-naalt met de Planken en de Hang-Luyffels de Planken in den anderen geploegt aangewezen ‚ aan de ſtaart twee Trappen, en twee dito aan de Slee-ſtelling om op te klimmen vertoont. Ook legt hier de Heugel op zy, met twee Schyfloopjes, een van zeeven ſtaaven en de ander van agt ſtaaven. De Deeling is groot twee duym, een duym voor de Staf, en een duym voor de. Tant van de Heugel. Ook is hier de Staart-Balk op zy vertoont, met zyn Pollen en Wint-koppel daar door, en een Pol Op zyn plat hoe hy gewerkt word. Ook ziet men daar onder de Koning en de Pen met ſtippels daar in, en de Kraag daar om met yzere ſtroppen: ook ziet men hoe de Koning op de Kruys-Balk gewerkt word: ook word aangewezen hoe den Over-ring met een Voorloef in den Staart Balk leyt‚ en hoe dezelve met de Yzers vaſt gehouden word, want als men de Vloer op de Kruys-Balk heeft gelegt, legt men de Rol-ring met de Rollen daar boven op‚ en dan legt men onder yder Roleen twee duyms end Plank, gelyk aangetoont is dat de Rollen twee duym van de Vloer af zyn. Als de Moolen nu klaar is, dan neemt men de twee duyms ſtukken uyt de Rollen, moetende de Moolen meeſt op de Koning zyn dragt hebben, gelyk vorder in de Opſtal kan gezien worden: het Moolenaars Gereedſchap is hier mede by vertoont.

N°. 5.

Beſchryving van een Waageſchot-Zaag-Moolen van ter zyde te zien; met zyn Muur in en boven de Grond.

Voor eerſt ziet men de Muur in zyn Opſtal onder de Moolen, die tot de Stippeling in de grondt komt te ſtaan; ook is hier boven op de Muur de Vloer en de Rollen daar op met de Rolring, en daar op den Overring, en daar op is vertoont de Kot-Balk met de Staart-of Koning-Balk, het welk hier vooren al is verklaart. Men ziet het Zy-Bint in den Opſtal, onder wyt 25 voet 8 duym, boven wyt 12 voet 9 duym buytens werk. Ook is dit Bint de Balken met Pennen, Gaten en Tanden in de ſtylen gewerkt, gelyk aangewezen is, en met houte Nagels geſlooten; ook ziet men de Kruyſſen en Schooren met Tanden, Swaaluwe- ſtaarten en Lippen in de Balken en Stylen gewerkt, gelyk meede aangewezen is; ook zyn binnen onder eerſt vertoont de Slee-ſtelling-ſtukken voor ’t end, en het voor- en agter-Raam met zyn Hoofde en Draay-Aſſe, en de Zaage daar in aangetoont. Deze Raamen zyn met halve Hoofden gewerkt: ook ziet men nog een derde de Pomp-Raam boven op de Zolder, ’t welk dient om de Kruk te balanceeren; men maakt yder Raam even zwaar, om de Zaagery makkelyk te doen gaan, en dat de Moolen ook ligter draayt. Men ziet hier nog vertoont de Luyffels in ’t zy-Bìnt, met de Gaaten daar onder; ook vertoont men de boven-Koning-Balk voor ’t end‚ als meede de Vang-Balk, Vang-ſtok en Touw daar aan, en het Saabel-yzer, dat aan de Vang vaſt is, gelyk aangewezen is; ook ziet men de Kruk met zyn bogten‚ die de Raamen doet op en needer gaan, en de Kruk-Balken daar onder, met de Pollen daar in, de Bos om de Kruk met het Schyf-loop daar om; ook ziet men de Borſt-Naald boven met een Pen en Gat in en onder de Steunder, en onder met een Keep en Borſt op de Staart- of Koning-Balk. Ook word aangewezen aan de Borſt-Naald de Swigſtelling; ook vertoont men de Kap op zyde, de Dak-lyſten op de ſtylen, en de Spante daar op, als meede het boven-Wiel, dat om de As hangt, nog de As met de Scheenen daar in, en de Stroppen daar om, met een Roe daar door; ter zyde Word de Vang uytgeleyt vertoont; eyndelyk word alles in een goede ordre gevonden ‚ en kan correct na de Voetmaat gemeeten worden.

N°. 6.

Beſchryving van dan Opſtal der Moolen de Waageſchot-zaager van agteren te zien.

Voor eerſt vertoont men de Moolen van onderen doorgeſneeden, en men ziet de dikte van de Muur, die in de rontte zo opgemetſelt moet worden‚ ook ziet men de Penant in de midden van de Moolen‚ en twee dikte Planken dwars over den anderen gelegt, en daar op gelegt de Kruys-Balken, en hier op de Vloer en de Rolring. met de Rollen en de Overring, met de Kot-Balken voor ’t end, de Koning met de Staart-Balk en de Kot-Planken, daar voorheen Berigt van gedaan is; ook vertoont zig de Slee-ſtelling op zy, met de Leuning en de Schoore daar onder, de Wig onder den Koning-ſtyl, daar men de Moolen meede opzet, en de Kraan op de Slee ſtelling, welke op een yzere Taats draayt in een Pot, en boven in een houte Pen; in den Uytlegger daar wind men het hout mede in de Moolen. Vorder ziet men een dubbel Krabbel-rat, het eene wat kleinder als het andere; de Deeling is groot ¾ duym‚ en als men wil, dat het wat gaauwer zaagt, dan moet men de Krabbel-yzers op het kleyne Rat leggen‚ zonder dat men de Palſtok verſteekt; en deze Palſtokken hebben haar bewerkzaamheyd aan ’t Pomp-Raam; ook ziet men het Opwinders-Rat met de Rol voor ’t end, en het Touw daar om, om het Hout in de Moolen te winden, en de Pal onder het Rat en een Palſtok daar aan om het hout te ſtryken, als het hoog genoeg gewonden is: ook ziet men den Uytlegger op zyde, met het Blok daar boven op, daar het Touw door gaat; ook ziet men [ 3 ]de Koning-ſtyl en twee Krombeels met de Sleutel onder de Koning-Balk, en daar op vier Stutten onder de boven-Balken tot ſtyften van de Kruk-Balk; als meede de Kruk voor ’t end in een vaſte Pol met Slothouten daar in‚ ook ziet men het Agterbint in malkanderen, en boven 10 voet 10 duym buytenwerks, wyt onder buyten-werks 20½ voet: de Balken in de ſtylen met Pennen, Gaten en Tanden in den anderen gewerkt, en de Kruyſſen met verlooren Lippen en Swaaluwe-ſtaarten en Tanden: ook zyn de Trappen daar in vertoont om na boven te klimmen; ook ziet men boven op die ſtylen de Kap, de Dak-Lyſt voor ’t end, de Wolf-Balken daar agter, de Pen-Balk, en daar de As op leyt, welke men van agteren zien kan met de Scheenen in de Pen; ook ziet men met ſtippels aangetoont op wat manier men een Kap kan trekken; het zyn driederley ſoorten, yder in 't byzonder; ook vertoont zig de Kap op zyn plat met het Wiel en As zonder Kop, en de Gaten in de Dak-Lyſten, daar de Spante van de kap moeten ſtaan, de Wind peulen daar op, en de Gaten van Keren-Weerſtyl daar in; ook is hier by vertoont het Wie] met het Schyfloop. Vorder kan men het naauwkeurìg na de Voet-maat nameeten, en men timmert het voorſte Bint net als het agterſte. De kanting van de Stylen is klaar aangetoont in het Bindt van de Wip-Moolen.

N°. 7.

Beſchryving van de Grondt van een agtkante Waater-Moolen, gemaakt te Amſterdam, en ſaande tuſſche Loenen en Nieuwer-Sluys.

Voor eerſt ſiet men de grondt op zyn plat, en de agt Penanten; in yder Penant zyn geheyt 13 Juffers, lang 36 voet, ook ziet men de Heygrondt van den draag-Balk en de Bak, en de Bak daar op vertoont, dat de Hey-Maſten daar door ſchynen: ook ziet men de Bak op zyde voor ’t end en de Muur van den Draag-balk en ’t halve Wiel in de Bak; ook ziet men de Hey-grondt van de voor en agter Waater-Loop , en de Vleugels met de buyte Stoel, de Hey-Maſten in een goede order vertoont, die lang zyn 36 a 34. Voet: ook is hier op de Maſte-grond vertoont de dikte onder van de Muur van de Water-Loop en een ſteene Rol laag, die op de Muur moet koomen daar booven op, dog men kan de Maſten daar door zien: ook ziet men in de voor en agter- Waater Loop aangetoont de Keſpen: deze Keſpen moeten ſoo lang zyn, dat dezelve onder de Muur moeten komen, zo dat de Fondaments Planken daar op konnen leggen, de Fondaments-Planken en de Vloer-Planken van 4 Duyms hout, en onder de Muur moet men een Schroet van 1½ a 4 duym met houte nagels daar op vaſt maaken om het verſchuyven van de Muur, en dan de Muur daar op gemetſelt, en onder de Penanten van de Moolen legt men 2. duyms Planken, twee dik, dwars over den anderen, en dan de Planken en Keſpen op yder Paal met een houte nagel geſlooten of vaſt gemaakt: ook ziet men in de grondt de ſeeven onder-Tafelmenten gellippelt en aangetoont de Deuren met agt Stylen daar op van de Moolen; vorder ziet men de halve boove-Tafelmenten met de Blokkeels in den anderen gewerkt met Pennen, Gaten en Tanden, daar op de halve Kuyp, welke vorder verklaert ſal worden: ook ziet men het ScheerBint, dat midden in die Moolen komt te ſtaan in den Draag-Balk gewerkt met Pennen en Gaten‚ en de Water As op den Draagbalk met de Steen daer onder met ſtop-Blokken wel voorzien; in het Bint is gewerkt het Spil-Kalf met dubbelde Pennen, daar op de Wervel daar een endt van de Spil op ſtaat, met het onder-Schyf-loop daar om; men ziet de Waater-As met de Scheenen in de Schrooi-Blokken, daar naaſt het Schep-Rat en zyn bewerking, de Kruys-Armen welke men met dubbelde Pennen en Gaten in den anderen moet werken, de kalven en de Schoepen ook met dubbelde Pennen en Gaten, en de Kalven en de Gordinge half en half in de Schoepen gekeept. Het is groot over Diameter 18. Voet: vorders ziet men het onder en booven Wiel, de Schyfloopen daar by‚ met de Kam—Gaten en Staave Gaten daar in. De Kap op zyn plat; voor eerſt ziet men de Overring onder de Voeghouten, welke met Pennen en Gaten in den anderen gewerkt moeten worden; men moet met ſes of ſeeven ſtukken rond zyn; daar onder komt de Vloer ſwaar 4 a 14 duym, daar de Rollen op draayen, die op de booven- Tafelmenten met houte treknagels vaſt worden geſlooten, en met 8 ſtukken rond op de midden van de Tafelmenten tegen den anderen geſtuykt, en vlak op de boven-Tafelmenten needer gevoegt; de Rol-Ring, ſwaer 3½ a 12 duym, moet ook van 6 a 7 ſtukken rond zyn, en teegen den anderen aangeſtuykt, op yder vergaaring met twee drie quarts bouten geſlooten, en die van binnen met een yzere Plaat geſlooten is, en dan nog een endt drie quarts Plank op yder vergaadering geſpykert, daar in 38 Rollen, dik 8 en lang 7 duym: ook ziet men om den Overring de Kuyp, welke ook moet 6 a 7 ſtukken rond zyn, en met haak-Tanden aan den anderen geſlooten, de Laſſen lang 14. duym, en onder teegen de Vloer aangevoegt met 16 duyms bouten geſlooten door de Vloer, en booven om de Kuyp een yzere Spylbant van vier ſtukken rondt: vorders ziet men de Voeghouten op den Over-ring: men laatze 1½ duym diep ſinken met Voorloeven daar in, dan werkt men de Rooſter-houten daar in, dat zy 3¾ duym in de Overring ſinken met Voorloeven‚ Pen en Gat in de Voeghouten; dan werkt men de Spanring op de Rooſter-houten met Swaaluwe-ſtaarten, diep ¾ duym, en een Tandt in ’t Voeghout; men leyt ook het Wind-Peuluw en de korte Spruyt met bedekte Swaal-uwe-ſtaarten op de Voeghouten, en de lange Spruyt met Voor- loeven op de Voeghouten geſonken‚ de Penbalk met en kort pennetje in een Lip op de Voeghouten, den Yſerbalk met pen en gat daar in, Vorders de Kapſpante daar by. De Moolen is onder wyt over zyn Tafelmenten 27½. Voet, en booven binnen de Kuyp 18 Voet, de Waaterloop en Bak moet met goede Sement gemetſelt worden.

N°. 8.

Beſchryving van deze agtkant Waater-Moolen in zyn Opſtal met een ſteene Waaterloop.

Voor eerſt ziet men de ſteene Waaterloop op ſyde vertoont doorgeſneden, en de Fondament-planken, Keſpen en Paalen daar onder, gelyk in de vorige grondt aangetoont is: ook ziet men de Leggers tuſſchen de Rollaag vertoont, welke booven op de Waaterloop koomen te leggen, en de planken daar op; ook ziet men de Penant, daar de onder-Tafelmenten op komen te leggen, daar de Stylen van de Moolen op ſtaan; onder het Schep-radt ziet men de reyſing met een Rollaag opgemetfelt, gelyk ook in de grondt aangetoont is; ook ziet men het Scheprat, met de Waater-As voor ’t endt, en de ſteen onder de Waater-As, en agter het Scheprat ziet men het Onderwiel van agteren, ook ziet men het Scheerbint, daar de Spil op draayt, de Vangbalk, Trappen om na boven te klimmen, alles in een goede order; ook ziet men de Reegels met Pen en Gat in de Stylen en aan ’t ander endt met een Lip en Swaaluwe-ſtaart in de Styl, en de Kruyſſen aan de enden op een Tant, en op de Reegels half en half in den anderen gekeept een duyms treknagel daar door, gelyk aangetoont is.

Ook ziet men de Kap op ſyde in zyn Opſtal met de As en Scheenen daar in, en de Stroppen daar om, met de Roe door de As, en het boovenwiel om de As, met de Kammen daar in; ook ziet men de ſtaart met de Schooren daar aan vertoont met ſtippels hoe men de langte van de lange Schoor kan krygen. Voor eerſt neemt de halve langte van de lange Spruyt, en laat die haak-waarts na de lange Schoor nedervallen, en dan onder op de Schoor die langte dan gemeeten, ’t welk is de langte van de Schoor. Vorder is hier by aangetoont het booren van een Roe, ’t welk op deze wyze geſchiet; men neemt een plankje van 1½ Voet lang, 1 voet breet, dat men aan de eene kant regt ſchaaft, men neemt dan een Winkel-haak en ſchrapt dan een ſchreef in den Haak op dat plankje; men neemt dan de Paſſer, oopent hem 1 voet, zet de Paſſer met de Punt onder aan de Haak-ſchreef, en trekt zo ver als de Nommers ſtaan, en men plaatſt dit plankje of malletje als de Roe op zy legt; daar de Roe in den As komt moet men zuyver in ’t midden na de agterkant in den Haak maaken; dan ſlaat men een Lyn-ſlag op het korte Hek, booven 1 duym van de voorkant aan ’t boven-Hek, en onder 1¾ duym van de voorkant, dan nommert men de Rooy-gaten gelyk op de Mal en de Roe gedaan is, dan hout men een Rey onder aan de punt van de Haakſchreef, en booven na de Nommers daar zy na van Scheelte moeten geboort worden, en als de Rooy-gaten geboort zyn, dan ſteekt men in yder gat een houte Nagel, en doet daar een Slag-lyn aan, 1 voet hoog, booven de Roe in de haak na de Roe, en boort dan alle andere na de Lyn; deze Mal is na de wezentlyke Amfterdamfe voetmaat van 11 duym, waar uyt men alle andere korte of lange Roeden kan vinden om te booren.

N°. 9.

Beſchryvíng van de Grondt en Gaandewerk van een agtkante Waater-Moolen. ſtaande tuſſchen Aſſendelft en Uytgeeſt.

Voor eerſt ziet men de Heygrondt van de Moolen, de agt Penanten geheyt met 18 a 20 voets juffers of Maſten, en daar op geleyt de Fondaments-Planken van twee duym dik en twee dik dwars over den anderen, en die op yder Paal met een houte nagel vaſt gemaakt; ook ziet men de Heygrondt van de binnen Stoel in ’t midden, daar de Spil van de Moolen op ſtaat, zynde met dezelve langte van juffers geheyt‚ en daar keſpen van 4 a 6. duym opgeleyt‚ en daar op uw Fondaments-Planken van 3 duym, en dan de Muur daar op gemetſelt onder de Stoel: de Bak ziet men van booven op zyn Plat, hier neevens de Water-loop Van de Moolen, de Sandplanken die op zyn paalen moeten leggen, en de Keſpen daar op, daar de Stylen van de Water-loop met een gat en pen moeten ingewerkt worden (gelyk in den Opſtal getoont is; dan de Vloer van de Waterloop daar op, en door de Sandplanken van de Waterloop en den Dorpel van ’t [ 4 ]Slag-Bint zyn de Hy-Paalen getoont; vorder ziet men de Tafelmen-ten op de Penanten met Stippels aangewezen, het Onder-en Boven-Wiel met de Schyfloop-Plaaten hier by: voor eerſt leyt men de Kruys-Armen toe Waterpas van het Bovenwiel, en het gat, daar de As in komen moet, leyt men in den haak en van ſcheelte, en dan werkt men de Kruys-Armen met Tanden in den anderen, en men keept de Kruys-Armen die boven leggen een duym meer als die onder leggen, dan maakt men een Koning in ’t midden van het gat van de Kruys-Armen, en men doet de Centrum-ſtok aan den Koning, en dan leyt men de twee Plooyen daar op, de twee bovenſte Kruys-Armen even ſchoon uyt de Kruys-Armen in den haak, en zo ver uytgeleyt als men het Wiel groot wil hebben‚ en uw Plooyen dan gekant onder de Rey, en van Scheelten met een Zink-ſtok even hoog uyt de Kruys-Armen geleyt, dan uw Plooyen drie en een half duym diep gezonken, half in de Kruys-Armen en half in de Plooyen‚ met een Voorloef en een Tant‚ de Plooyen daar op gewerkt, dan de andere Plooyen daar op, gelyk de andere, deze Plooyen werkt men met Lippen over den anderen een en een half duym verlooren en boven gelyk, dan legt men de Deeling op de Plooyen zo veel Deelen als gy hebben moet, de midden van uw Kam-gat moet uw Deeling beginnen en eindigen, en dan leyt men de Vellingen daar op in vyf of zes rondt tegen malkanderen geſtuykt, men moet ze vergaaren op de midden van uw Kam gat, en dan de Deeling op uw Velling geleyt‚ als het regt en Waterpas geſchaaft is, de midden van uw Kam-gat moet op de midden van uw Koning of Centrum aanſchieten, en dan uw grootte van uw Kam-gat agter en voor uytgeſtooken. Vorders ziet men in malkander gewerkt het Schep-rat; het is groot over Diameter 15¼ voet, hier by is uytgelegt een ſchoep met een kalf, en hoe men’t moet bewerken, als meede de Waater-As met zyn Scheenen daar in geleyt, ook ziet men het Kruys of de Moolen-roeden met de kop van de As van voren, de Hekken en Zoomen daar in vertoont; ook is hier aangetoont het booren van deze Roeden, ’t welk met Nommers aangewezen is op de Mal en op de Roede; de vordere beſchryvíng op de Plaat.

N°. 10.

Beſchryving over dan Opſtal van de agtkante Waater-Moolen‚ deſſelfs Waaterloop, Kap‚ Tafelmenten, enz. op zyn plat, ſtaande tuſſchen Aſſdelft en Uytgeeſt.

Eerſtelyk ziet men de zeven Onder-Tafelmenten in den grondt leggen; dezelve worden half en half over den anderen gekeept‚ boven gelyk, en met een Haak-Tant van een duym diep in den anderen gewerkt; ook zyn op deze Tafelmenten aangetoont de ſtylen in zyn Agtkant, en de Gaten daar in, daar de ſtylen met een Pen van drie duym lang in komen te ſtaan, en de Deuren; ook ziet men de Boven-Tafelmenten het zelfde getoont; de Pennen van de ſtylen moeten boven lang zyn 3 en een half duym, ieder ſtyl met een Kram-bout geſlooten, boven door de Tafelmenten; ook ziet men de Water-loop in de grondt‚ waar van in de voorige Plaat berigt is gegeven. Men ziet hier vorders de Buyten-en Binnen-ſtoel en Onder-Dorpels, de Binnen ſtoel is in malkander gewerkt met Pennen, Gaten en Tanden, de Steen en Water-As daar op tuſſchen in, met een Wervel op de Stoel, daar een end van de Spil op ſtaat; de Kap legt hier op zyn Plat; zo als hy gewerkt moet worden is alvoorens aangetoont; het Slag-Bint hier in malkander gewerkt met Pennen en Gaten, de Vleugels beplankt, en onder den Dorpel ook met Planken voor het lekken van ’t water; men ziet hier de Bak van zyn end en op zy‚ het Onder-Wiel daar in, als mede de Waater-loop voor en agter‚ de Penanten daar de Moolen ſtylen op ſtaan moeten, het Schep-rat dat het Water tegen de Ryzing op moet brengen, de Buyten-ſtoel, daar de Water As op vertoont word met de Steen daar onder; ook heeft men het Onder-Wiel in den Opſtal niet vertoont, om dat men het Schyfloop met de Binnen-ſtoel dan niet konde zien, gelyk men in de vorige Moolen gedaan heeft, de Spil op de Binnen-ſtoel met het Onder-ſchyfloop daarom, die het Onder-Wiel met het Schep-rat doet gaan, de Onder-Tafelmenten op de Penanten; onder de Tafelmenten ziet men Stop-ſtukken leggen; vorders ziet men de Moolen in zyn Opſtal, de vaſte Binten en de loſſe Binten komen daar boven over gekeept, de onderſte Balken moet men ſaamen keepen vier en een half duym diep, dat is yder Balk 2¼ duym diep; vervolgens ziet men de Kruyſſen, Regels, Trappen, de Vang-Balk, de boven-Tafelmenten op de ſtylen, daar op de Vloer, daar de Kuyp met veertien duyms bouten moet vaſt geſlooten worden; de Vloer is zwaar 4 a 12 duym, de Rolring 3 a 11 duym, de Rollen zyn dik zeven duym en lang zes en een half duym, daar op komt den Overring 7 a 11 duym, daar op de Voeghouten, welke in den Overring leggen gezonken‚ met Voorloeven van een en een half duym diep, dan werkt men de Rooſterhouten met Pen en Gat in ’t Voeghout, en zo laag dat ze met ¾ duyms Voorloeven in den Overring zakken; dan werkt men de Spanring op de Rooſterhouten met Swaaluwe-ſtaarten ¾ duym diep; men ziet ook het Wint-Peuluw op de Voeghouten, de lange Spruyt, de korte Spruyt, of agter-Balk, de Pen-Balk, de yzer Balk, de Kap op zy, de boven-As en zyn ſcheenen in de hals en Pen, Vorders ziet men de Roe in den As met zyn yzere Stroppen om de zelve, het boven-Wiel met den Staart, Schooren‚ het Wind-As door de Staart, Vangſtok en Touw, ook is hier aangetoont met Stippels, om de langte van uw lange Schoor te krygen, waar van alvoorens gezegt is; vorders is alles na de voetmaat geteekent en kan ſtiptelyk nagemeeten worden.

N°. 11.

Beſchryving van de Wip-Waater-Moolen, van de onder-Tafelmenten en het toeleggen van ’t Toorn-Bint, met de Waaterloop.

Voor eerſt ziet men hier de vier onder-Tafelmenten, getoont in de grond op zyn plat, deze moet men half en half over den anderen keepen, en met bedekte en overhoekſe Swaaluwe ſtaarten van 1½ duym diep, gelyk met Stippels aangeweezen is, ook ziet men de Gaaten van de vier ſtylen op de hoeken, en de 8 Gaaten van de Mander-ſtylen daar in getoont op zyn order, en daar binnen in den Draag-balk, daar op de Steen daar de Waater-As op draayen moet‚ hier neffens de Gaaten van de Scheer-ſtylen daar in, ook ziet men neffens den Draag-balk de Bak met zyn ſtylen en klampen van boven te zien, daar het Onder Wiel zyn bewerking door heeft.

Hier neffens ziet men een Bint van den Toorn in malkanderen gewerkt, met zyn Balken en Krombeels Honts-Ooren Mandel-ſtylen zo als het gewerkt moet werden, en als men een Bint moet toeleggen, dan ſteekt onder en boven aan de buytenkant van de Stylen een Vooiſteek 2 duym van de kant, en daar een Vooiſlag geſlaagen die regt is, en met een lange Rey opgeſchrapt, en bepaalt dan de langte van uw Stylen op den Vooi-ſlag en ſteekt daar onder en boven een ſteek, dat gedaan hebbende bepaalt de wytte onder en boven, en legt uw Stylen onder en boven op de wytte van ’t Bint, en neemt dan een lange Lat en legt die Stylen net in zyn overhoeks na die ſteeken die op de Vooiſlaagen ſtaan, die de langte van de Stylen zyn, en van Scheelte gelyt, ook trekt onder en boven aan de voeting van de Stylen op de langte van de Stylen een Lyn over om de voeting te krygen, en als men de voeting dan heeft, dan ſchryft onder aan de voeting van de Styl een Haak-ſchreef na de Vooiſchrap of na de buytenkant van de Styl, als hy regt is, die binnen met de voeting van de Styl te niet komt, gelyk op de Stylen is getoont, en dat gemeeten op de Haak-ſchreef en op de ſchuynte na de voeting, en al wat de Voetingſchreef langer is als de Haak-ſchreef, dat is uw kanting van de Styl, zo veel moet uw Styl buyten opkanten en binnewaarts in, dat gedaan hebbende, dan leyt men de Balken daar op, en men bedraagt ze daar in.

Ook ziet men de voor en agter Waater loop in de grond met den Dorpel, Vleugel van ’t Slag bint, en de Waaterdeur; men ziet de onder Slooven of Zantſtrooken met de Keſpen daar in, met Pennen en Gaaten gewerkt en met houte Nagels geſlooten, ook zyn in dezen Zantſtrooken aangewezen de Gaaten van de Stylen van de Waater-loop, ook ziet men aangetoont de Zant-ſtrooken die na de Moolen komt dat die 4 duym onder het Tafelment komt te leggen, gelyk in den Opſtal aangewezen wort. Ook ziet men de planken met Stippels aangewezen, en men moet de Waaterloop van binnen met 2 duyms eyke planken beplanken, en moeten met een Sponning in de Styl van ’t Slag-bint ſchieten, en buyten moet men ze beplanken met 1½ duyms greene planken, hier neffens ziet men de voor en agter Waater-loop op zy met zyn Paalen geſlooten, aan de onder en boven Slooven met Pennen en Gaaten; ook zyn vertoont in de onderſte Zantſtrooken de Gaaten van de Keſpen die in de grond op zyn plat leggen, men ziet de leggers en de planken op de Waater-loop voor en agter, ook ziet men het Scheprat in de Waater-loop en de Reizing daar onder daar het Waater tegen op moet als het Schep-radt omdraayt, men ziet de bewerkſaamheidt van ’t Schep-radt. Hier lydt by uytgeleydt een Kruys-Arm‚ een gording, 2 halve Kalvers en een Schoep, zo dat men de bewerking zeer naauwkeurig aantoont, men ziet ook het Slag-bindt in malkanderen met een Vleugel, vorders kan alles ſtiptelyk na de voetmaat gemeeten worden.

N°. 12.

Beſchryving van dan Opſtal van de Wip-Waater-Moolen, zig doorgeſneeden vertoonende.

Voor eerſt ziet men de Muur met deſſelfs dikte onder en boven onder de Moolen, daar de onder-Tafelmenten op leggen, als mede de Muur daar de Draag-Balk op lyt, in welke de Scheer-ſtyl met Pen en Gaaten ingewerkt zyn, in de Scheer-ſtyl is ge[ 5 ]werkt het Spil-Kalf daar de Spil op ruſt, op den Draag-Balk de Waater-As met de Steenen daar onder, en het Onder-Wiel daar om met het Scheprat, daar neffens de Vleugel van ’t Slag-Bint; de planken moet men in malkanderen ploegen voor het doorlekken van ’t Waater‚ en voor den dorpel van ’t Slag-Bint moet men het ook met zulke planken beheyen, gelyk in een van de agtkante Waater-Moolens gedaan is; hier neffens ziet men de Bak met het onder-Wiel daar in, ook ziet men de Spil op de Wervel op het Spil-Kalf, en het Schyfloop daar onder om de Spil in de Kooker en het boven Schyfloop daar om, die in ’t boven-Wiel werkt dat om de boven-As is; men ſiet de As met de Scheenen daar in‚ de Steenen daar onder, de yzere Stroppen daar om, en een Roe daar in, verders den Toorn, de Balken met de Krombeels Mandelſteylen Honts-Ooren, de Balken die men voor ’t ent ziet met de Krombeels, de Kooker-Balken daar op, daar de Kooker-Stukken met Pennen van 3 duym lang in ſtaan, op de boven-Balken ziet men de looſe Kooker-Balk , welke dienen tot ſtyfte van de Kooker, ook ziet men de boven-Tafelmenten met Pennen en Gaaten op de Stylen en de onder-Seetel 2 duym daar in gezonken, het boven-Huys daar op‚ dat om de Kooker ront draayen moet, de Voeghouten, de voor agter en Middel-Soomers, en de Zolder daar op tegen de Waater-Lyſt met een Sponning in de voor- en agter-Soomer, men ziet de boven-Seetel om de Kooker met de Kloſſen daar onder, en met bouten geſlooten, door de Kooker-Stikken daar de Steen-Burrie met het gantſche boven-Huys op draayen moet, daar op de Sceen-Lyſte met de Swaaluwe-ſtaarten op de Steen-Burrie gezonken gelyk aangewezen is, verder ziet men de Borſt-Naalt in de Balken gekeept, en met 1 duyms bouten geſlooten, en boven met een Pen en Gat in een Blok-Keel dat onder de Wint-Peuluw komt, en in deze Borſt-Naalt een Sponning van 1 duym diep daar de Baart-Planken in komen, ook ziet men daar de voor- en agter-Soomers aan de ſteylen met Schortbouten vaſt gemaakt, en aan yder deur-ſtyl van ’t Trap-bint onder en boven een, en een Bout door de ſtaart met een Beugel daar om, men ziet ook de Dak-Lyſt daar ’t Wint-Peuluw op leyt, en den Pen-Balk en Agter-Balk ingewerkt wort, de Yzer-Balk daar de kroon van de Spil in draayt, men ziet ook voor aan ’t Wint-Peuluw en den Agter-Balk 2 yzere Zwaans-halzen met Krammen aan de Dak-Lyſt vaſt gemaakt, de Kap op zyde met het Vorſt-naalt daar op, en de Geevel daar met Pen en Gat geſlooten, verders ziet men de Vang op ’t Wiel en het Sabel-yzer, in de Vang-Balk de Vang-ſtok, Vang-Tou, de Trap met de Leuning daar aan‚ en de Hang-boomen om de Trap om hoog te houden, onder aan de Sleep-Trap vaſt met Kram-bouten geſloten, vorders is hier alles naauwkeuríg aangeweezen.

Beſchryving over de Bewerking van ’t Boven-Huys.

In het toeleggen van de Voegburri moet men ’t Huys van de Moolen balanſeren, om dat het regt op zyn Zeetels zal hangen; als het boven-Huys lang is op de Voeghouten 19½ voet, dan moet men de Middelt 9¾ duym na vooren ſteeken, dat is, op de voet ½ duym, het toeleggen van de Voeg-Burrie; voor eerſt lyt men de Voeghouten Waater-Pas, en van Scheelte en op zyn wytte, en men ſlaat daar Vooy-ſlaagen op de buytenkanten even ſchoon uyt de kant, en men bepaalt dan de Middelt van ’t Gat daar de Kooker in draayen moet, en ſteekt dan eeven ſchoon uyt uw Middelt ſteeken op de Vooyſlaagen, en dan na die ſteeken overhoeks geleyt met een Lat, en dan leyt men de Kalven daar op, en men bedraagtſe in de Voeghouten met dubbelde Pennen, Gaaten en een Tant, dat gedaan hebbende dan leyt men de voor- en agter-Soomer daar op, en van Scheelte; dan ſlaat men daar Vooyſlagen op, eeven ſchoon uyt de buytekant die op de Middelt van de Stylen van 't boven-Huys overeenkomen, dan zet men de Middelt in de langte op de voor en agter-Soomers, en dan leyt men de middelt van de Soomers en de middelt van de Voeg-Burrie over een, dan ſteekt men Steeken uyt de middelt van de Soomers eeven ſchoon, en men leyt ze in zyn overhoeks, dan laat men ze 1¾ duym diep zinken op de Voeghouten met Swaaluwe-ſtaarten, gelyk de Stippels aanwyzen, en dan leyt men de middel-Soomers daar op, en men zinkt ze met Voorloeven op de Voeghouten, dan leyt men de Waater-Lyſte daar op en laat ze 1 duym diep met Swaaluwe-ſtaarten daar in zakken, en met een Pen in de Styl, ook ziet men op de hoeken van de voor- en agter-Soomer de Gaaten daar de Hoek-ſtylen van ’t boven-Huys in moet ſtaan, en de Gaaten voor de Schort-bouten daar in getoont, gelyk men aan het Agter-Bint van ’t boven Huys zien kan, de Steen-Burrie moet men op de zelve manier toeleggen, men ziet de Steen-Burrie met de Steen-Lyſten daar op met Swaaluwe ſtaarten daar in gezonken van 2¼ duym diep met de Kooker daar in. De toeleg van ’t Zy-bint van ’t boven-Huys, voor eerſt ſlaat men de middelt op de Stylen, en men maakt de Pennen aan de Stylen‚ en men leyt de ſtylen in zyn overhoeks, dan bepaalt men de hoogte van de Steen-Lyſt om de onder en boven-Seetels op zyn ſchorting te verdeelen voor het makkelyk kruyen van ’t boven-Huys, zo neemt een Lat en die leyt men op het zy-Bìnt op de Styl‚ en men ſnyd een maat onder van de voeting van de Styl tot de bovenkant van de Steen-Lyſt, dan trekt men twee Lyne overhoeks over de Steen-Lyſte daar die Lynen malkanderen beſnyden, daar ſnyd men een maat van de Lynen tot de onderkant van de Steen-Burrie, ook trekt men de Lynen over de Soomers die op de Voeg-Burrie gewerkt zyn, en daar die malkanderen beſnyden, ſnyt men een maat van de Lyn tot de onderkant van de Voeg-Burrie, dan ſteekt men daar nog 2 duym by, voor de Schorting en de maar van de Steen-Burrie, ſnyd van dezen Lat af, en de maat van de Voeg-Burrie doet men daar by met die 2 duym, dan zal het huys zeer fraay op zyn zeetels hangen, ook ziet men de onder en boven Zeetels op de Kooker gewerkt met Swaaluwe-ſtaarten van 2 duym diep, en yder ſtuk met 2 Bouten geſlooten, en de Volling-ſtikken met Spykerbouten vaſt gemaakt gelyk het aangewezen is, ook leyt onder de Kooker de boven-Zeetels met de Kooker daar tuſſchen in, en hoe de Kooker aan de Zeetels wort vaſtgemaakt is zeer naauwkeurig aangeweezen, ook ziet men de onder-Zeetels op de boven Tafelmenten leggen, en yder een ſtuk uytgeleyt, en hoe de bewerking is‚ deze onder en boven Zeetel moet men aan de bovenkanten op de hoeken af ronden 2 duym diep voor het makkelyk kruyen gelyk getoont is, ook ziet men het Trap-Bint met de Staart en Voeghouten daar onder, en hoe die met Schort-Bouten Vaſtgemaakt worden‚ en boven de Kloſſen op de Stylen die met een klyn Pennetje in de Dak-Lyſten komen, en het Waay Spant op de Dak-Lyſten, en men toont aan met Stippels op wat manier men de Kap trekken kan, ook ziet men het Storm-Bint met de Borſt-Naalt daar op, welk hier 3½ duym diep wort ingezonken‚ en het Keepen half in de Borſt Naalt en half in de Balken met 3 Bouten geſlooten, ook ziet men de Schort-bouten aan de Stylen en door de Voeghouten, men ziet daar onder de Baart daar aangetoont en de Kloſſen op de Borſt-Naalt en de Stylen, deze Kloſſen van de Kooker en de Stylen en de Borſt-Naalt moet men alle met bedekte Trekſchuyf-Tanden daar op werken onder 1½ duym diep, en boven te niet, ook ziet men hier een Kap-Spant op de Dak-Lyſten getoont, en de Vang daar in uytgeleyt met zyn yzerwerk daar by, ook is hier aangewezen dat tot nut van het Moolen-maaken dient, en kan ſtiptelyk na de Voetmaat gemeeten worden. Het Boven-Wiel heeft 62 Kammen, de Deeling is groot 6 duym, het Schyfloop heeft 27 Staaven‚ de Deeling het zelve, het onder-Wiel heeft 73 Kammen, de Deeling is groot 7¼ duym, het onder-Schyfloop heeft 25 Staaven en de Deeling het zelve.

N°. 13.

Beſchryving van de Modder-Moolen, van de Bak en Ketting, en het Bint daar men de Bak hooger of laager mee kan laaten zakken, wordende gebruykt te Amſterdam.

Voor eerſt ziet men de Bak doorgeſneeden met een Schep onder en boven daar in, zo als ze in de Bak moeten werken met de Ketting-balkjes op de Leyers, ook ziet men de Steylen van de Bak onder met een yzere Beugel om den onderlegger vaſt gemaakt, en dan de boodem van de Bak daar op, en dan uw onder Leyers op de boodem en dan uw Leyers 1½ duym diep in de Stylen gewerkt met Voorloeven, en boven die Leyer is een drie duymſe plank ingewerkt, binnen met de Stylen gelyk en half en half gekeept met Voorloeven gezonken in de Styl, ook is de boven Leyer en plank ook zo gewerkt‚ ook ziet men een Legger in de boven Leyer gewerkt, daar de middel Leyer ook met Voorloeven ingezonken leyt, ook ziet men den Bak hier op zy leggen met zyn Stylen, Planken en Leyers en de binnen Leggers geſtippelt, en aan yder Styl een yzere beugel om de onderlegger gelyk voorheen getoont is‚ ook ziet men aan de agter Stylen van de Bak een yzere Haak met een ent Ketting, welke dient om aan de looſe Bloks vaſt te maaken‚ om de Bak hooger of laager te laaten zakken in de Modder, ook ziet men de Bak van agteren af geront en met yzer beſlaagen‚ ook ziet men vooraan de Bak het Slag-bint met de As en Steen, daar tuſſen ook ziet men vooraan de Stylen by ’t Slag-bint een Bak hangen in een yzere Beugel die boven aan een Overlegger hangt een Tou en Blok om die hooger en laager te kunnen laaten zakken, als de Modder-ſchouwen daar onder koomen te vaaren.

Ziet ook hier neffens de Ketting uytgeleyt, met zyn Scheppen daar aangeſlooten, en de byde Zeskante daar in vertoont, en door het agterſte zeskant is een yzere Spil door en aan weerenden een ronde Nok aan, die loopt agter in de Bak in een metaalen Bos, ook ziet men het voorſte zeskant om de As, dat tuſſen het Slag-bint in lyt, hier by het yzerwerk vertoont van de Ketting na een grooter voetmaat, en van vooren en op zy te zien met de scheppen daar in geſtippelt en een Ketting-Balkie, [ 6 ]hier neffens hoe de gewrigte in malkanderen draayen, het Bint met Tou en Bloks en de As boven op de hoofde van 't Bint om de Bak daar de Ketting in hangt om die hooger en laager mede te kunnen laaten zakken, ook moet men de zeskanten met yzere banden beſlaan, en Krambouten ſluyten.

N°. 14.

Beſchryving van een Modder-Moolen, gebuikt te Amſterdam.

Voor eerſt ziet men in de grond de boven Leggers van de Moolen, en hier onder leyt het gaande Werk, welke Leggers vertoont als doorgeſneeden om dat men de Schyfloop en Raaderen beeter zouden konnen zien op zyn order; ook ziet men het kaabel-touw opgeſchooten‚ de Ketting met zyn Scheppen in de grond leggen, en voor om de As: die tuſſen het Slag bint leyt‚ en de Bakken daar de Modder door gaat, en valt in ſchouwen; ook ziet men voorby ’t Slag-bint aan de bak van de ketting twee yzere haaken, en daar aan een tou om de Asjes, welke dient om de Bak agter in de Modder te houden als de Moolen gaat en het Kabel-tou de Moolen agter uyt haalt dan zoude de Bak met de Ketting voor uyt ſchuyven, door de kragt van de Modder, ook toont men den omgang der Paarden boven op de Leggers.

Beſchryving van deze Modder-Moolen, den Opſtal doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men de onder Leggers van de Moolen tuſſen de onder en boven Boodum in leggen, en daar op ziet men de Spillen met yzere taatſen die in potten draayen, daar de Schyf-loopen en Raaderen aan vaſt gewigt zyn, ook ziet men de As of lange Spil aan weerenden een yzere Pen‚ welke draait in een metaalen Bos, en in 't midden draait hy op een Steen, ook ziet men de Ketting met zyn scheppen om de zeskante, en daar onder de Boodum van de Bak daar de Modder in opgehaalt wort, en boven onder de Ketting ziet men de booven Leggers van de Bak, en daar op de middel Leyer daar de scheppen op ruſten, ook ziet men het Bint daar de As met het Rat op ruſten, ook ziet men hier de Bloks tegen dezen Styl aan met de touwen daar in die boven om den As koomen, welke dient om den Bak met de Ketting hooger en laager te kunnen laaten zakken gelyk voorheen getoont is, ook ziet men hoe de Paarden daar om de Spil gaan, die de Schyfloopen en Raaderen doen gaan met de Ketting, men ziet ook de Paarden in de Stallen, verder is alles na de Voetmaat.

N°. 15.

Beſchryrving van een Verf, of Snuyf Tobaks-Moolen met zyn Grond en Opſtal.

Voor eerſt ziet men de grond onder de Vloer van de Moolen en Lootſen met zyn Pylaren doorſlaagen en Regels, men toont aan in de grond van de Moolen met ſtippels waar gy u Leggers van de Kant-ſteen moet leggen, men toont in de grond van de Loots het Rooſter-werk van de Eeſt daar men het Vuur op ſtookt, hier neffens ziet men de Kap van de Loots met ſtippels aangeweezen‚ als mede de Vloer van de Moolen met de fteene Leggers van de Loopers en Boven-As. Het Raam daar de Loopers tuſſchen loopen met de ſtrykers daar onder, ook ziet men de Kappery met de Rees en Stampers van boven te zien, hier neffens de Stoel van de Rollen van de Plettery, men ziet de Zeevery en de Spil die de Zeevery doet gaan, en met ſtippels geweezen hoe de Touwen om de Schyven komen, men ziet den Opſtal Van ’t Vierkant met de Pylaaren daar onder, men ziet de Steene Loopers op zyn kant op de Legger in den Opftal met het Raam daar om, ook ziet men de Wentel As met zyn gaande Werk van_de Plettery en spillen met den Opſtal van de Rollen Stampers van de kappery met de Meſſen in de Ton en de Spaaken in de Wentel-As die de Stampers opligten. Het Vierkant van boven met de Spoor-Wielen die de Steen doen gaan en de Wentel-As die in den Opſtal vertoont is van ’t Plet-werk, ook ziet men onder de Wentel-As een klyn leggent Spilletje welke dient om de Zeevery te doen gaan.

Men ziet den Opſtal van de Loots doorgeſneeden met den Eeſt, en met Stippels de Schoorſteen aangetoont, ook ziet men boven de Loots de Vloer met den Eeſt van boven te zien daar men het goet op droegen moet, en daar neffens nog 10 Kaſſen om Tobak in te doen.

Beſchryving van den Opſtal van de Moolen doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men onder het Vierkant de ſteene Pylaaren de doorſlaagen en Regel-werk daar op, ook ziet men de Steen met de Raamen daar om, de groote Spoorwielen om de Spillen die in het Schyfloop werken dat aan de boven-Spil is, ook ziet men de Wentel-As voor ’t ent met zyn Spaaken van de Kappery, daar voorheen berigt van gedaan is, men ziet de Zeevery in zyn Opſtal met zyn Spillen en Touwen om de Schyven, ook ziet men het Agtkant op het Vierkant getoont met zyn Stylen, Balken en Kruyſſen, Vang-Balk, As, Roeden, boven-Wiel om den As, Bonkelaar om de Spil dat in ’t boven-Wiel werkt, ook ziet men de Kap‚ de Staart, Schooren, Vangſtok, en het Wint-Koppel door de ſtaart; verder is alles genoegſaam aangeweezen en kan ſtiptelyk na de Voetmaat gemeeten worden.

In ’t boven-Wiel om den As. 48 Kammen de Deeling 5 d.
In ’t Bonkelaar boven om de Spil. 25 Dollen.
In ’t Schyfloop onder om de Spil tot de Spoor-wielen. 13 Staaven. de Dee1ing 4½ d.
2 Spoor-wielen tot de ſteenen yder heeft 34 Kammen.
In ’t Wieltje onderom de Spil tegen het Schyfloop, 14 Dollen. de Deeling 4¼d.
In ’t Wieltje om de wentel-As. 45 Kammen.
2 Wieltjes om de wentel-As tot de Pletrollen yder 28 Kammen. de Deeling 3¾ duim.
2 Dito om de bovenenden van de Spillen. 15 Kammen.
2 Dito om de onderenden van de Spillen. 14 Kammen.
2 Dito aan de Rollen van ’t Plet-werk. 17 Kammen
In ’t wieltje om de wentel-As tot de Zeevery. 28 Kammen. de Deeling 3¾ duim.
In ’t wieltje om het klyne wentel-Asje. 11 Kammen.
In ’t wieltje aan ’t ander ent. 19 Kammen.
In ’t wieltje aan ’t Spilletje. 13 Kammen.

N°. 16.

Beſchryving van de Gronden, als Vodde-ſchuur, Moolen Werkhuys Pak-Kamer etc. behoorende tot een Witte Papier-Moolen.

Voor eerſt vertoont de platte Grond onder de Vloer met zyn Pylaaren doorſlaagen en Regel-werk van boven te zien, men ziet neffens de Grond den Opſtal van de Pylaaren en het Regel-werk en doorſlaagen daar op, aan de andere zyde de Vloer die op de platte grond komt met al het binnenwerk van ’t ent van de Vodde-ſchuur tot aan de Vaklengtens van de Droog-ſchuur toe, welk hier een Vak aangetoont is ter langte van 10 Voet het Vak, de Moolen in zyn geheel met de Plaating na het werk-Huys toe ter lengte ſaamen 76 voer, ook leyt hier neffens de Vloer den Opſtal van de Vodde-ſchuur tot de Droog-ſchuur toe, van de Vloer tot het Dak toe vertoonen zig de Deuren, Venſteren, en Glazen‚ met de opſtandt van de Schoorſteenen‚ van de Lym-Keetels, verders is alles ſchriftelyk in de grond aangeweezen en de benaaming daar by.

N°. 17.

Beſchryving van den Opſtal van de Droog-ſchuur en Parſſen, welke behooren tot de Witte Papier-Moolen.

Voor eerſt vertoont de platte grond van een Vak Droog-ſchuur ter langte van 10 voet en wyt 26 voet, als mede de Droog-ſchuur in zyn Opſtal voor ’t endt met zyn Bint en Kap-ſpant daar op, hier onder in is een Lyn geſchooren van de Middel Styl tot de Kambas toe, en 2 Krukken daar by om het Papier op te hangen, als men het op de Kambas-Lyn zal hangen gelyk men in de grond kan zien hoe men de Lyn door de Kam-baſſe ſcheerr, hier nevens ziet men de 3 Parſſen de Dorpels in de grond, boven ziet men den Opſtal met de Schyven onder om de Spillen daar men de Parſſen mede in toe draayt, verders is hier alles duydelyk aangetoont.

N°. 18.

Beſchryving van de Wryfbak en Roer-Bak met zyn Rollen, en verder toebehooren tot de Witte Papier-Moolen.

Voor eerſt ziet men de Roerbak op zyn plat van boven te zien, en de Bak getermynt gelyk met Stippels aangewezen is, ook leyt hier boven op de Roer-rol met de yzere Spil daar door en aan het end het wieltje dat de Rol doet gaan, hier nevens ziet men de Bak op zy met de Rol daar in, en boven dien ziet men de Bak in ’t verſchiet getoont zeer fraay, nog ziet men de Roer-bak voor ’t ent met zyn Roer-rol en wieltje aan de Spil, de Wryfbak op zyn plat met de yzere Spil en wieltje daar om, ook leyt hier neffens de Rol voor ’t endt met zyn Scheen en Ring, [ 7 ]deze Rol daar maalt men de Vodde klyn mede in de Bak, men ziet de Bak op zyde in den Opſtal en voor ’t ent, en de Bak in ’t verſchiet, verder is al de benaaminge daar by getoont.

N°. 19.

Beſchryving van de grond van het eerſte Tafelment met den Opſtal doorgeſneeden met het binnen-Werk daar in van een Witte Papier-Moolen.

Voor eerſt ziet men de Balken boven van ’t Vierkant in de grond leggen met de Tafelmenten daar op, daar de Stylen van ’t Agtkant op_komen te ſtaan, ook ziet men men met Stippels aangewezen de Stylen onder en boven van het Agtkant, men ziet op yder hoek boven van ’t Vierkant een Schoor ingewerkt tot ſtyfte van ’t Vierkant, men ziet 2 heele maal-bakken met een halve, in de grond met de Pomp en een groote Waater-Bak, men ziet hier nevens het Vierkant in de grond en 2 Roer-bakken met zyn toebehooren.

Hier benevens een Bint van ’t Vierkant op zyn Pylaaren in zyn Opſtal een heele maal-bak, in zyn Opſtal daar in en zyn toebehooren, de Pomp en een endt van de lange Spil met het onder Wiel daar om.

Den Opſtal doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men de Pylaaren onder de Moolen, de Balken van ’t Vierkant met de Krombeels van vooren, de lange Spil en daar onder aan het onder-wiel daar de kleyne wieltjes van de heele en halve maal-bakken van onderen in moeten Werken, de Pomp met de Mam daar in die het Water in de bakken moet geeven, men ziet boven het onder-wiel agter de Water-bak om de Spil een kleyn wieltje, dat in het wentel As wieltje werkt tot de Roer-bakken, ook toont men de Bakken in zyn Opſtal in de Moolen die in de grond zyn in het midden van de Spil een wieltje, en een wieltje aan de kruk, welke de Pomp doet gaan, vorder de ſtylen van ’t agtkant met de balken en krombeels, welke geſlooten zyn met Pennen, Gaaten en Tanden, de balken van ‘t vaſte Bint voor ’t endt met de Krom-beels daar onder, en hoe diep zy gekeept moeten werden in ’t leegeren, ook ziet men het boven-Wiel om den As met het Bonkelaar om de Spil, de Kap-spant en Reegels de Steenen agter en voor onder de As, men ziet een Roe daar in, de Vang-balk in de Moolen geſtippelt, de ſtaart daar aan met zyn Schooren, het Wint-Koppel door de ſtaart en de Zwigtſtelling, ook ziet men hier alles op een goede order.

De gaande Werken van de Witte Papier-Moolen.
In ’t Boven-Wiel om den Boven-As. 61 Kammen. de Deeling 5½d.
In ’t Bonkelaar om ’t bovenend van de Spil. 32 Dollen.
Het Wieltje om de Spil tot de Pompery. 28 Kammen. de Deeling 4¼d.
Het Wieltje om de kruk tot de Pompery. 25 Kammen.
In ’t Onder-wiel om de Spil. 57 Kammen. de Deeling 5¼ duym.
In ’t halve Baks-wieltje. 16 Dollen.
In ’t heele Baks-wieltje. 14. Dollen.
Het Wìeltje om de Spil tot het Roerwerk. 29 Kammen. de Deeling 4 duym.
Het wieltje om de Wentel-As daar toe. 22 Kammen.
Het wieltje om ’t andere end van de wentel-As. 28 Kammen,
Het wieltje om ’t bovenend van ’t klyne spilletje. 19 Kammen.
Het wieltje om ’t onderend van ’t Spìlleltje. 20 Kammen.
Het wieltje aan de Roer-rol. 17 Kammen.

N°. 20.

Beſchryrving van de grond van een dubbelde Oly-Moolen en zyn toebehooren.

Voor eerſt ziet men de grond met zyn Pylaaren doorſlaagen, en Regelwerk daar de Vloer op komt te leggen, men ziet ook de 5 Stuyt-blokken tuſſen de Pylaaren daar de Oly-blokken op komen te leggen, men ziet aan ’t end van de grond de Hey-maſten die onder de Stuyt-blokken komen, men toont aan met Stippels waar de Legger van de Kantſteenen moeten leggen‚ als mede 3 Oly-Bakken om Oly in te doen, en de plaats aangetoont daar de Vuyſters moeten komen, hier nevens de grond van de Vloer en al het werk daar op met zyn benaaming daar by geſchreven, verders de Wal met de Kraam daar by om het goet af te laaden‚ ook ziet men den Opſtal van de Pylaaren van ’t Vierkant en de Schuur met zyn doorſlaage Regelwerk daar op, men ziet hier op het Vierkant in zyn Opſtal daar het agtkant op komt te ſtaan en het Binnewerk daar in tuſſchen de Schuur en het Vierkant, de Oly-Bakken met een Pomp daar in om de Oly daar mede uyt te pompen, hier nevens de Schuur in zyn Opftal met zyn Balken‚ Stylen en Regels, en verders alles in een goede order aangewezen.

N°. 21.

Beſchryving over het binnen-werk van een dubbelde Oly-Moolen.

Voor eerſt ziet men de Stampers van de Potten en Heyen van ’t voor en naſlag tuſſen de onder Rees, daar onder de Blokken doorgeſneeden met de Potten daar de Stampers in vallen, hier nevens de Stampers en Heyen uytgeleyt met zyn toebehooren, de Kantſteenen op de Legger met het Raam daar om, en een ſtuk van ’t Raam uytgeleyt van boven te zien, hier nevens leggen de Spillen met de Tappen daar in, de Kant-ſteenen leggen in ’t verſchiet met het Raam daar om, en de Ringen van de Kuyp om de ſteen etc.

N°. 22.

Beſchryving van de platte grond en zyn Opſtal van een dubbelde Oly-Moolen.

Voor eerſt ziet men de Balken van ’t Vierkant in de grond en de Tafelmenten van ’t agtkant, daar op met Stippels aangewezen waar de ſtylen van ’t agtkant, moeten ſtaan, hier op de Wentel-As met zyn gaande werk‚ de Rees, de Stampers, Heyen en Kloſſen van boven te zien, als mede het Spoorwiel van de Kantſteenen met Stippels in de grond leggen.

Beſchryving van den Opſtal zig doorgeſneeden vertoonende.

Voor eerſt vertoont men de Blokken onder de Stampers daar de Potten ingewerkt zyn, daar men voorheen al berigt van heeft, ook de Stampers en Heyen van ‘t Voor-en Naſlagt tuſſen de onder en boven Rees in‚ de Wentel-As met zyn Spaaken en gaande werk daar om, en twee Schyfloopen om de Spil, ook heeft men het binnen-werk hier zeer fraai in getoont, verder het agtkant met zyn Balken, Krombeels en Kruyſſen, welkers bewerking aan de voorige Moolens getoont is, men ziet de As met zyn Boven-wiel daar om dat in het Bonkelaar werkt dat om de Spil is, de buyten Roe in den As met Stroppen daar om, de ſtaarten ſchooren daar aan met het Wint-Aas door de ſtaart met een Tou om, daar men de Moolen mede in de Wind kan winden.

Het gaande werk tot den dubbelde Oly-Moolen.
In ’t Boven-wiel om den As zyn. 59 Kammen. de Deeling 5¼d.
In ’t Bonkelaat boven om de Spil. 34 Kammen.
In ’t Schyf-loop van het Spoor-wiel tot de ſtenen. 13 Staaven de Deeling 5d.
In ’t Spoor-wiel van de Stenen zyn 86 Kammen.
In ’t Schyf-loop tot het wentelas-wiel. 26 Staaven. de Deeling 5¼d.
In ’t wiel om de wentelas zyn 69 Kammen.
4. Wieltjes om de as tot ’t voorſlag Roerwerk. 45 Kammen. de Deeling 4d.
4 Wieltjes om de Roerftok. 14 Kammen.
4 Wieltjes om de wentelas tot het naſlag Roerwerk. 39 Kammen.
Wieltje om de Roerſtok. 13 Kammen.
De middelgangers in ’t differente maat geſtelt.

N°. 23.

Beſchryving van de grond van een dubbelde Vol-Moolen.

Voor eerſt ziet men de grond met zyn doorſlaage en Regels, tuſſen in zyn vertoont de Stuyt-Blokken daar de Komblokken op komen te leggen, en hier nevens ziet men dezelve in de grond getoont, de Komblokken met de Gaten daar in, de Waskommen en de Volkommen yder in ’t byzonder aangetoont, men ziet getoont in de grond de Water Bak met 2 Pompen, die ’t water met een looſe Goot na de Komme leyt, hier nevens de grond den Opſtal van de Komblokken voor het endt tot de onder Rees toe, de Pompen en de Water-bak daar by met een looſe Goot die ’t Water na de andere Kommen toe leyt, aan de andere zyde de Komblokken in zyn Opſtal van vooren te zien tot de onder Rees toe, tuſſen yder Kom en aan yder end van ’t Blok en yzere Klinkbout doorgeklonken voor het ſcheuren van ’t Blok. [ 8 ]

N°. 24.

Beſchryving van de Wentel-As-Zolder en den Opſtal van een agtkante dubbelde Vol-Moolen op een Vierkant, vertoonende zig doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men het Vierkant in de grond met de Tafelmenten van ‘t agtkant daar op, en met Stippels aangetoont waar de ſtylen van ’t agtkant ſtaan moeten‚ hier in is de groote Wentel-As met een kleyne, met zyn gaande werk en ſpaaken, de ſtampers en Rees van boven te zien, de Pompen met de Pomp-ſtokken, die met de ſpaken van de Wentel-As moeten gaan; hier nevens den Opſtal van ’t Vierkant doorgeſneeden met een gedeelte van ’t Agtkant en het gaande werk, de wentel-As voor ’t endt met de wielen daar om, en de Komblokken daar onder met de ſtampers, daar booven de twee Pompen in den Opſtal die in de grond vertoont zyn,

Den Opſtal doorgeſneeden.

Men ziet de Pylaaren onder de Moolen, en de Stuytblokken onder de Komblokken getoont, hier neven de ſtampers van de groote wentel-As tuſſen de onder en boven Rees, de wentel-As met een dubbelt wiel dat agter en voor Kammen heeft, en de Touwe woelings daar om met de ſpaaken daar in en een dubbel Schyfloop, onder om de ſpil daar men de Moolen Krapper of Loomen mee kan laaten gaan, ook ziet men de Steylen, Balken en Krombeels met Pennen en Gaten in malkanderen gewerkt, en de Kruyſſen met Tanden in de ſtylen, men ziet het boven wiel om den As dat in ’t Bonkelaar werkt dat om de Spil is, de ſtroppen om den As met een Roe daar in, de Vangbalk, de Vangſtok en Touw, de ſtaart en ſchooren met de Wìntkoppel daar door, met Zwigtſtellingen daar onder.

’t Boven-wiel heeft 60 Kammen. de Deeling 5¼ duym.
’t Boven Bonkelaar boven om de Spil 31 Kammen.
’t Groot Schyf-loop tot het Wentel-As wiel. 34 Staaven. de Deeling 5 duym.
’t Kleyne Schyfloop tot het Wentel-As wiel. 26 Staaven.
‘t Wentel As-wiel heeft 99 Kammen.

N°. 25.

Beſchryving van een Waater-Moolen in Holland gebruykelyk, welke haar Water opmaalt op 4 a 6 voet hoog.

A. Het groote wiel met zyn Kammen, als mede As en Kap.
B. Het bovenſte Tafelment met zyn Blokkeels.
C. Den Opſtal van het agtkant werk en drie Laag Balken, ge- merkt 1. 2. 3, en in den doorgeſneeden grond als aangewe- zen wort.
D. Het onderſte Tafelment dat op de Muur leyt‚ daar het agt- kant werk op ſtaat.
E. Het Schyfloop aan de Spil, en dat in den grond leyt.
F. Het groote wiel aan den Water-As en in den grond.
G. Den Water-As, Scheen en Steen.
H. Het Scheprat vertoont hem op tweederley manieren.
I. De Schutdeur voor het Schep-rat.
K. Het Muurwerk onder den Moolen aan de andere zyden, als mede de Kom voor het groote Wiel.
De Cyfers als 9. 10. 16. betekenen de treden van de Trappen.

N°. 26.

Beſchryving van een Water-Vyſel of Slang-Moolen‚ welke het Water opmaalt 12 voet hoog.

A. de Kap op den Moolen met zyn uytlegging en Trek.
B. b. den As met zyn groot wiel of Kam-rat.
C. het bovenſte Tafelment met zyn Blokkeels.
D. drie laag balken in den Moolen-met zyn Karbeelen.
E. den Opſtal van een agtkant werk met zyn Regels en Kruysbanden.
F. het onderſte Tafelment daar het agtkant werk op ſtaat.
G. het Muurwerk onder den Moolen op zyn agtkant vertoont.
H. de Spil van onder tot boven.
I. het Bonkel-Rat, de ſteek 6 duym, en boven Schyfloop even groot.
K. het Wiel aan den water-As met zyn bewerking gelyk vertoont.
L. l. den water-As met zyn Raden vertoont drie draden, den As is zwaar na dat hy groot is.
M. de Raamen gelyk zy vertoonen, en de werkzaamheyt.
N. de Gording daar al de Raamen met platkopte bouten aangeſlooten zyn, als mede n. het gat van de water-Peuluw of Pen-Balk.<br /. O. de water-Peuluw en de metalen Pot, weegt vyftig Pont.
P. den ſtroombalk door den Moolen daar de water-As zyn beruſting op heeft; een ſteen p. den ingelaaten Pen daar den water-As aan draayt met een Kruys van yzer ingezonken.
Q de Schutdeur voor het buytenwater en zyn uytloop.
R. Uytloopen van ’t water.

De Cyffers, als 10. rr. 17. beteekenen de treeden van de Trappen.

N°. 27.

Beſchryving of Naauwkeurig Onderrigt van een Wiskonſtige order op het gaande Werk.

Voor eerſt ziet men een Bonkelaar met 40 Kammen, vertoonende zig met de Kammen omhoog, het afcirkelen en bewerken van dien is op 2 Kammen aangewezen, van agteren en van vooren met Stippels daar uw Paſſer ſtaan moet, ook is hier tegen het Bonkelaar uytgeleyt een Schyfloop van 32 ſtaaven, men legt den zelven Bonkelaar met de Kammen op zy, het Schyfloop daar in, vertoonende hoe diep de Kammen in zyn werk zyn, en hoe de Kammen geduurig werken‚ ook vertoont na eygenſchappen of draaying van het in en uyt zyn werk koomen, gelyk met ſtippels aangewezen wort; deze Kammen moet men van agteren en van vooren af werken, en wel zuyver de Deelen net daar op leggen, gelyk het ook aanwyſt, ook moet men de Deeling op de middelt van de Kammen leggen gelyk met ſtippels aangewezen wort‚ als mede op de buyten en binnen kant van de Kammen afgecirkelt met ſtippels, hier nevens wort geleert hoe men de grootte van een wiel of Schyfloop vinden kan als men de Steek of Deeling bepaalt, het zy 3. 4 of 5 duym, dat is eeven veel hoe groot of klyn gy ’t wilt hebben, bepaalt dan met u Paſſer een deel‚ en ſteekt dan zeven deelen op een regte Schreef en verdeelt die zeeven deelen in 11. 22 of in 44 Deelen, gelyk hier alle drie getoont is, zo is yder deel van die 1 deelen 4 deelen op de cirkelſtok geftooken uyt de middelt van uw Koning tot de middelt van het Kamgat, bepaalt dan maar hoe veel Kammen gy hebben wilt, en reekent zo meenigmaal als gy voort ſteekt 4 deelen of 4 Kammen, en yder deel van die van 22 deelen is 2 Kammen op de Cirkelſtok, en yder deel van die van 44 deelen is 1 Kam op de Cirkelſtok, ook dient het om te weeten als men een Cirkel getrokken heeft zo groot of zo kleyn als gy hebben wilt, en gy bepaalt dan maar hoe veel deelen dat gy in die Cirkel hebben wilt, als by exempel, gy wilt 36 Kammen in een Cirkel hebben, neemt uw Paſſer en verdeelt uyt uw Middel-punt daar de Cirkel uyt getrokken is, en verdeelt dat in 9 deelen tot zo ver als gy de Cirkel getrokken hebt, en reekent yder deel 4 Kammen, dat is door de reekeninge van elven, neemt dan een van die negen deelen en ſteekt die 11 maal op een regte Schreef, en verdeelt die 11 deelen in 7 deelen en een van die 7 deelen, dat is in 36 deelen ront, deeze reekening is by ondervinding goet bevonden en dient tot nut Van ’t Moolen-maaken.

Men ziet hier by een Spoor-wiel uytgeleyt, hebbende 34 Kammen, daar in een Schyfloop geleyt van 22 Staaven vertoonende zig in malkanderen zo als het werken moet, het afcirkelen van de Kammen aangewezen met Stippels waar uw Paſſer ſtaan moet, ook leyt hier in het zelve Spoor-wiel een Schyfloop van 9 ſtaaven, welke de Deeling vergroot, het welk zeer nootzaakelyk is als men 2 Schyfloopen op een Spoor-wiel wil laaten werken dat het een groot is, en het andere kleyn, en gy hebt uw Kammen afgewerkt na het groote Schyfloop dan moet het kleyne nootzakelyk vergrooten gelyk getoont is, ook ziet men hier neffens het zelve Spoor-wiel uytgeleyt met het zelve Schyfloop om te toonen dat men de Deeling eeven groot maaken kan, men moet deze koppen van de Kammen dan wat ronder afcirkelen gelyk getoont is, ook ziet men twee Spoor-wielen in malkanderen yder van 20 ſtaaven, hoe dezelve bewerkt moeten worden, het afcirkelen van de Kammen gelyk met ſtippels aangeweezen waar uw Paſſer ſtaan moet; ook wort genoegzaam aangetoont dat de middelt van uw Kam op de middelt van uw Centrum aan moet ſtrooken.

EYNDE.

[ Titel ]
[ 1 ]

NAAUWKEURIG ONTWERP
VAN
ALLERHANDE SOORTEN
VAN
MOOLENS‚
EN VAN DE
SLUYS
OP HALFWEGEN HAARLEM.

N°. 1.

Naauwkeurig Onderregt in Wat order een Zes-of Agtkant Moolen van de Grondt tot zyn volkomene ſtaat getimmert en in malkander geſlooten moet worden.

Als men een Moolen zal timmeren‚ is het noodzakelyk dat men de grootte van de Gront, welke daar toe vereyſt werdt‚ bepaalt, wanneer men gaat tot de Verdeling der Tafelmenten, welke met Stippels‚ namentlyk de onderſte‚ middelſte en bovenſte, op deze plaat aangewezen werden‚ daar op twee wyzen de Bint en Velt-mallen de manier hoe die gemaakt werden. Op het eene ent met een Winkel-haak, en het andere ent met het trekken van het Kruys, zonder Winkel-haak: als men een acht- of zeskant Moolen zal timmeren, ſtelt men in het midden van het achtkant, of daar men het zelve wil toeleggen, een yzere Koning, met een Centrum-ſtok daar aan: de eene kant van de Centrum-ſtok, moet regt op het middelpunt van de Koning aanſtrooken, en bepaalt de grootte van het achtkant, en werkt het onder-achtkant, of Tafelment, met overhoekſe Swaluwe-ſtaarten in malkander: men draagt zorg dat het water-pas legt, en men ſchryft net, waar de ſteylen moeten ſtaan, wanneer het toeleggen van het midden en boven Tafelment makkelyker zal vallen, als dat men eerſt het boven Tafelment toeley. Deze manier is goed bevonden, de Tafelmenten in malkander gewerkt zynde‚ werdt het achtkant daar op gezet, en het Kruys op yder hoek‚ daar het Kruys van de ſteyl ſtaan moet: tuſſchen ieder ſteyl zet men het midden op het Tafelment; uyt deze drie achtkanten maakt men de Moolen. Als men de Bint en Velt-mallen maakt moet men aan de eene kant regt ſtryken, de Bint-mallen de regte kant na binnen leggen, en de Velt- mallen de regte kant na buyten‚ met de buytenkant van het Tafelment gelyk, de regte kant moeten aanweêr ende even ſchoon uyt het Kruys leggen, men legt deze kant in het toeleggen van een Bint of Velt boven om van Scheelte daarover te zien, de kanten van de Mallen, die boven leggen, moeten tegen de borſt van de Steylen aan komen, en onder klampen opgelegt werden voor het ſcheuren als men de Mallen aan de Steylen wigt om toe te leggen. Op de hoek van deze Plaat is op twee manieren aangetoont, hoe men de Mal maakt van de voeting van de Steylen van het bovenſte achtkant, het welk hier toegelegt werdt. Voor eerſt moet men weten, dat het achtkant het fondament is‚ en dierhalven alles uyt het zelve voort moet komen. Men neemt dan de maat uyt het middelpunt of Centrum van het achtkant tot het Kruys van de Steylen dat op het boven Tafelment geſchreven ſtaat, het welk 8½ voet‚ en op het midden Tafelment 12 voet is, men ſlaat dan een rechte lyn-ſlag, en men legt onder en boven een Winkelhaak tegen de Lyn aan, dan ſteekt men boven 8½ voet in den haak uyt.de rechte Lyn, en onder 12 voet, maar men moet een ent van een lat of veer hebben, het welk zo lang moet zyn als men de Steyl hebben wil, dat hier 32 voeten is, dan moeten de Winkelhaaks-ſchreeven zo ver van elkander ſtaan, dat men op de ſchuyne ſchreeF 32 voeten opſteekt, ook kan de regte ſchreef vermindert worden, als men onder en boven even veel voeten uyt de regte ſchreef, daar de Winkelhaaken aan leggen, ſteekt, en onder en boven het getal behout, men neemt dan een ent van een Zaagdeel van 6 a 7 voeten lang, ſtrykt een kant regt, die regte kant werdt na de ſchuyne ſchreef gelegt, ſchuyft deze plank van onderen na boven na de Winkelhaaks-ſchreeven, en ſchryftſe daar na net af, dit is de rechte wiskunſt van de Voeting der Steylen,

Hoe men de Steylen moet pennen, en de Binten toeleggen.

Eerſtelyk maakt men de Steylen klaar, onder en boven op zyn zwaarte of dikte in den haak, zet het midden op de Steylen net in het Kruys, en ſchryft dat aan beyde de enden van ſcheelte na malkanderen met lange ryen op; dan neemt men een Lat, die zo lang is als de Steylcn tuſſchen de Borſten zyn, legt alle de Steylen op zy, en men leyt de Lat op de midden, en zet onder en boven een ſteek, dat is de langte, dan neemt men de Mal van de Voeting van de Steylen, legt die met de regte kant na de midden, en met de ruyge kant dat na binnen in de Moolen komt, verders ſchuyft men de Mal van het onderendt na boven, na de Stekjens met een Rey tegens de Mal, om zo de Voeting aan de Steylen te ſchryven, dan kant men alle de Steylen, om de Kant booven die na binnen moeten ſtaan, en men legt een Winkel-haak na de midden van de Steylen, gelyk hier getoont werdt met een Rey daar tegens, zo ſchryft men al de Steylen na de midden in den haak over, en verders met twee lange Reyen de Borſten van ſcheelte overgelſchreeven, de Pennen van de Steylen moet men na de Borſt in den Haak ſnuyten, of na de Voeting en de Pennen uyt de midden geſchreven, gelyk hier wel duydclyk aangewezen werdt.

Als men een Bint zal toeleggen om te timmeren, neemt men de Lat van de langte der Steylen, men ſchryft daar de hoogte van de bovenkant van de Balken op van de looze en vaſte Binten, de looze zyn de bovenſte en de vaſte de onderſte Binten‚ gelyk men hier een Steyl aantoont by het Bint met de enden van de looze Balken daar in, en de vaſte daar in geſtippelt, met ſtippels aangeweezen hoe diep de Balken in het legeren gekeept moeten werden. Dat men de Binten looze en vaſte Binten noemt, is, om dat de twee vaſte Binten ter plaatſe, daar men de Moolen wilde zetten, ten eerſten vaſt in malkanderen [ 2 ]ſluyt met de werkzy onder, daar men in de volgende Plaat verder berigt van zal geven.

Verders maakt men 4 Keep-blokken, gelyk hier 4 onder het Bint vertoont zyn, en een op zyde tuſſchen het Bint hoe de zelve gemaakt zyn, als de Steylen in de Keep-blokken leggen, legt men onder en boven de Mal van de Binten, men ſchuyftſe van wydte dat de Gaten van de Mallen aan de Pennen van de Steylen konnen gedaan werden, gelyk men dezelve onder en boven daar dan aanſteekt, en men wigt het Kruys, dat het net met het Kruys van de Steyl overeenkomt, als dan neemt men een lange Lat, en leyt het Bint net in zyn overhoeks, gelyk hier gedaan werdt, men moet ook over de bovenkanten van de Mallen zien, dat het Bint net van Scheelte leyt, (het welk in 't maaken van de Mallen reets gezegt is, ) en ziet nog eens of het Kruys van de Mal met het Kruys van de Steyl wel overeenkomt, vervolgens neemt men de Lat‚daar de hoogte van de Balken op verdeelt is, gelyk men hier aanwyſt aan de Steyl naaſt het Bint, en men ſteekt de hoogte van de bovenkant van de Balken op de midden van de Steylen, en legt de Balken na de ſchreeven, als men de Balken regt te loot wil gekant hebben. Als de Moolen overend ſtaat,moeten al de Balken de bovenkanten in den Haak na de midden van de Steyl gekant werden, eer dat men dezelve bedraagt of geſchreeven heeft. Tot de Krombeels werdt een Mal gemaakt, om die te ſnuyten van yder laag Balken een, men ſnuyt die eerſt, en dan legt men die op de Balken en Steylen, en men ſtopt het Krombeel zo hoog aan de Steylen op, als de Balk dik is, men ſnydt dan een Zinkſtok van de Balk zo lang als de Balk dik is, of zo lang als men de Balk wil gezonken hebben, vervolgens neemt men het Punt-loot, ſteekt het zo lang als de Zinkſtok is, en men bedraagt dat ent, dan legt men het Krombeelt voor goet, en ſneyt een Zinkſtok aan het ent, dat op de Balk komt te leggen, zo lang als het Krombeel dik is, of zo veel langer als men het Krombeel beneeden de bovenkant van de Balk wil gezonken hebben. Byde deze manieren zyn goet, vervolgens neemt men deze twee Zinkſtokken, en men ſnydt een die zo lang is als die twee, dan ſteekt men het Punt-loot zo lang als die lange Zinkſtok is‚ men legt het daar mede goet,en bedraagt het aan de Steyl met het Punt-loot, en aan de Balk met het Plat-loot, dit werdt genaamt twee hoog bedraagen, anders bedraagt men de Balk alleen, werkt die eerſt in malkanderen, en dan de Krombeels daar eerſt opgelegt, maar dan moet men het Bint tweemaal toeleggen, en als dat Bint bedraagen en beſchreeven is, doet men de onderſte Mal eerſt af, en ſlaat een regte lynſlag onder tegen de voeting van de Steyl, even ſchoon uyt de midden om daar Reyen tegens aan te ſpykeren, om de Gaten van Balken en Krombeels na te maken, verders doet men de boven Mal ook af, en dan gaat het op een hakken en booren, waar mede men op deze Plaat yverig bezig is, het Bint uyt malkanderen, leggen de Steylen omgekant, de Balken en Krombeels daar tuſſchen in, om het in malkander te werken, met Pen. Gaten en Tanden: als het in malkander gewerkt is, legt men het weer van Scheelte in zyn Overhoeks, en men neemt de Lat van de langte der Steylen, daar men ook de Legerſchreeven Op gezet heeft, of ge- - - - - - het keepen van de Balken, het welk men op de zelfde Lat aanwyſt, en met Stippels door laaten gaan tot op het Bint, dan moet men het legeren van de Balken ook opſteeken, als men de hoogten van de Balken opſteekt na de midden van de Steyl, ook kan men een agt- of een zeskant het Legeren of het Keepen van de Balken wel in den Haak of te Loot opſteeken, maar dan moet een anderen maat voeren, dog deze, welke men hier aantoont, zal wel de gemakkelykſte zyn om niet te dwaalen na de midden van de Steylen op te ſteeken. Ook leydt tuſſchen deze Binten een Steyl omgekant met zyn Gaaten en Tanden, daar na is uytgeleyt een Bindt met Reyen daar aan om de Legerſchreeven op de enden van de Balken te zetten, van Scheelte na de midden van de Styl, onder het Bindt de Mal omgekant, en aan het eene endt met Stippels aangeweezen, op wat manier men de Reyen tegen de Mal aanſpykert, om de andere na van Scheelte te houden, en op de middel van de Steyl, ook moet de midden op het Bindt ſtaan over de Balken, en de boven en kanten van Scheelte neergeſchreeven, het welk met Stippels aanwyſt, als mede de Reyen tegen de Balken en Mallen, dan nommert men het onder Tafelment van No. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, en men neemt tot de looze Binten No. 1 en 6. No. 2 en 5, en tot de vaſte Binten No. 3 en 8 en 4 en 7; de vaſte Binten werden vervolgens in malkanderen gewerkt, en genommert, yder Steyl op zyn plaats daar zy ſtaan moeten. Dan de Balken Legeren, en over malkanderen Keepen als vooren gezegt, en hier vertoont werdt. Tuſſchen het onder Tafelment de Balken op malkanderen. Men ſpykert op yder hoek van het achtkant een Rey buyten tegen het Tafelment, die net recht te Loot en van Scheelte na malkander ſtaan, dan nog vier Reyen op de midden van de Tafelmenten, het welk men met Stippels aanwyſt over de Balken, hoe men de Lynen daar aan vaſt maaken moet, hier naaſt ziet men het zelfde achtkant in het verſchiet met de Reyen en Balken aangeweezen, ook zyn daar aan uytgeleyt de Leger-Balken op malkanderen op zy te zien. Als men de Balken wil toeleggen, te legere moeten de twee Balken van het vaſte Bint eerſtt vergoet leggen, welke zyn de onderſte, men ſpykert aan yder endt van de Balk twee Reyen, een onder en een boven na de Legerſchreeven, die men in het timmeren van de Binten opgezet heeft, zo als men hier ziet, ook moet men de onderſte Water-pas leggen, en van Scheelte moetende aan beyde de enden na de Reyen te Loot gehouden werden, en na de Lynen geleydt, datze met de midden van de Balken en Legerſchreven overeenkomen, verders legt men de looze Balken daar op, en na de Leyne als de onderſte, men ſtoptſe aan alle beyde de enden even hoog na de Legerſchreven op, en dan bedraagt men de Balken, in het toeleggen draagt men wel zorg dat yder endt by zyn nommer komt, welk op de hoek van het Tafelment ſtaat, dan zal het van zelfs wyzen hoe de Balken in het legeren toe moeten leggen. Als de velden getimmert werden, legt men die ook in vier Keep-blokken, gelyk men een Bint doet, en wigt het Kruys van de Mal dat het met het Kruys van de Steyl overeenkomt in zyn Overhoeks, en van Scheelte,dan begint men met de Steyl van Nommer 1‚ 2, en 3, en zo verder tot men 1 en 8 heeft, ook moet men op ieder endt van de Kruyzen en Regels het nommer tekenen dat op de Steyl getekent is‚ om eider weer op zyn plaats te brengen in het opzetten van de Moolen.

N°. 2.

Manier om een Moolen op te regten.

Men heeft hier de Penanten vertoont, ſonder de Tafelmenten daar op, om de zelve Penanten zo veel te klaarder te konnen zien, maar het is zeker dat men in het regte eerſt de Ondertafelmenten moet leggen op de Penanten na de Centrum-ſtok, daar men dezelve na getimmert heeft, en wel Water-pas, dan zet men de Schalk in het midden daar de Moolen ſtaan moet om hoog, en men doet daar vier tuygen aan, zo als hier aangeweezen wordt, doch als men een zwaarder Moolen timmert, doet men wel zes tuygen daar aan, en moet zo lang zyn dat men de Blokken 11 a 12 voeten boven den As kan hangen, dan ſluyt men de 2 vaſte Binten in malkanderen, met de Werkzy onder en tegen malkander overgeleydt, met de booven enden van de Steylen na de Schalk, en op het Tafelment, men zet de twee vaſte Binten eerſt om hoog, gelyk de Werklieden vertoonen, met een Kaapſtandt te winden, maar als men een zwaare Moolen van 3 a 4 laage Balken zal rechten, zo windt men met twee Kaapſtanden en Stellen tegens over deze nog een Kaapſtand, men ziet nu een Blok booven voor de Schalk hangen, een onder aan het Bint, en een Leyblok onderaan de Schalk, maar als men met twee Kaapſtanden windt, dan zyn boven aan de Schalk twee Blokken, aan ieder zy een, onder aan het Bint twee, en onder aan de Schalk twee Ley-blokken, als men de twee vaſte Binten om hoog gezet heeft, dan ſlaat men aan de eene zyde, daar men de Schalk niet uyt wil brengen, wat Kruyſen en Regels in‚ en men legt aan de zelve zyde de looze Balken met de Krombeels daarin geſlooten op de vaſte Binten, en men brengt de twee Steylen daar aan, verders brengt men de Schalk uyt het midden, zo ver, dat men de andere looze Balken kan opleggen, dan brengt men 'er de twee laatſte Steylen ook aan, en de Schalk na buyten de Moolen, nu ſlaat men de Kruyſen en Regels in‚ en men legt de boven Tafelmenten daar op, met Kram-bouten aan de Steylen vaſtgeſlooten, 't welk in de volgende Plaat werdt aangetoont, op de boven Tafelmenten legt men de vloer met houte Trek-nagels daar op genagelt, dan de Kuyp om de Vloer. Men ſluytſe met yzere Bouten vaſt, en over eider Las twee yzere Banden, men maakt ook wel een Speyl-bant om de Kuyp aan 4 ſtukken die zyn zo goet als de yzers over de Laſſen, als men de koſten niet ontziet, verders legt men den Rolring tuſſchen de Kuyp‚ de Rollen in de Gaten met de Yzer-Plaaten en Bouten vaſt geſlooten, vervolgens legt men de Overring op de Rolring, en men ſluyt hem met Pennen en Gaten in mal[ 3 ]kander, het welk men hier aanwyſt, dan draayt men den Overring die kant na de Schalk daar het Windt-Peuluw moet leggen, en legt de Voeghouten. Yzer-Balk‚ en Pen-balk daar op, als mede de Achter-Balk, de lange Spruyt, het Windt-Peuluw, den As, dan de Roeden, verders de Kapſpanten Reegels en daar toe behoorende.

Op deze Plaat wyſt men ook aan, hoe men de Blokken moet maaken die men in het rigten van een Moolen nodig heeft, als een Roe-blok van 3 Schyven, een Leyblok met een Schyf, een Bint- of As-blok van 4 Schyven op haar kant en plat, daar boven een Schyf op zyn plat met een metaale Bos, op zyn kant en plat, een Kaap-ſpant van boven te zien, daar nevens een zy in den Opſtal met de Spil daar in geſtippelt, verders de ſtukken en de bewerkzaamheydt na zyn eys, verders de boven Tafelment met de Vloer daar op genagelt, en de Kuyp daarom geſtippelt, daar nevens een Tafelment-ſtuk op zyn kant en plat, een Rolring-ſtuk op zyn kant en plat, met de Gaten daar de Rollen in moeten draayen en de yzers daar aan, hoe de zelve aan malkander geſlooten werden met Bouten daar door, aan de andere zyde leggen twee Vloerſtukken op zyn plat en kant, daar nevens twee Overring-ſtukken op zyn plat en kant, en de bewerking hoe de zelve in malkander geſlooten moeten werden, daar nevens twee Kuyp-ſtukken op zyn kant en plat, en hoe de zelve met laſſen aan malkander zyn gewerkt, de welke met ſpykers wel voorzien moeten werden, met twee yzere Plaaten over ieder Las. Hier legt ook het Boven-wiel van boven te zien, op zyn plat, met de Vang daar om geſtippelt en de Kam-Gaten daar in, ook twee Kruys-Armen, en twee Plooyen op haar kant en plat, als mede hoe de zelve in malkander moeten gewerkt werden, met Keep-Tanden. Voorloeven, en bedekte Swaluwe-ſtaarten; men toont ook op een ent van de Kruys-Arm hoe diep de Plooyen daar op moeten zinken, en de Boven-velling daar op, en de Achter-velling daar tegens aan, als mede de Mal van de Kammen op twee zyden aangewezen, hoe de zelve gemaakt werden, daar by legt een Bonkelaar van booven te zien, met de Kam-Gaten daar in, hier van een Maan-ſtuk uytgeleyt op zyn kant en plat, met de Gaten daar in, hier nevens de Kalven met de Pennen daar aan, en een Kam door het ent van het Bonkelaar, als mede de Mal van de Kammen aan twee zyden hoe de zelve gemaakt werden, verders kan alles ſtiptelyk na de maat gevolgt werden.

N°. 3.

Beſchryving van een Moolen op driederhande Wyzen in haar Opſtallen vertoont.

Eerſtelyk toont men in de grondt de Moolen van boven te zien, van het bovenſte Tatelment tot het onderſte, de Balken en Steylen, daar naaſtt twee Tafelment-ſtukken omgekant met de Keepen om hoog zo als de zelve in malkander gewerkt moeten werden, de manier om het zelve te doen met Stippels aangeweezen, de grondt legt een weynig gedraayt om alle de Steylen in den Opſtal beeter te kunnen zien. Daarom is den Opſtal gelyk de grondt, wyl men uyt de grondt den Opſtal moet ophaalen.

In den Opſtal in geraamt ziet men het onderſte Agt-kant alle de Steylen, Balken en Krombeels daar in geſlooten, hier op het middelſte Tafelment, en daar op het bovenſte Agtkant met alle de Balken en Krombeels daarin geſlooten, het booven Tafelment is met 16 Krambouten van 1¼ duym door het Tafelment aan de Steylen vaſt geſlooten, daar op de Kuyp, welke ook met 18 duyms Bouten door de Vloer vaſt geſlooten moet werden, en over de Laſſen yzere Plaaten, hier op leggen de Voeghouten met het Windt-Peuluw, de lange en korte Spruyt-Balk, als meede den As in het Kruys gedraayt.

Onder in het midden van deze Plaat legt de Kap van boven te zien, daar men den Overring onder de Voeghouten met de Kuyp daar om, en in de Voeghouten aan eyder zy 9 Rooſter-houten in gewerkt ziet, als mede het Windt-Peuluw, Steunder en Steunder-Balk, de lange Spruyt in het midden‚ en de Pen-balk met de Stoel daar op, de achter of korte Spruyt-balk met de Staart en Schooren daar aan, ook hier nevens een Voeghout met zyn Keep, en aan de enden met Swaluwe-ſtaarten. Hier boven ſtaat de Moolen in zyn Opſtal in het Kruys met de Kap, het boven agt-kant met Riet bedekt, en het onderſte met 1½ duyms deelen die twee duym over malkander leggen gedekt.

Onder ter regter handt legt de halve grond van de Swigt-ſtelling daar om, en den Opſtal daar boven vertoont zig doorgeſneden, in de grondt vertoonen zig de onderſte laagen Balken‚ daar op de middel Tafelmenten, en daar op met Stippels aangewezen waar de Steylen van het boven Agtkant moeten ſtaan, hier om ziet men de Leggers van de Swigt-ſtelling met een Raam daar onder. In de doorgeſneden Opſtal ziet men het Agtkant met zyn Steylen, Balken, Kruyſſen en Krombeels‚ de Swigt-ſtelling daar om, en de Schooren daar onder, het boven Agtkant met zyn Steylen, Balken, Krombeels, de Kruyſſen, Regels, de Kap met zyn As en een Roe daarin, met de Staart en Schooren daar aen, het Wind-Aas door de Staart, ook ziet men het Agtkant op de Steylen opgeſchegt om het fitzoen of beloop van de Zeeg te krygen in het dekken, men heeft in dit en het eerſte deel verſcheide Moolens met kromme Steylen vertoont, welke van groot nut zyn, om dat het groote ruymte in de Moolen geeft, men kon ze ook met Schalyen beter dekken als de Moolens met rechte Steylen.

N°. 4.

Beſchryving van een Agtkant Moolen, ſtaande te Amſterdam, waar in Snaphanen geboord werden.

Eerſtelyk ziet men de grondt op zyn plat met de Balken daar in, van de onderſte Vloer, de Muur-plaaten daar in gewerkt met Swaaluwe-ſtaarten 2½ duym diep, (zo als men in den Opſtal ziet‚) de Gaten zyn hier op met Stippels aangewezen daar de Steylen van het Vierkant-ſtaan moeten, en onder ieder Steyl een Penant. Verders toont men op dezen grondt de boven Balken van het Vierkant, behalven een om het gaande werk niet te verduyſteren, op de Balken ziet men de booven Plaaten van het Vierkant met Swaaluwe-ſtaarten 2½ duym diep gezonken, aangetoont met Stippels op de vier hoeken van ’t Vierkant in den Opſtal te zien, op de Balken van het Vierkant zyn gewerkt 4 Tafelment-ſtukken met de Plaaten van het Vierkant gelyk, en blyven aan de Balken zo veel hooger‚ datſe met de Plaat gelyk Water-pas zyn, hier op toont men de Gaten, en geſtippelt waar de Steylen van het Agtkant ſtaan moeten, uytgenoomen twee om het Binnenwerk niet te verduyſteren, op de onderſte Balken is het gaande werk in order op zyn plaats als het zyn bewerking doen moet, namentlyk het groot Bonkelradt hangende onder om de groote Spil, draayende in een yzere Pot, onder het Bonkelaar ziet men een Schyfloop met een yzere Spil daar door‚ welke Spil 4 duym zwaar is, en loopt op drie metaale Neuten, daar men de houte Boſſen om ziet, is de Spil plat vierkant, aan deze Spil zyn twee kleyne Bonkelaars, welke in de vier kleyne Schyfloopjes werken (in de grondt duydelyk te zien) door yder Schyfloop is een yzere Spil, en aan de enden een gedraayt halsje, loopende in metaale Neuten, aan de enden van de Spilletjes, die na de Stoel komen, is een Gat, daar men de Boor in ziet ſteeken, de Stoel daar de loopen in geboordt werden, met de loopen, en hoe de Booren daar in geſtooken werden van boven te zien, over eyder Boor ziet men een Kram kort by de Schyfloopjes, daar de loopen tegens aan ſluyten, als die door geboord zyn om met een de Booren in balans te houden, aan de andere zyden in de grondt vertoont zig nog een Shyfloop , (onder het Bonkelaar) daar door een yzere Spil van vier duym dik‚ Welke door de Slypſteen komt, daar de loopen op geſleepen werden, de manier daar van in den Opſtal te zien. Aan weerkanten van de grondt legt een Bindt, een buyten en een binnen Bindt, benevens de Glaazen in het buyten Bindt, om dat men aan die kant veel ligt nodig heeft, verders een driekante Stoel, welke onder om de Spil komt te ſtaan met de metaale Neuten daar in, op zy van boven te zien, daar de Spillen in moeten draayen.

Befchryving van den doorgeſneden Opſtal van de Loop-Moolen.

Eerſtelyk ziet men de opgemetzelde Muur en Penanten met de onderſte Balken daar in geſtippelt, en de Muurplaat daar op, in den Opſtal vertoont zig het gaande werk, en den Man bezig om een Loop te ſlypen, het Vier en Agtkant de lange Spil daar onder, en boven een yzere kroon moet aan gewerkt werden‚ de Steylen, Balken, Krombeels, Kruyſſen, Regels, en Swigtſtelling, benevens de yzers op yder hoek, werdende met ¾ duyms Bouten geſlooten door de Raamen, verders de Staart met de Schooren, het Wind-Aas door de Staart, boven de Vang-Balk geſtippelt, de toel en Sabel-yzers‚ het boven Tafelment, de Vloer, Kuyp, Rolring, Rollen, Overring, Voeghouten, Wint-Peuluw, lange Spruyt-Balk‚ yzer Balk, Pen-Balk, korte [ 4 ]Spruyt-Balk, het Bonkelaar boven om de Spil, het boven Wiel om den As, de Kap, Spanten, de Regels, Vangſtok, Vangtouw, en een Roe door den As, kunnende ſtiptelyk na de Voetmaat gemeeten werden. Aan de eene zyde van den Opſtal ziet men de Slypſteen met de Bak doorgeſneden en een Ton met Water, het Schyfloop en Spil. Aan de andere zyde van den Opſtal de Stoel op zy doorgefneden met de Loop en Booren daar in, benevens de aanvoering door een Touw over Schyven met het gewigt. Verders ziet men voor ’t ent doorgeſneeden de Stoel met de yzere Bos daar in, om de Loop in vaſt te zetten.

Het Boven-Wiel heeft 6 Kammen. de Deeling 4¼ duym.
Het Bonkelaar 26 Kammen.
Het Bonkelaar onder om de Spil 53 Kammen Deeling 4 duym.
De 2. Schyfloopjes die daar in werken yder 28 Staaven.
De 2 Bonkelaars yder 28 Kammen Deeling 3½ duym.
daar in werken, 4 kleyne Schyfloopjes yder 13 Staaven.

No. 5 en 6.

Beſchryving van een Koorn-Moolen, de Grondt en zyn Opſtal doorgeſneeden met zyn Binnewerk daar in.

Eerſtelyk legt hier de halve grondt, en daar in aangewezen de onder, middel en booven Tafelmenten, de balken daar de midden Tafelmenten met Swaluweſtaarten 1¼ duym diep op moeten gewerkt werden, de Kuyp heeft men om de booven Tafelmenten geſtippelt, als mede waar de Steylen van het Achtkant ſtaan moeten, en hoe de zelve op de midden koomen aanſtrooken, het Spoorwiel en Schuyfloopjes alle met Stippels, als mede de Penanten van booven te zien. Hier nevens leggen de Steenen op zyn plat met het klaauw Yzer en de korte Spil, de Ryn in de looper met de Rinkhouten om de Legger, na een grooter voetmaat.

Den Opſtal doorgeſneeden met het Binnewerk daar in twee Achtkante op malkander.

Men toont hier de Penanten met de Muur daar tuſſchen in‚ en een deur‚ daar men met een Moolenaars Kar uyt en in ryt, als men twee deuren tegens elkander over ſtelt, verders de Peuluw-ſtukken op de Penanten, de Tafelmenten op de Peuluw-ſtukken, en daar de twee Achtkanten op malkanderen met zyn Balken en Krombeels de bewerkzaamheyt met dubbelde Kruysbanden zeer ſterk en op zyn ordre vertoont: men ziet verder twee paar Steenen op malkander met de Kaare en Schoene daar boven daar het Koorn uyt loopt in de Steenen, en onder door de Koker in de zakken aan de Meel-Bak, daar men het in wagt, men ziet verder het Spoorwiel onder om de Spil, daar de twee ſteene Schyfloopjes in moeten werken, in het midden om de Spil is een Wieltje tot het Luywerken achter de Spil een kleyn Wieltje dat om het luy Asje hangt, daar men het Koorn mede om hoog luyt gelyk men vertoont, hangende de Sakken aan de touwen, as mede het Wind-Aas daar men de Sakken mede aflaat‚ de Stippels buyten tegens de Moolen wyzen aan hoe ver men met Riet dekt, zynde van onderen tot de tweede verdieping met planken in malkander digt geploegt toe gemaakt. Neffens den Opſtal heeft men twee velden gelegt booven malkanderen met zyn Kruyſſen en reegels zoo als men dezelve in malkanderen moet werken, aan de andere zyde van den Opſtal legt een Roe met zyn Hekken, Borden en Zoomen, daar nevens een Roe omgekant met de Gaten daar in en Kerklampen daar op zoo als de zelve moeten gewerkt werden‚ als mede de Mal om de Roeden na te booren zynde op de Mal en op de Roe met Nommers aangeweezen hoe men de zelve gebruykt, heeft men in het Eerſte Deel omſtandig berigt gegeven, in de Plaat N°. 8.

In ’t Boovenwiel om den As zyn 72 Kammen. de deeling 4½ duym.
In ’t Schyfloop 35 Staaven.
In ’t Spoorwiel onder om de Spil 90 Kammen. de deeling 3½ duym.
In de twee ſteene Schyfloopjes yder 25 Staaven.
In het Bonkelaar om de Spil tot het Luy-werk. 29 Bollen de deeling 4 duym.
In het Wieltje om de Luy-As. 16 Dollen.

N°. 7.

Beſchryving van de Grondt van een Kooper-Moolen, welke door het water gedreeven moet werden.

In deze Grondt ziet men de Muurplaaten, waar in aangeweezen werden de Gaten daar de Steylen van de Binten moeten ſtaan, de groote Wentel-As, daar drie halſen met verſtaalde ſcheenen in gewerkt moeten werden, benevens nog drie halſen daar men de Gaten van de ſpaaken in aanwyſt, om het eene endt het Bonkelaar met zyn ſpaaken die de groote haamer moet ligten, om het ander endt ziet men het Water-Radt in de Waterloop, dat alles doet gaan als men de ſchuyf open draayt met het Asje, het welk men voor het Waater-Radt aanwyſt, nevens de groote Wentel-As zyn de groote en kleyne haamer aan de Steelen in haar bewerking, tuſſchen de Steylen de Aanbeels met de blokken daar onder, men ziet de groote haamer, met zyn Steylen en Stuytblokken op zy en geſtippelt hoe dezelve in den Opſtal moeten vertoont werden, als mede de twee kleyne Wentel-Aſſen, die in metaale boſſen met verſtaalde yzere Pennen draayen, haar ſpaaken en om yder een ſchyf met een ſnaar van Touw, welke om de groote Wentel-As komt, en die de twee paar Blaas-balken doen gaan om het kooper heet te maaken en te ſmelten, men wyſt hier ook aan de eene paar Blaasbalken met ſtippels hoe de zelve aan de Blaasbalken vaſt gemaakt moeten worden‚ dat is eveneens als een eevenaar van een Weeg-ſchaal vaſt gemaakt, als de een blaaſt dan ſchept den ander weder wint, ook konnen de Blaasbalken wel zonder ſnaaren gaan, als men aan eyder kleyn Wentel-Asje ook een Water-Rat maakte, welke wel in veel Kooper-Moolens zo gemaakt werden, maar hebben dit dienſtiger gevonden om dat het een klyne koſten is, en zo goet zal gaan als anders, ja ik geloof zelf dat het beeter zal weezen: nog ziet men neffens de groote Wentel-As een Bak, daar in een yzere plaat hier neffens twee Stampers daar toe, welke ook met yzere plaat beſlaagen zyn, ook wyſt men met Stippels de Waater-goot, het welk van de Pomp moet loopen in de bak, deze bak dient om al het onzuyver Kooper dat met ſlyk of aart en ſtof vuyl is hier in te zuyveren en ſchoon te waſſen, en dan doet men het weer in de ſmeltkom, ook ziet men vier bakken daar men het geſmolte Kooper mede uyt de kom ſchept, nog in de eene hoek een Blaasbalk tot een hantſmit met het Ambeelt op het blok met de Haamers daar neffens nog verders de yzer tange en een ſchaar om het koper mede te ſnyden.

Beſchryving van de Kooper-Moolen in zyn Opſtal doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men de Waater-loop opgemetſelt het Waater-Rat daar in, en hoe het Waater daar op moet vallen, het Waater-Rat heeft men de ſchepe aan deze zy niet bedekt om de bewerking te beter te konnen zien, ook ziet men de Opſtal op de Muur-plaaten met zyn ſteylen, balken en Krombeels, den groote Wentel-as voor ’t ent in zyn blokken, ſteenen het bonkelaar daar om van de groote haamer, daar in zes ſpaaken, nog ziet men 4 ſpaaken door het bonkelaar geſtippelt, welke de kleyne haamer ligte, men ziet ook de groote en kleyne haamer op het Aambeelt, nog twee kleyne Wentel-Aſſen voor ’t ent met de ſchyven, ſpaaken en touwen tot ſnaaren daarom, het welk men hier in aanwyſt hoe datſe de blaasbalken doen blaazen, ook ziet men de blaasbalken Op ſy, en aan de ſtok vaſt gemaakt, als mede de haardſteden en ſchoorſteenen opgemetſelt, nog een ſtaande ſchaar om het Kooper mede te ſnyden, voort het Water-rat, het Waater-bint daar in een ſponning daar de ſchuyf in moet koomen, en daar boven een Asje om de zelve meede op en toe te konnen doen, de groote haamer Weegt omtrent 500 £b en de kleyne haamet omtrent 300 £b. verders is hier alles zeer duydelyk en klaar aangeweezen.

N°. 8.

Beſchryving wan de gronden van een Peldegarſt-Moolen.

Voor eerſt ziet men de grond van de Moolen en de loots op zyn plat met zyn Penanten of de Pylaars, doorſlaagen‚ en Reegels, ook moet men deze gronden Waterpas leggen eer dat men de Moolen daar op zet, en voornamentlyk de onder Tafelmenten , ook ziet men hier neffens de onderſte laag balken uytgelydt met de ſteenen en Rinkhouten daar op ge[ 5 ]ſtippelt, als mede geſtippelt de Kotbalken die om de ſteenen komen te leggen, en daar nog een zolder over heen geleyd, het welk men in den Opſtal zien kan, ook ziet men de paſſe onder de ſteenen met de Kuſſens daar op en Wiggen daar in, om de ſteenen daar meê regt te hangen, men ziet ook de ſteylen geſtippelt op de hoeken en hoe dat de Balken daar met Pennen in komen te ſchieten. Hier booven legt de grond van de zolder daar ’t Spoorwiel zyn werking doen moet. Voor eerſt het Spoorwiel van booven te zien, daar in aangewezen hoe de Schyfloopen moeten werken van de ſteenen en het Wieltje van de Severy, booven op ’t Spoor-wiel het Bonkelaar van de Luyery en de Luy-As daar boven met het kleyne Wieltje daar om, hier booven de looſe Balken, daar de yzer Balken van de Steenſpillen en Severy ingewerkt zyn, de ſteylen van het Agtkant daarin aangeweezen en het groote Kaar.

Vervolg der beſchryving van een Peldgarſt-Moolen, vertoonende zig doorgeſneeden in zyn Opſtal.

Men ziet de Pylaaren in zyn Opſtal met zyn deurſlaagen en Reegels voor ’t ent, en de onder Tafelmenten hier op, in den Opſtal 2 agtkanten op malkanderen met zyn Balken en Krombeels, het bovenſte agtkant met Kruyſen en Regels in ’t verbant gewerkt, de Vangbalk, de Kap op zy te zien en daar in den booven As met een roe om den As, een boven Wiel en booven om de Spil een Bonkelaar dat in ’t booven Wiel moet werken, ook ziet men booven het Spoorwiel een klein Wieltje en daar werkt in het klyne Wieltje dat om de Luy-As is welke dient om de Garſt na boven te winden en ze in het groote Kaar te ſtorten en uyt het Kaar laat men ze in de Koornharp loopen om te zuiveren; en dan in de ſeenen en uyt de ſteenen in de Peldegarſt zeeven en dan loopt ze na de Wyjery om ’t ſtof daar uyt te wyjen, men ziet ook het Spoorwiel onder om de groote Spil en aan weêrzyde 2 klyne Schyfloopjes door yder een houte Spilletje, daar booven een yzere kroon aangewerkt wort, en onder een klauwyzer op zy in gelaaten en met 2 yzere banden en 2 Klinkbouten daar om vaſt geſlooten welke de ſteenen doen gaan, nog ziet men een klyn Spilletje dat agter het Spoorwiel komt daar een Wieltje aan komt dat de Severye doet gaan: het welk men aanwyſt aan de Peldegarſt ſeeven met ſchyven om de krukken en ſpilletje en daar een ſnaar om: men ziet ook de Peldegarſt Seeft met het Kaar daar booven en daaronder het Peldegarſt hok, de ſteenen op malkanderen tuſſchen de Kot-Balken en deze Balken worden gelyt om de ſteenen dat ze haar ſluyting of haar kragt tegen deze Balken aan zullen gebrooken hebben, als ’er een breekt het welk van een Pelſteen, wel ligt kan beuren en wel uyt de Moolen kan vliegen, men ziet onder de ſteenen de paſſe tuſſchen de hangers en de klyne ſpillen daar op de kuſſens, als mede een ſchyf onder om ’t eene ſpilletje daar een ſnaar om is dat onder de wyjery doet gaan het welk men hier onder ziet met het Kaar daar booven, ook heeft men zes zolders hier in den Opſtal aangeweezen met de leggers daar onder en moeten alle van 1½ duyms delen gelyt Worden.

In ’t Boven-Wiel. 60 Kammen. de deling 5¼ duym.
In’tBonkelaar dat daar in werkt. 29 Dollen.
In ’t Spoorwiel onder om de groote Spil. 101 Kammen de deling 3½ duym.
2 Steene Schyfloopjes yder 20 Staaven.
1 Wieltje tot de Severy. 39 Kammen.
1 Wieltje om de Spil tot de Severy. 25 Kammen de deling 4 duym.
1 Wielrje om ’t Luy-Asje dat daar in werkt. 16 Kammen.

N°. 9.

Beſchryving der platte Grondt op de Kotbalken van de Maalzolder van een Peldegarſt-Moolen.

Op deze plaat vertoont zig de gront van de Zolder in zyn geheel in ’t achtkant en het geene daar te verrigten is aangeweezen, als het eene Kot open geleyt met de Legger en Kuyp daar om, de Bos met de metaale neuten daarin, het ander Kot is met een dekſel gedekt, de ſteenen daar in geſtippelt en de gaaten in het dekſel, hier nevens de Schortſtokken, de Stoelen en Schorthaeken aan weerzyden van het Kot de Peldegarſt-en Koorn hokken, de Koorn en Peldegarſt harp met een yzere kruk van de Peldegarſt harp, verders ziet men de Kuyp in de grondt en Opſtal met de ſchuyf daar in, de Looper op zyn plat met de Kerven en Ryn daar in het Kruys daar op geſtippelt als mede den Looper op zyn kant op het Weegyzer, het Klaauw-yzer op zyn kant en plat, de kleyne Steenſpillen tot de Ryn, hier nevens de Kraan daar men de Ryn regt in de Steen mede legt.

N°. 10.

Beſchryving van de platte grondt van een Hennip-Kloppers Moolen.

Voor eerſt ziet men de platte grondt met Pylaaren deur-ſlagen en Reegels van booven te zien, hier onder het leggende Stuytblok met de neſte daar in, daar de ſtaande ſtutten in komen te ſtaan, het welke men in den Opſtal aanwyſt, ook ziet men hier in den Opſtal een Pylaar, en hier neffens ziet men de platte grondt van de onderſte Zolder met de Tafelmenten op de onderſte laag Balken, en hier op het blok met zyn yzere plaaten in de gaten en voor met een Losſtuk ingewerkt en met duims bouten geſlooten, men ziet ook het zelfde blok voor ’t ent doorgeſneeden met een yzere plaat daarin en een plaat op zyn kant en plat aangeweezen, men ziet ook hier neffens de boovenſte laag Balken met de Stampers van booven te zien tuſſchen de booven Balk en Ree, en hoe de zelven in de Balk moeten gekeept worden.

Vervolg der beſchryving van de doorgeſneeden Opſtal van de Hennip-Kloppers-Moolen.

Voor eerſt ziet men in den Opſtal de Pylaaren of Penanten deurſlaagen en Reegels, als mede het onderleggend ſtuyt blok en daar in 5 ſtutten, welke onder in het bovenſte blok met neſten van 1 duym diep in gewerkt moeten worden‚ men ziet ook den Opſtal van de Moolen met zyn Balken en Krombeels, als mede negen Stampers tuſſchen de Rees, en hier neffens een Stamper omgekant en vertoont zo als de zelven moet werken, ook ziet men de Wentel-As met de ſpaaken daar in en het Wiel daar om‚ men ziet ook de ſpil met een ſchyfloop daar om‚ en booven een Bonkelaar dat in ’t boven Wiel werkt dat om den As hangt en een Roe door den As, men ziet ook de Kap op zy en Vangbalk en Vangſtok Staart-balk Langeſchoor, en verders alles na den eis van ’t werk.

In ’t booven Wiel om den As. 51 Kammen. de deling 4½ duym.
In ’t Bonkelaar booven om de Spil. 24. Dollen.
In ’t Schyfloop onder om de Spil. 19 Staaven. de deling 5 duym.
In ’t Wiel om de Wentel-As. 67 Kammen.

N°. 11.

Beſchryving van den Opſtal van een agtkante Water-Moolen een booven Kruyer ſtaande in de Beemſter.

Dezen Moolen heeft men in zyn Opſtal gedraayt om dat men al de Steylen Balken en Krombeels, als Kruyſen en Reegels, en het gaande werk op het duydelykſte in haar bewerking zoude zien, men ziet ook de Penanten onder den Opſtal opgemetſelt en de Muur onder de ſtoel van den Draagbalk en de uytſtekken daar agter, de Bak van ’t onder Wiel, ook het onder Wiel en het Scheprat, daar onder de Reyſing met het Slagbint, als mede de voor en agter Waterloop, ook ziet men de Kap gedraayt en de As en Roede in ’t Kruys met de yzere ſtroppen en het booven Wiel met de Vang daar om, men ziet ook het Rat booven in den Opſtal daar men de Moolen mede moet kruyjen‚ men heeft hier geen platte grondt by vertoont om dat men in ’t eerſte deel verſcheide gronden van Water-Moolens heeft vertoont, deze Moolen is onder op de buyten kant van de Tafelmenten 34 voet wyt, booven 21 voet

In ’t booven wiel. 50 Kammen de deling is 5½ duym.
In ’t booven Schyfloop 24 Staaven.
In ’t onder wiel is 72 Kammen de deling is 6½ duym.
In ’t onder Schyfloop. 20 Staaven.

Het Scheprat over Diameeter 20¾ voet en moet het waater 3½ a 4 voet hoog opbrengen.

N°. 12. en 13.

Beſchryving van de dubbelde Water-Schep-Moolen.

De Grondt van deze dubbelde Schep-Molen, welke men hier vertoont, als mede in de volgende Plaat in den Opſtal‚ is een zeer dienſtig werktuyg‚ het eene Schepradt ’t welk in den Opſtal veel laager hangt als het ander, gebruykt men alleen als het waater van binnen laag en van buyten ook laag is‚ wanneer het water door het Schepradt N°. 1. gebragt [ 6 ]werdt in de Kuyl tot aan de wagt Deur N°. 2. daar het zyn uytloop heeft, dog als het water in de Polder van binnen hoog is, dat het Radt N°. 1. te ver in ’t water hangt, gaat de wagt Deur N°. 1. van zelfs open, wanneer het water in de Kolk of Kom loopt‚ en werk geeft aan het hoog hangende Radt N°. 2. om het zelve uyt te maalen, den Leezer zoude kunnen denken dat deze Moolen ſomtyts van geen nut kende zyn, en wel als het onder Schep-radt N°. 1. konde maalen, maar om dat het waater van buyten te hoog zynde de buyten wagt Deur N°. 2. moeſt geſlooten blyven, en dierhalven het Water geen verder loop zoude hebben als in de Kom, dan komt de nuttigheyt van het hoog hangende Schep-radt N°. 2. wyl dit het aangebragte water dat in de Kom is te gelyk als het laag hangende Radt N°. 1. inmaalt, het hoog hangende Radt N 0. 2. het in de Kom gebragte waater weder uytmaalt, zoo dat deze Moolen in ſtaat is om tegens twee andere Schep-Moolens van hoogten te werken, wyl dezelve 8 a 9 voet opbrengen kan.

Het Bovenwiel heeft 57 Kammen. de deling 5½ duym.
Het Schyfloop dat daar in werkt. 31 Staaven.
Het Spoorwiel onder om de Spil. 30 Kammen. de deling 6 duym.
De twee Schyfloopen die daar in werken. 30 Staaven.
De 2 Onderwielen ieder 76 Kammen. de deling 7 duym.
De 2 Schyfloopen die daar in Werken ieder 18 Staaven.

N°. 14 en 15.

Beſchryving van de Grondt en Opſtal van een Waater-Pomp-Moolen.

Deze Water-Pomp-Moolen is met Privilegie in den Jare 1713 gemaakt, als de Pompen eens overgingen, ging het Water-wiel ook eens om, en dierhalven te weynig water opgaf, dat het Water-wiel niet aan de gang koſte blyven‚ of twee Mannen moeſten daar aan ſtaan trekken, waarom de zelve is blyven ſteken, daarom de Tekenaar van deze Pomp-Moolen gemaakt heeft twee Kamraeden aan den Water-As, ’t welk op een Schyfloop werkt, waar door de Pompen tweemaal waater geven tegens dat het Water-wiel eens omgaat, en dierhalven de meerderheyd van het water, het wiel aan de gang behout, de Moolen gaat door zestien Pompen welke van kooper moeten zyn, want loode Pompen zouden de kragten niet kunnen uytſtaan, doordien die plat getrokken zouden werden, den Uytvinder of Tekenaar dezes meent, die geene welke eenige zwarigheyt zoude vinden in de mogelykheydt van dit werk, ligt te kunnen geeven, wanneer iemant de zelve in het werk zouden door hem willen ſtellen.

N°. 16.

Nieuwe uytvinding van een Schryn-werkers of Kaſtemakers Plaat-Moolen.

Het ordinarie Laſtig werk, ’t welk by de Schrynwerkers of Kaſtemaakers om haar Plaaten tot het beleggen van Kaſten, Kabinetten &c. te zaagen in gebruyk is, gaat zeer langzaam, wyl het gedaan moet werden door twee lieden, en dierhalven veel tydt wegneemt, heeft den Uytvinder bewoogen om deze gemakkelyke en te gelyk veel en ſchielyk korekt gaande Moolen in het ligt te geven, de plaats welke hy beſlaat behoeft niet grooter te zyn als 20 a 22 voeten lang‚ en 17 a 18 breet, men kan daar te gelyk op zaagen 8 Plaaten waar toe niet meer als een aankoment Jongeling om dezelve te draayen, nodig is en een om op de bladen te paſſen, men heeft dezelve in de grondt, doorgeſneden, en in zyn geheel in ’t verſchiet zoo vertoont dat men voor een bequaam Molemaker of Timmerman geen verder uytlegging nodig heeft om de zelve te maaken, wyl alles korect volgens de daar byleggende voetmaaten kan nagemeeten werden, dog zo iemant mogte verder onderregting daar van begeeren, kunnen zig addreſſeren by den Uytvinder dezes.

Voorberigt van de Sluyze Half-wegen Haarlem en Amſterdam.

Hier leggen drie Sluyzen door den Dyk van bewerkzaamheyt van Punt-balken en Deuren met ſteene Wulffen eenderhande maar niet eeven groot, daarom heb ik goet gevonden om de voornaamſte van de drie in ’t ligt te geeven en alles zeer nauwkeurig te vertoonen, op yder Plaat is de breete, dikten, hoogten en wyten op het hout, yzer en kooper geſchreeven, van deze Sluys zyn 4 dubbelde plaaten en hebbe op twee plaaten de bewerkzaamheydt van de Punt-balken en Deuren na een grooter voetmaat geteekent, en zeer duydelyk en net aangeweezen om een Sluys na te kunnen maaken. De Sluyzen zyn gelydt om het waater uyt de Meer te tappen in ’t Y, welke by natte Jaaren zeer veel en ſterk afloopen, om dat daar veele Polders of Landeryen haare Waater-Moolens en Waater-loozingen op de Meer hebben, daarom keeren deeze Deuren alle eene weg, want als het in ’t Y hooger waater is als in de Meer, dan gaan de Deuren van zelf toe, en als men het waater in de Meer wilde houden dat men denkt dat ’er niet te veel in is, dan doet men de Deuren toe en men ſluytſe met een Balk digt met wiggen en tempels op de Deuren, het welk men alles zeer naauwkeurig vertoont.

N°. 17 en 18.

Beſchryving van de Hey- Grondt en Fondamens-planken met de onderſte Balken daar op.

Voor eerſt ziet men in de Plaat de hymaſten in de grondt, en op zes plaatſen met Sponning- of Baart-planken beheydt, dat is, onder yder Punt-balk een ry, en op vier hoeken van de Sluys aan de vleugels ziet men gaten geheyt om op een makkelyke wyze de Sluys te kunnen droog maken, als men den Dam op die gaten aanleyt en met kly en wier vult voor de quellinge van ’t waater die anders door het Fondament zou door koomen, of men zou de muur door moeten breeken tot het Fondament, en ſlaan dan nog planken welke zeer veel moeyte en koſten zou weezen, ook leyt men Keſpen op de maſten dik 6 duym, en men laat over den andere Keſpen 4 of 5 maſten een ½ duym hooger als de anderen, en moete de Keſpen daar in keepen, dan met een vierkante duyms Trek-nagel vaſt geſlooten op yder maſt een: dan leyt men de Fondaments planken daar op dik 5 duym, en moeten 2 Fondaments planken aan yder zy van de Sluys van ’t eene ent tot het andere die 6½ duym dik zyn, het welke aanwyſt daar men de Sluys voor ’t ent door-ſnydt en dan met vierkante duyms Treknagels op de Keſpen vaſt gemaakt, het welke men aan de eene zyde op het Fondament aanwyſt, ook ziet men de onderſtte Slyk-balken op de Fondaments planken leggen en in 't midden daar onder een Zant-ſtrook daar de Slyk-balken 1 duym met Voor-loeven opgekeept moeten worden, onder yder Punt-balk zyn 2 lange Slyk-balken, die zo ver van malkanderen moeten leggen als de Sponning-planken dik zyn, dat is 5 duym, deze Balken moeten met Pennen en Gaten aan de maſten vaſt geſlooten worden het welke men zien kan daar de Sluys op zy doorgeſneeden wort en in de maſten grondt, deze Sponning-planken moeten 7½ duym booven deze onderſte Slyk-balken ſteeken, dat is 4 duym voor de vloer, en 3½ duym in de Punt-balken en met een Sponning daar in ſchieten, op deze Balken moet een vloer van 5 duym dik leggen daar men de Punt-balk met de Kom-ſtukken een duym diep in laat zakken welke hier met ſtippels aangeweezen, en in de volgende Plaat verder berigt gegeven werdt.

N°. 19 en 20.

Beſchryving van de boven Balken op de onderſte vloer met de onderſte Punt-balken‚ Komſtukken en den aanleg van de Muur.

De onderſte Vloer met vierkante duyms Trek-nagels op de onderſte Balken vaſt gemaakt zynde, legt men de bovenſte Balken daar op water-pas, benevens de onder Punt-balk die men ook water-pas moet leggen,en met sponning-planken van 3½ duym onder in de Punt-balk ſchieten, en een duym in de Vloer zakken‚ met Moſt en Teer wel onderleyt om het digt en ſterk te maaken, het welk men in den Opſtal duydelyk zien kan, men ziet verder aan de eene zyde den aanleg van het Fondament van de Muur‚ men moet op deze onderſte Vloer en tuſſchen de boovenſte Balken met ſteenen en ſement metſelen tot de boven kant van de Balken, zoo als hier tuſſchen een Balk werdt aangeweezen, dan leyt men hier een yke Vloer van 4 duym op, en de Planken wel in zyn verbandt geleydt met de boovenſte Vloer, de onderſte Vloer is dik 5 duym en van greenen houdt, deze onder- en booven Vloer en Fondaments-planken, moeten alle van nat houdt gemaakt worden, en de Vloere wel digt tegen malkanderen aan te voegen of te ſtryken, de boovenlſte Vloer ſchiet met een Sponning aan weêrzyden van 2 duym in de Punt-balken‚ nog ziet [ 7 ]men aan de eene zy van de Punt-balken een Sponning aan de booven kant, welke is 4 duym vierkant, daar moet men een korte Koebrug leggen om dat de Water-looping de vuyligheydt niet zou konnen ſluyten of blyven leggen, het welk men in den Opſtal kan zien, ook heeft men hier met ſtippels aangeweezen in den grondt hoe dat men de Wulffen trekt om de Formeels na te konnen maaken als men de Wulf toe moet metſelen, voor de Punt-balken ziet men met ſtippels hoe dat de Deuren haar zelven open draayjen, ook wyſt men in de grondt, gaten geſtippet, welke men booven in ’t Kruys-wulf moet maaken om de Deuren daar door te kennen uyt en in zetten, aan ’t eene ent van de Sluys toont men met ſtippels, hoe men de Dam voor de Sluyzen moet leggen om ze droog te kunnen maaken.

Beſchryving van den Opſtal op zy doorgeſneeden.

Voor eerſt ziet men de maſten onder de Keſpen, welke hier vertoonen of de Keſpen omtrent tegen malkanderen aan leiden, het welke men anders op yder maſt een zou moeten leggen die regt midden op de maſt dragt hadt, en dan de Fondaments-planken opgeleydt, ook ziet men de onderſte Balken op het Fondament leggen, en daarop een Vloer, en op die Vloer de boven Balken, en dan weer een boovenſte Vloer‚ men ziet hier de onderſte Punt-balken by de Punt doorgeſneeden, en hoe de Vloer en Sponning-planken daar in moeten ſchieten, het welke hier zeer naauwkeurig aangeweezen is, hoe de zelve daar in moeten gewerkt worden, waar van men voorheen reets berigt gedaan heeft, als mede de booven Punt-balken, ook ziet men aangeweezen op de eene boovenſte Punt-balk een Voering van Planken, welke dik zyn 4 duym, en zyn van booven digt met werk gebraauwt, voor ’t in waateren van den reegen, nog ziet men booven op de Punt-balk een Kardoes met een yzere plaat van vooren, en ingewerkt, en met een bout onder door de Balken met een Speyl geſlooten‚ en booven met 2 Ankers in de muur vaſt, en voor door de Plaat en Kardoes met Speyen geſlooten, deze dient om de Punt-balken de Punt om hoog te houden, om dat hy anders geen dragt heeft als aan de ende in de muur en zou door de tydt anders neer konnen zakken, de Punt-balk onder het Wulf heeft zulks niet nodig, om dat de Punt zo groot niet is, en dat daar ook maar een enkelt Kalf in gewerkt wordt dat de Punt meede brengt, ook heeft men aan alle beyde de enden van de Sluys de Gaten in de Vleugels gewagt zo hoog als men denkt dat een gemeen ’t Y waater komt, ook ziet men verders de heele Sluys in zyn verbant gemetſelt, en daar de Kaſſen koomen daar de Deuren in draayen moeten of hoeken daar heeft men hartſteen aangeweezen of vertoont, de Deuren zyn hier niet in vertoont, om dat men ze in de volgende Plaaten vertoont en de Muuren hier te veel zoude verduyſtert hebben, voor de eene Punt-balk onder de Leuning ziet men een gat daar men een Balk in leydt om de Deur mede te konnen ſluyten, het welke men in de volgende Plaat zal vertoonen, verders ziet men de Leuning op de Sluys, en twee Paden daar het volk van de eene Schuyt na de andere gaan.

N°. 21 en 22.

Beſchryving van de Sluys doorgeſneeden voor ’t ent by de Deuren‚ met de Deur daar voor na ’t Y, na een grooter Voetmaat.

Voor eerſt ziet men aan weerzyden 2 maſten onder de Penanten van ’t Fondament, men heeft ’er geen meer aangeweezen om dat men het ander werk zou verduyſteren, men ziet ook de ende van Sponning-planken en met Stippels aangeweezen, hoe diep de zelve in de Punt-balk met een Sponning van onder in ſchiet het welk al getoont is, als mede de Fondaments-planken en de onderſte Balken-Vloer daar de onder Punt-balk op leydt, ook een Sponnìng in de Punt-balk daar de boovenſte Vloer in ſchiet 2 duym diep, men ziet de Deuren voor de Punt-balken in zyn Opſtal, en wyſt aan hoe de zelven op en toe konnen draayjen, het welke men ziet onder aan de Harn-Stylen daar men de metaale Kommen doorgeſneden ziet, en boven in de Keus met Krammen en Kneevels geſlooten, ook ziet men in de Deur een Reket-Gat, het welk men met een Schuyf kan open en toe winden, op de zelfde wys als men een Dommekragt uyt en in wint, dit Reket-Gat dient als het in ’t Y hoog waater is, dat de buyten Deuren veel te lyden hebben dan wint men het open, en men laat het water binnen in de Sluys loopen voor de middelſte Deuren, dan hebben de buyten Deuren zo veel niet te leyden, want dan keere al de Deuren, ook ziet men hier de Muur in zyn Opſtal en hoe dat men de zelve ſnydt, men ziet aan weerzyden van de Deuren 2 Ankers in de hardſteene Kaſſen daar de Deuren in draayjen, welke zwaar zyn 2 duym vierkant, en moet met loodt bekleedt en gezoldeert zyn voor ’t roeſten, en met loodt in de Kaſſèn vaſt gegooten, deze Kaſſen worden nog eyder met een koopere Kram aan malkander gegooten, het welke men hier beneeden in de grondt zien kan, men ziet ook boven de Deuren het Wulft, en met Stippels door de Deuren en Punt-balk aangeweezen, ook ziet men de Leuning boven op de Sluys, en een Kardoes booven de Deuren op de Punt-balk met een yzer daar in gewerkt, en onder door de Punt-balk geſlooten, het welke men in de voorige Plaat al aangeweezen heeft.

Beſcryving van ’t maaken van de Punt-balken en Deuren.

Voor eerſt ziet men de onder Punt-balk in malkanderen met de Komſtukken daar van onderen met een Swaaluweſtaart ingewerkt, het welk men met Stippels aangeweezen heeft, en de Kommen daar in, als mede de Krombeels met dubbelde Pennen, Gaten en Tanden, in de Balk en in ’t Kalf gewerkt, ook toont men aan dat de Krom-beels met Lippen voor tegen het Kalf, en tegen malkanderen aangewerkt zyn, het welk zeer goet is voor den aanſlag van de Deuren, ook ziet men deze Gaten, welke de Krom-beels niet digt konnen maaken‚ van agteren moet men een Sponning in hakken van 2½ duym vierkant, en daar een ſtuk eyke plank netyes in gemaakt en met ¾ duyms houte Treknagels vaſt maken, ook ziet men aan de agter kant van de Puntbalk een Sponning van 4 duym vierkant, daar de Koebrug komt te leggen, hier neffens de booven Punt-balk van booven te zien, met de Deuren daar voor en de Balk daar voor, daar men de Deuren mede digt kan ſluyten met ſtutten tegen de Harnſtylen, en Wiggen op de Punt-ſtylen van de Deuren te ſlaan, ook moet men de Balk zoo laag laaten zakken dat hy midden voor de Deuren komt te leggen, het welke men ook aangeweezen heeft, daar men de Sluys op zy doorgeſneden ziet, met het wagte van het gat in de Muur daar de Balk in komt te leggen, deze boovenſte Punt-balk is de bewerkzaamheydt van de Krombeels en Kalf als de onderſte, maar men ziet aangeweezen dat men de Keuze booven met de Balk gelyk werkt, en met een Tant van 2 duym daar in: met Krammen en Kneevels geſlooten, en aan ’t ander ent met Wiggen in de Muur vaſt gemaakt, hier na uytgeleyt de Deuren in ’t geraamt, het welke men met dubbelde en enkelde Pennen gewerkt ziet, en met duyms houte Naagels op geſlooten, ook moet men onder en booven om de Harn-ſtyl een yzere Beugel werken met het hout gelyk in gelaaten, en met drie Klink-nagels van een duym vaſt gemaakt, en dan Verders met Krambouten, en boven in de Nok van de Harn-ſtyl 6 yzere Scheenen ingewerkt dat boven in de Keus draayen moet, aan weerzeyden van de Deuren moet men een Sponning in maaken van 2 duym vierkant, en met 2 duyms planken aan weerzeyden digt gemaakt, en met 1½ duyms Trek-naagels vaſt gemaakt, het welke men in den Opſtal in verbant heeft aangeweezen, in yder zy van de Deur moet men een 4 duyms plank in werken, het welke men onder en booven en op de middel Reegels moet Keepen‚ op een Tant van 1½ duym, het welk men met Stippels op de eene Deur heeft aangeweezen‚ ook moet men zorg dragen dat de planken die in de Deuren gemaakt moeten worden die onder waater moeten koomen dat ze niet droog moeten weezen, want dan zouden ze uyt de Sponning barſten, maar die booven waater koomen mogen wel redelyk droog zyn, ook ziet men 2 Steylen van de Deuren omgekant met de Gaten en Sponninge daar in, als onder een Metaale muts die onder aan de Steyl moet gewerkt worden, verder ziet men een Keus yzer op zyn kant en plat, en de Keus daar om geſtippelt met een yzer Beugel van de Deur met de Klinkbouten, men ziet hier de hartſteene Kas, het welk met een koopere Kram aan malkanderen ſluyt, en met loot vaſt gegooten gelyk men hier een op zyn kant en plat aanwyſt, en dan met goede dunne ſement vaſt geleydt, en dan de geheele Sluys met goede baſtert ſement gemetſelt, ook ziet men de Sponning-planken op het ent, en hoe de zelve met Swaluwe-ſtaarten in malkanderen moeten ſchieten‚ en lyt ’er hier neffens een op zyn plat lang 24 voet, als men de [ 8 ]Sponning-planken klaar gemaakt heeft, dan moet men alle 2 voet een zes duyms Speyker in de Meſſeng, en aan weêr-zeyde van de Sponning inſlaan dus dient om dat de Meſſeng of de Sponning in ’t in Heye niet zoude af konnen ſcheuren, het welke anders wel ligtelyk zou konnen gebeuren, ook toont men alles zo duydelyk en zo klaar aan als of men het hen lieden met de mondt zyde.

N°. 23 en 24.

Beſchryving van den Opſtal van de Sluys voor ’t ent te zien, naaſt de Meer met de Deuren daar voor.

Voor eerſt ziet men de geheele Sluys voor ’t ent, met een gedeelte van de Vleugels van het Fondament tot boven het Wulf toe, en de hartſteene Dekſtukken daar op, het welke met een Halfront overſteeken, als mede het Wulf met hartſteene opgemetſelt, de Voorſleekanten en de Gaten welke men aan weêrzyde in de Vleugels ziet, en dan verders met klyne ſteenen, het welke men hier aanwyſt, ook ziet men de onder en booven Balken, en onder en booven Vloeren daar op, als mede de Deuren toe in zyn Opſtal te zien.

Onder den Opſtal ziet men de bewerkzaamheydt van de Punt-balken en Deuren.

Verder ziet men de onder Punt-balken in de grondt van booven, en met Stippels hoe dat de Krombeels, en ’t Kalf daar in gewerkt moeten worden met dubbelde Pennen, Gaten en Tanden, het welken men aanwyſt, hier neffens daar men de Balk omgekant ziet met de Gaten daar in, en an ’t ent ziet men het Kalf met Pennen en Gaten daarin leggen, als mede de Komſtukken van onder met Swaluwe-ſtaarten ingewerkt, op zyn kant en plat, en de metaale Kammen daar in‚ op ’t eene ent van de Punt-balk ziet men de aanleg van de hartſteene Kaſſen, daar de Deuren in draayen moeten, en daar neffens de Mal daar ze na klaar gemaakt moeten worden, men ziet hier neffens de booven Punt-balk met de Deuren daar voor van booven te zien, en met Stippels aangeweezen hoe de zelven op en toe moeten draayen‚ ook ziet men de Keuſe met een Tant van 1½ duym in de Balk gewerkt en met 2 Krammen geſlooten, en aan ’t ent in de Muur met Wiggen vaſt geſlaagen, ook ziet men dat deze Punt-balk zonder Krombeels gewerkt is, en dat daar maar in ’t midden een Kalf in gewerkt is dat de Punt meede brengt daar de Deuren tegen ſlaan, men ziet ook de zelfde Balk omgekant en de werkzaamheydt daar in aangeweezen‚ met de Kram-gaten daarin daar de Keus mee vaſt geſlooten moeten worden, en wyſt men aan met Stippels de wytte van de Sluys en de Vleugels, men ziet hier uytgeleydt de Deuren in ’t geraamt, en de eene van de onder kant met een 2 duyms plank digt gemaakt, het welk men aan de andere zyde ook doen moet, de bewerkzaamheydt van deze Deuren is als de ander, het welk hier duydelyk te zien is, als dat men ze niet tot booven toe met planken digt maakt als de anderen maar moet de zelven met Krambouten en Beugels ſluyten, het welk men hier aan eene Deur aanwyſt, en een Beugel hier neffens met een Krambout en 2 Steylen omgekant, en de bewerkzaamheydt daar in aangeweezen van Gaten en Sponninge zeer duydelyk, ook ziet men uytgeleydt een Keus-yzer op zyn kant en plat, en de Keus met Stippels daar om aangeweezen, hier neffens de metaalen Kom‚ welke na een grooter voetmaat geteekent zyn. De Kom van booven te zien is wyt 10 duym binnens werk, en de buyten randen 1¼ duym‚ de bodum dik 1½ duym‚ en de Kammen van de buyten Deuren is 11 duym wyt binnens werk. Ook ziet men hier de Muts die in de Kom draayen moet en is van binnen agtkant, ook moet men deze metaalen Muts onder aan de Harn-ſtyl werken, en met een ſly of Hant-hey daar reedelyk vaſt aan ſlaan, ook ſlaat men dan daar wel een Klink-nagel door of 2 koopere Speykers voor ’t afvallen, als men de Deur eens wilde ligten het welke door langheydt van wryven en draayen wel zou konnen geſchieden, men ziet ook de Kom doorgeſneeden met de Muts daar in, ook toont men hier alles zoo duydelyk en zo klaar aan als of men het mondeling zyde en met de vinger aanwees, kan ook ſtiptelyk na de voetmaat gemeeten Worden.

N°. 25.

Beſchryving van een Ketting-Waater-Moolen.

De Ketting Waater-Moolen, hier vertoont, is zeer bequaam om Sluyzen of Waterkeringen mede droog te maalen, waarom men deze hier geplaatſt heeft‚ zynde gebruykt by het droog maaken van de voorgaande Sluyzen op Half wegen Haarlem en Amſterdam‚ in de midden ziet men de grondt met de Overleggers daar op geſtippelt, en het Paardewiel daar op, beneden ziet men het bindt in zyn Opſtal, de Standert met het Paardewiel daar om met het Schyfloop daar onder, als mede de Leggers met de Vloer daar de Paarde op gaan‚ booven heeft men duydelyk de Moolen in het verſchiet aangetoont met het Paardewiel-Ketting, Waterbak en het geen daar toe behoort, verders heeft men alles dedelyk uytgelegt na de voetmaat.

N°. 26 en 27.

Beſchryving van de Grondt en Opſtal van een nieuw uytgevonde, nooyt voor dezen in het ligt gebragte Water-Buys-Moolen.

Den Uytvinder van deze Waater-Buys-Moolen neemt aan om met dit nieuwe werktuyg met weynig koſten veel nut te kunnen doen, de Buyſſen zyn geſtelt om het Waater op te brengen 18 voeten hoog, zynde ruym zo veel in hoogte als drie gemeene Schep-Moolens welke malkander het waater toemaalen‚ yder Buys met zyn Dollen of Suygers brengt zo veel waater op als een ordinarie Schep-Moolen, zynde dier-halven vaſt dat deze eene Moolen met zyn Vier Buyſſen zoo veel waater opgeven als 12 ordinarie Schep-Moolens, Welke drie aan drie het waater malkander toe maalen, zynde in het kleyn geprobeert en goedt bevonden, dit werk kan geplaatſt werden in alle ſoorten van Waater-Moolens. Men heeft zig in deze beſchryving willen vergenoegen met het waater niet hooger op te brengen als 18 voeten, wyl het een nog nooyt gehoorde zaak is, maar den Uytvinder meent niet alleen 18 voeten het waater op te haalen maar 24 voeten met het verlangen van zyn Buyſſen en zelfs hooger.

Verders heeft men op de Plaat N°. 26. zynde de Grondt van dezen Moolen of de bewerkzaamheyt welke als boven gezegt in alle ſoorten van Moolens kan geplaatſt werden een duydelyke beſchryving gedaan, ook heeft men daar by in het groot uytgelegt een Buys met zyn Suygers om de Liefhebbers deste klaarder gedagten te kunnen geven. De Plaat N°. 27. is zo duydelyk vertoont in zyn Opſtal met zyn Buyſſen enz. dat ons dagte geen verder beſchryving nodig te zyn, wyzenzende die geen welke van dit werk zouden gelieve gedient te zyn na den Uytvinder Cornelis van Vuuren, welke een yder met alle civiliteyd zal zoeken te bedienen.


EINDE.

[ Lijst ]

LYST
VAN ALLE DE
MOOLENS
EN
WERKTUYGEN.
Uytgegeven door Covens en Mortier op de Vygendam
te Amſterdam in drie Deelen.

Gronden en Opftallen van Moolens enz. getekent
door P: LIMPERCH.

1 De Grondt van een dubbelde Oly Moolen.
2 Dubbelde Oly Moolen in zyn Opſtal.
3 Doorgeſneeden voorſlags laden van de Oly Moolen.
4 De Jaag-Yzers, Stampers, Haye, Kuſſens, Haare en Koekzakken van de Oly Moolen.
5 De doorgeſneede Naſlags-lade van de Oly Moolen.
6 Fondament over de Windel-As van de Oly Moolen hoe de zelve verdeelt moet werden, om de Gaaten van de Spaaken op zyn rechte order te zetten.
7 De Grondt van de Ooſtindiſche Zaag-Moolen te Amſterdam.
8 Den Opſtal van de Ooſtindiſche Zaag-Moolen.
9 De Grondt van een Zaag-Moolen te Saandam.
10 Den Opſtal van de Saandammer Zaag-Moolen.
11 Het booren van de Winſche op de Moolen-Roeden.
12 Fondament hoe men een Sparwiel moet maaken, om de Kammen en Staaven te verdeelen, dat het zelve gemakkelyk en ſtil kan werken.
13 Fondament hoe men de Kammen op het Kamwiel verdeelen moet, het zy de zelve groot of klyn zyn.
14 De Grondt van de Koorn-Moolen de St. Victor te Amſterdam.
15 De Opſtal van de Koorn-Moolen de St. Victor.
16 De Grondt van een Gort-Moolen te Haarlem.
17 Den Opſtal van de Gort-Moolen.
18 Een Gort-Moolen ſtaande te Koppenhagen.
19 Deszelfs doorgeſneede Achtergevel.
20 Dezelve op zyde doorgeſneeden.
21 De Grondt van een Wip-Moolen, te Stokholm.
22 Deszelfs Opſtal.
23 De Grondt van een achtkante Koorn-Moolen, te Stokholm.
24 Deszelfs Opſtal.
25 Een Grondt en Opſtal van een dubbelde Koorn-Moolen, daar het Waater door Pompſtokken loopt te Stokholm.
26 Een Grondt en Opſtal van een enkelde Koorn-Moolen die door het Water omdraayt, te Stokholm.
27 Een Stander-Moolen, van Achteren te zien, te Stokholm.
28 Een Stander-Moolen, van ter Zyde te zien.
29 Een voornaame Kap tot een Kruys-kerk, of een ander voornaam gebouw.
30 Een Kap, dienſtig tot een Pakhuys, of ander laſtdraagend huys.
31 Een dito Kap op een ander manier, in Duytslandt veel in gebruyk.
32 Een model van een Draaybank tot het Moolen-werk.

Gronden en Opftallen van Moolens, getekent door
Leendert van Natrus, Jacob Polly,
en Cornelis van Vuuren,

EERSTE DEEL.

1 Een zeskant Sommer of Balkzaager, doorgeſneeden met de platte Grondt daar onder, ſtaande buyten Amſterdam.
2 Een Seskant Zaag-Moolen.
3 De Grondt van een Eyke Waageſchot-zaager 't Amſterdamſe Waapen, buyten Amſterdam.
4 De Slee-ſtelling van de Waageſchot-zaager.
5 De Waageſchot-zaager op zyde te ſien.
6 De Waageſchot-zaager van achteren.
7 De Grondt van een achtkante Water-Molen
8 Achtkante Waater-Moolen in zyn Opſtal.
9 Grondt en gaande werk van een achtkante Water-Moolen.
10 Opſtal gaande werk enz. van een achtkante Water-Moolen.
11 Ondertafelmenten van een Wip-Waater-Moolen,

[ Lijst ]

het toeleggen van een toorenbindt.
12 Opſtal van een Wip-Water-Moolen.
13 Grondt van een Modder-Moolen.
14 Modder-Moolen in zyn Opſtal doorgeſneeden.
15 Snuyf of Verf-Moolen, en dat daar toe behoort.
16 De Grondt van een Papier-Moolen.
17 Opſtal, Droogſchuur, en Parſſen tot de Papier-Moolen.
18 Wryf-bak, en Roer-bak met zyn Rollen.
19 Opſtal van de Papier-Moolen doorgeſneeden.
20 Grondt van een dubbelde Oly Moolen.
21 Binnewerk van een dubbelde Oly Moolen.
22 Opſtal van een dubbelde Oly Moolen.
23 Grondt van een Vol-Moolen.
24 Opſtal, Wentel-As, Zolder enz. van een Vol-Moolen.
25 Waater-Moolen.
26 Vyſel-Moolen.
27 Gaande Werken.

TWEEDE DEEL.

1 Naauwkeurig onderregt in wat order een zes of
achtkante Moolen van de Grondt in elkander geſlooten moet werden.
2 Het opregten van een Moolen.
3 Opſtallen in het geraamt en gedekt.
4 Moolen daar men Snaphaanen boordt.
5 en 6 Koorn-Moolen.
7 Een Koper Moolen.
8 Peldegarſt-Moolen.
9 Platte Grondt op de Kotbalken van de Maalzolder
van een Peldegarſt Moolen.
10 Hennip-kloppers Moolen.
11 Een Booven-kruyer Waater-Moolen.
12 De Grondt van een dubbelde Water-Schep-Moolen.
13 Dubbelde Water-Schep-Moolen.
14 Grondt van een Water-Pomp-Moolen.
15 Opftal van een Water-Pomp-Moolen.
16 Schryn-werkers Moolen.
17 en 18 Hey-Grondt van de Sluys op half wegen Haarlem en Amſterdam.
19 en 20 De Bovenbalken op de onderſte vloer met de onderſte Punt-balken, Komftukken, en aanleg van de Muur.
21 en 22 De Sluys doorgeſneeden voor 't ent na het Y.
23 en 24 De Sluys doorgeſneden voor 't ent na de Meer.
25 Ketting-Moolen.
26 Grondt van een Waterbuys-Moolen.
27 Opſtal van een Water-Buys-Moolen.


VOORBERIGT.

'tIS onze meening niet een anders goed te veragten, zoo als echter anderen wel zoude doen indien ſe gelegenheyd daartoe hadden, maar alleen de Liefhebberen te wyzen na de Voorreden van ons eerſte Deel en met een dat de gaande werken, welke op de 27e Plaat van dat Deel koomen in zulk een zoeten Order zyn gemaakt, en op zulk een goede grondt, dat men maar een, onkundige zyn Sentiment verkeerdelyk daar over heeft vernomen, welke door de Tekenaar van die Plaat genodigt werdt om van zyn onkundig Oordeel herſtelt te werden.

[ Titel ]
[ Voorb. ]

VOORREDEN
AAN DEN
LEZER.

{{initiaal|I|Ndien wy in den lof der Bouwkunde naar behoren zouden willen uitweiden, en derzelver oorſpronk, voortgang en tegenwoordige volmaaktheit nagaan, zouden wy meer bladeren nodig hebben, dan ons regelen tot deze Aanſpraak aan den Kunstminnaren overſchieten.

Wy zullen derhalven hier alleen zeggen, dat het Molenwerk, of de kunst van Molens te maken, geen der minſte ſtukken van de Bouwkunde is, en dat het algemeen nut, voordeel en gemak van deze edele kunst dat van de andere ſtukken der Bouwkunde zo niet overtreft, ten minſte opweegt.

Alzo dit nu eene onwederſprekelyke waarheit is: dus zal niemandt, die het gebruik zyner zinnen heeft, ligt ontkennen, dat een werk, waar door deze uitneemende kunst niet alleen volmaakt, maar ook ten dienſte der genen, die zich in de zelve oeffenen , gemakkelyk en duidelyk wordt voorgeſtelt, van de uiterſte noodzakelykheit is, en dat des zelfs opſteller en uitgevers groten roem waardig zyn.

Zo een werk is het gene wy allen Kunstminnaren in het algemeen, en allen Oeffenaren in deze kunst, of jongen Molenmaakeren, in het byzonder,tegenwoordig aanbieden; en gelyk wy hen kunnen verzekeren, dat niet alleen de opſteller en tekenaar van deze ontwerpen een man van [ Voorb. ]bekwaamheit is geweest, die zo wel de kunst van het Molenwerk, als van het tekenen, in de grondt heeft verſtaan, gelyk elk kenner zal moeten getuigen; maar dat ook het werk, wat de platen, enz. aangaat, zo fraai is uitgevoert, en zo zindelyk en net afgedrukt, als het immermeer geſchieden kan: zo twyffelen wy geenzins, of het werk zal eene algemeene goedkeuring wegdragen; waar mede wy, na den Liefhebberen veel heils toegewenscht te hebben, blyven

Der Zelver
Dienstbereide


Amſterdam den 1 Auguſty

M. D. CC. XXVII.
CÓVENS EN MORTIER.


Nota. Deze volgende Molens en Gronden zyn alle getekent op de Amſterdamſche voermaat van 11 duimen, doch verdeelt in 12 Delen; want zo zyn de Molenmaakers in Waterlandt gewoon te doen, en daarom hebben wy hier mede de zelve manier gevolgt, gelyk Folio 11 aangewezen wordt.
[ Afb. ]

BESCHRYVING
Van de Gronden en Opſtallen der Volgende
MOOLENS.

Figuur 1.

Beſchryying over de Grond van de dubbelde Olie-molen, ſtaande tot Wormerveer, in Noord-Holland.

A. De Kap in toelaag te zien in ’t geheel.
B. De halve Rolring te zien hoe de zelve gemaakt moet werden.
BB. Het halve Tafelement met de Vloerſtukken daar op, en de halve Koup in ’t plat.
C. De Schiefloop die het Steenwiel omdryft, heeft 13 ſtaven.
D. Het Sparwiel heeft 76 Kammen, de deeling 5 en ¼ duim.
E. De Schiefloop die het Wiel op de Windelas omdryft, heeft 26 ſtaven.
F. Het Kamwiel op het Windelas heeft 61 Kammen, 5 en ¼ duim deeling.
G. de twee Roerwíelen die op de Windelas zitten hebben yder 33 Kammen.
H. Het Roerwiel daar toe heeft 36 Kammen. HH. Het andere Roerwiel heeft 41 Kammen.
I. Het kleyne Wieltje op de Roerſtok heeft 12 Kammen, de deling 4 en ¼ duim.
II. Het ander klein Wieltje heeft 13 Kammen, de deling 4 en ¼ duim.
K. De onderſte grond in ’t plat te zien met al zyn werken.
K. 1. Is de Voorſlags-lade. K. 2. Is de Naſlags-lade.
L. De grond in ’t plat met zyn pilaars te zien. L. 1. De Schuer in ’t plat met zyn Zaad-kaſſen.
L. 2. De Koek-kaſſen van vooren ſtaande te zien. L. 3. De ſteilen met de ſpande van de Schuer te zien.
L. 4. De platte grond van de Turf-plaats.
M. De Olie-bakken. De trappen zyn genommert hoe veel treden yder heeft.

Figuur 2.

Beſchryving oyer de Opſtal van de dubbelde Olie-moolen.

A. Het Kamwiel in de kap heeft 54 kammen.
B. De Bonkler daar toe die op de ſpil zit heeft 35 dollen, de deling 5 en ¼ duim.
C. De Schiefloop die de ſteen omdryft, heeft 13 ſtaven.
D. Het Sparwiel heeft 76 kammen, de deling 5 en ¾ duim.
E. De Schiefloop die het Wiel op de Windelas omdryft, heeft 26 ſtaven.
F. Het Kamwiel op het Windelas heeft 61 kammen, de deling 5 en ¼ duim.
G. Het Roerwiel dat op de Windelas zit‚ heeft 33 kammen. H. Het Roerwiel daar toe heeft 36 kammen.
I. Het kleine Wieltje op de Roerſtok heeft 12 kammen, de deling 4 en ¼ duim.
K. De Roede lang 76 voet, het hek 7 voet breet, 14 duim op de voorzyde van de roede daar de borde opleggen.
L. De Schuur met de wooníng van ter zyde te zien. M. Dat ſchelrad heeft 53 tanden 5/4 duim deling.

Figuur 3.

De doorgeſnede Voorſlags-lade van de Olie-molen.

A. De jaag-yzers met de Haaren daar tusſchen, zoo als dezelve moeten wezen, als dat Olie-ſlaad, de kusſens, en bytels, en ſchyjen daar tusſchen, zoo als dezelve moeten gemaakt zyn.
B. De potten van binnen te zien met de yzere platen daar de ſtampers op vallen.

Figuur 4.

De Jaagyzers, Stampen, Hayje , Kusſens, Haare en Koekzakken in ’t plat te zien van de Olie-molen.

Zoo als dezelve gemaakt moeten werden op zyn rechte groote, breedte of langte.

Figuur 5.

De doorgeſnede Naſlags-lade van de Olie-molen.

A. De jaag-yzers met de haaren daar tusſchen, zoo als dezelve moeten wezen als het Olie ſlaat, maar zyn wat kleinder gemaakt, als de andere in de Voorſlags-lade, zoo al dezelve Figuur uitwyst; de kusſens, of bytels zyn op de rechte maat getekent.
B. De potten zyn Op de zelve manier als de andere. [ Afb. ]

Figuur 6.

Beſchryving of Fondament over de Windel-as van de Olie-molen, hoe dezelve verdeelt moet werden, om de gaten van de ſpaken op zyn rechte order te zetten.

Zoo verdeelt men de Windelas in 21 deelen, en ſlaat daar 21 lynſlagen op, verdeelt hem overdwars in 7 deelen daar de ſtampers met de hayje komen‚ doen dan Op yder dwarslyn van de 7, drie gaten , verdelende dezelve lynen yder in drie gelyke delen, zet dan yder gat op een kruis, daar de lynen door malkander ſnyden, verſtaande yder ſtamper drie ſpaken, en de Naſlag-hay met de Loos-hay drie ſpaken tezamen, dezelve zoo breet, datze beide de hayjen lichten kan. Op de 21 lynen die op de as zyn geſlagen, zyn 6 ſtampers en twee hayjen‚ welke driemaal 7, dat is 21 ſpaken te zamen maken; maar de Voorſlags-hay heeft een ſpaak, en ſtaat tusſchen de lynſlagen in; de loos-hay daar toe heeft twee ſpaken, maar de een zoo breed, datze beide de hayen lichten kan; de hayje moet gelicht 19 en ½ duim van dat oli-blok als zy hait; de ſtampers moeten 7 duim gelicht van ’t oli-blok; de potten daar de ſtampers in vallen zyn 12 en 1/8 duim diep. De 4 {{c|Figuuren A. zyn hoe men een Windelas van de enden verdeelen moet, met de inſtrumenten hoe men de lynſlagen op de Windelas krygen zal. B. Is de verdeeling van de windelas-ſpake, hoe dezelve op zyn order geſtelt moet werden. C. De windelas van de zyden en van vooren te zien; om nu de lynſlagen beter te zien, zoo hebben wy de windelas met C. getekent, de heele rondte in ’t plat geleit. De 4 ſchrabben, op geſtippelde lynen zyn genommert met 1, 2 , 3 , 4. D. Deze {{c|Figuur wyst aan, hoe men een as maken moet. .E. De mal om de ſcheenen daar na in te leggen. F. Is een {{c|Figuur van een ſpake hoe dezelve gemaakt moet werden.


Figuur 7.

Beſchryving over de Grond van de Oost-Indiſche Zaag-molen, ſtaande tot Amſterdam.

A. Het Zaag-blad is 12 voet lang, het welk moet ingezet in de Raam A A. welk hout Q. word Opgeſchoven tot A A. om de Zaag-bladen in te zetten, wanneer men Kromhout wil zagen. B. De tweede zoort van Zaag-bladen zyn ordinari 6 en ½ voet lang; maar de derde zoort wat minder, zoo als men ’t belieft. C. De kruk is na de ſchale getekent in zyn rechte order, zoo als dezelve moet gemaakt wezen; de kruk is in 3 delen verdeelt; de bochten zyn 9½ duim hoog‚ gelyk by de D. te zien is, welke tweemaal 9½ dat is 19 duim zagen; de dikte van de kruk is 5½ duim. E. Het metaal dat op de kruk leit is een voet lang, 3 duim hoog‚ 2 en ½ duim dik, het welk na zyn order getekent is. F. De onderſte Schuifwielen die de ſlede voortzetten, zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling op de tannen. G. De Schiefloop daar toe 7 ſtaven. H. De yzere ſtang is getekent zoo als de zelve moet gemaakt werden‚ de deling is 1 7/8 duim. Op de yzere ſtang, by de ſchiefloopen G. is een kramme overgeſlagen, om dat de ſtang niet uit het ſchiefloop ſpringen zal. I. De twee vaste binten welke binnen over de Molen komen. De K. wyst aan waar dezelve moeten ſtaan; die twee andere binten zyn de ſtyle weg in de midden, en moeten ſtaan in de gaten getekent met L. M. De kap met de toelaag van boven te zien. N. De binte van de ſchuur van vooren. O. De ſpande van de ſchuur van voren. P. De ſpande van de kap van de Molen, zoo als men dezelve met hout dekt.


Figuur 8.

Beſchryving over de Opſtal van de Oost-Indiſche Zaagmolen.

A. Het kamwiel aan de as heeft 68 kammen, 5¼ duim deling. B. De ſchiefloop daar toe 33 ſtaven.
C. Het bonkler om de ſpil heeft 43 kammen, 5 1/8 duim deling.
D. De ſchiefloop die op de kruk zit daar toe heeft 42 ſtaven.
E. De yzere wielen die het hout opwinden 44 tanden, 4 duim deling.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling.
G. De Schiefloop daar toe 7 ſtaven.
H. De zyde van de ſchuur is zoo getekent, als of men de delen rechtop zetten, op de Hoogduitze manier.
I. De roede is lang 84 voet, dat hek 7 voet en 8 duim breed in ’t geheel, met de zomen op de voorzy van de roede 15 duim daar de borden Op leggen.

Figuur 9.

Beſchryving over de Grond van de Zaag-molen, ſtaande tot Sardam in Noord-Holland.

A. Het Zaagblad is 8 voet lang, het welk moet ingezet in de Raam AA. welk hout Q. werd opgeſchoven tot AA. om de zaagbladen in te zetten, wanneer men kromhout zagen wil.
B. De tweede zoort is 6 voet lang‚ maar de derde zoort wat minder, na u believen; de deling van de tanden Op de zaagbladen zyn ordinari 1½ duim, maar als men kromhout zaagt, met een of twee zagen, heeft men een zoort van zaagbladen daar de tanden twee duim verdeelt zyn.
C. De kruk is na de ſchale getekent in zyn rechte order; de kruk is in drie delen verdeelt; de bochten zyn 9½ duim hoog, gelyk by de D. te zien is, welke tweemaal 9½ dat is 19 duim zagen; de dikte van de kruk is 5¼ duim.
E. Het metaal dat op de kruk leit, is een voet lang, 3 duim hoog, 2½ duim dik, het welk na zyn order getekent is.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling op de tanden.
G. De ſchiefloop daar toe heeft 7 ſtaven. H. De yzere ſtang is getekent zoo als dezelve moet gemaakt werden, de deling is 1 7/8 duim. Op de yzere ſtang by de ſchiefloop G. is een kramme met een veder overgeſlagen, om dat de ſtang niet uit het ſchiefloop ſpringen zal.
I. De vaſte binten welke binnen over de Molen komen; de K. wyft aan waar dezelve moeten ſtaan: de twee andere moeten ſtaan in de gaten, getekent met de letter L.
[ Afb. ]M. De kap met de toelaag van boven te zien. N. De binte van de ſchuur van van voren met de ſpande.
O. De binnenſte ſpande van de ſchuur. P. De ſpande van de kap van de Molen‚ zo als men de zelve met hout dekt.


Figuur 10.

Beſchryving oyer de Opſtal van de Sardammer Zaagmolen.

A. Het grote Kamwiel aan de as heeft 68 kammen, 5¼ duim deeling. B. De ſchiefloop daar toe 33 ſtaven.
C. Het bonkler aan de ſpil heeft 43 kammen‚ 5½ duim deeling. D. De ſchiefloop op de kruk heeft 42 ſtaven.
E. De ſchuifwielen 44 tanden 4 duim deling.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten, zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling.
G. De ſchiefloop daar toe 7 ſtaven daar de yzere ſtang in leit.
H. De zyde van de ſchuur is zoo getekent, als of men de delen recht opzette, op de Hoogduitſche manier.
I. De roede lang 82 voet, met hek 7 voet en 8 duim breed in ’t geheel, met de zomen; op de voorzyde van de roede 14 duim daar de borden op leggen.


Figuur 11.

Beſchryving hoe men de Winſche op de Molen-roeden boren moet.

Neemt een voet hoog, gelyk van A tot B, en zet dan u paſſer op de punt A‚ en trekt van B 6 duim voort tot C, haalt dan van A tot C een rechte linie, verdeelt dan de ronde Cirkel van B tot C, op dezelve manier gelyk die hier verdeelt is; dat is de rechte maat hoe men de Winſche boren moet. Neemt den een lat, en legt die op de Roede drie quartier of een duim van de voorkant. Geeft daar een ſchrap even ver van de voorkant, of de Roede recht of krom is, gelyk de zelve boven by de A verdeelt is, verſtaande zoo ver als de hechten wezen moeten.

By exempel. Een Roede was 78 voeten lang, en men wilde aan yder end 28 hegten zetten, verdelende yder gat 15 duim van malkander; gelyk deze kleine Roede verdeelt is. Neemt dan u ſway en zet die op de Roede, gelyk boven by A en D te zien is, verſtaande de A Voor u ſchrap die gy op de Roede geſchreven hebt; opent dan u ſway van B tot C, en zet dezelve zoo geopent op de Roede by N°. 1. boort daar een gat door, zoo ſchuin als de ſway ſtaat‚ dat gedaan zynde, zoo neemt u ſway weer te rug van C tot B, zoo als dezelve in de Figuur ſtaat, en zet dezelve op de Roede by N°. 28. boort daar wederom een gat, ſteekt daar een ſtok in, maakt daar een lyn vaſt‚ een voet hoog van de Roede, haalt dan de lyn tot N°. 1. ſteekt daar wederom een ſtok in, en maakt de lyn vaſtt op de zelfde hoogte, opent dan u ſway tot N °. 10. zet dezelve wederom op de Roede by N°. 10. boort daar een gat, ſteekt daar de derde ſtok in, maakt dan de lyn van N°. 1. los‚ en doet dezelve om de ſtok van N°. 10. maakt dan de lyn wederom vaſt by N°. 1. en ziet of de volgende Nommers, te weten, N°. 14. 18. 22. 26. ook accorderen met de geſpannen lyn, als dezelve niet accorderen, zoo boort noch een gat by N°. 18. ſteekt daar een ſtok in, en zoo ’er aan de andere Nommers yets ſcheelt, zoo kunt gy dat helpen met wiggen aan de hechten. Dit gedaan zynde, zoo vangt aan te booren, wel acht nemende dat gy de boor by de ſchrap, en neffens de geſpannen lyn laat accorderen‚ hellende de boor na de rechterhand een duim op de voet over. Doch of ’t gebeurde dat gy een Roede moeſt maken die langer of korter was, daar meer of minder hegten in quamen, zoo moet gy dezelve ſchuinte in ’t booren gebruiken; doch de verdeling van de gaten na de lengte of korte van de Roede vergrooten of verkleinen. Gy moet wel toezien dat het derde gat van ’t kleine end. N°. 26 winkelrecht geboort werd. Laat u avegaar vallen na u rechterhand een duim op de voet. Als de Roede dan geboort en gedaan is, zo ligt de zelve op, en legt in de midden een end van een balkje, en een koevoet daar op‚ en probeert of de Roede recht in zyn gewicht is; zoo daar wat aan ſcheelt, zoo kunt gy dat helpen met de ſwaarſte hekken aan ’t lichſte end in te zetten.
E. De Roede doorgeſneden te zien met de voornaamſte Nommers.


Figuur 12.

{{c|'t Fondament hoe men een Sparwiel maken moet, om de kammen en ſtaven te verdelen, dat het zelye gemakkelyk en ſtil werken kan.

Voor eerſt moet gy weten hoeveel kammen en ſtaven dat gy in u werk hebben wil, en hoe grooten verdeling dat waar wezen moet; trekt dan u ronde Cirkel op de wydte van u kammen daar de verdeling op komen moet, trekt dan de Cirkel van de ſchieſoop, ſnydende in de midden door malkander, waar door men zien kan hoe veel de kleine Cirkel grooter moet wezen daar de kammens in komen, de kammens afwerken is met ſtippels aangewezen, waar de paſſer moet ſtaan, om de vaſte trek te hebben; de proportie van de kammen en ſtaven is in 7 deeien verdeelt, dezelve kan ook in 12 verdeelt werden, 7 voor de ſtaven, en 5 voor de kammen?
D. Deze Figuur, wyſt aan hoe men van drie gegeven punten een Cirkel trekken zal. Zet u paſſer eerſt op 1. en trekt een gedeelte van een Cirkel, zet dan op 2, en trekt een halve Cirkel, zet dan op 3‚ en trekt weer een gedeelte van een Cirkel, ſnydende door malkander‚ trekt dan twee rechte lynen door de ſnydende Cirkels, daar die twee lynen dan kruiſſen is het Centrum, om de drie gegeven punten in een Cirkel te trekden. Op de zelve manier kan men altyd in een ronde Cirkel het Centrum vinden, als dezelve verborgen is.
E. Deze Figuur wyſt aan hoe men een Winkelhaak maken kan met een paſſers Opening.
F. In deze Figuur wert getoont, hoe men in een halve Cirkel zo veel Winkel haken kan maken als men hebben wil.
G. Deze Figuur leert om een Gebouw, Grond‚ of Kap in een recht vierkant te leggen met een maatſtok. Zo ſlaat op u balken van ’t vierkant of wormte‚ een lynſlag op elke zyde van de hoek‚ zet op de eene lynſlag zes voet, op de andere 8 voet, als dat recht in de Winkelhaak leit, zoo blyft daar 10 voet overhoeks van 6. tot 8 voet, het tweede kan men ook doen als ’t' klein werk is, met 3 en 4 voet, dan blyfter 5 overhoeks. [ 4 ] H. Deze Figuur wyst aan‚ om twee gegeven punten met een pasſers opening op een rechte lyn te verdelen. De gegeven punten zyn A B. op welke lyn gy twee rechte moet maken, in de hoek, gelyk van A. tot C. of B. tot C. dezelve verdelende in 8 gelyke delen; als men 9 tusſchen de gegeven punten hebben wil, gelyk gy in de Figuur zien kunt. Als gy ’t zoo verdeelt hebt, zoo neemt een ry en legt dezelve van acht tot een, daar de ry Op de lyn ſnyd, is de verdeling,en voorts dit vervolgende tot acht toe; maar of daar meer of minder delen tusſchen de gegeven punten waren, zoo is het dezelve werking.


Figuur 13.

Beſchrijvng, of ’t Fondnment hoe men de Kammen op een Kamwiel verdelen moet‚ het zy of de zelye groot of klein zyn.

Trekt eerst de groote van u Kamwiel, en daar na de groote van de ſchiefloop, ſnydende in de midden door malkander, bmaar gy moet weten hoe veel kammen en ſtaven dat gy in u werk hebben wil, om te vergelyken de kleine Cirkel tegen de groote, hoe veel grooter deeling dat de kleine Cirkel moet hebben als de groote, om dat dezelve zoo veel kleinder valt binnen de lyn tusſchen de ſtaven. Deze plaat vertoont tweederlei Figuuren van een werk; te weten, een omloopende wiel met een ſchiefloop; de eene daar de ſtaven in de midden en de ander, daar de Kam in de midden is. Om nu te weten hoe groot dat de Kammen en ſtaven wezen moeten‚ zoo neemt een deel van een Kam met een ſtaaf, en verdeelt dezelve in 7 gelyke deelen, neemt dan 4 voor de ſtaaf, en 3 voor de Kam, zoo als deſe Figuur aanwyst. Wanneer de Kammen in ’t wiel geſlagen zyn, zoo moet gy dezelve afwerken, gelyk gy by de letters A. B. C. zien kunt. Stelt u pasſer op de punt A. en trekt van B. tot C. zoo zult gy u Kammen op een goede manier zien afgewerkt. Wanneer gy u ſchiefloop in het Kamwiel aangezet hebt om te werken, zoo gy in de Figuur zien kunt by het loot recht, hoe veel de Kammen moeten afgewerkt zyn, om dat de Kammen gemakkelyk in de ſchiefloop konnen komen. In de Figuur zult gy een winkelhaak zien, de welke aanwyst waar de pasſer moet ſtaan by de punt A, of de Cirkel klein of groot is, om altyd een vaste trek te hebben. De twee rechte geſtippelde lynen wyzen aan hoe diep dat de Kammen in de ſchiefloop werken moeten. De twee kleine vierkante figuren, de eene met een Cirkelrond met ſtippels, en de ander met een achtkant; het Cirkelrond is om een achtkant te krygen, op tweederlei manier, wanneer gy een balk achtkant maken woud, zoo trekt een rechte lyn, zoo lang als u hout dik is, of wat langer, en de dikte van ’t hout verdeelt die op de rechte lyn, in twee gelyke delen; om nu het kruis te krygen, zoo zet u winkelhaak recht op de midden van de lyn, zet dan u pasſer op het kruis‚ en trekt een vierde van ’t vierkant, neemt dan u winkelhaak en zet die op de buitenkant van’t vierkant, gelyk gy in de Figuur zien kunt; neemt dan u pasſer, en opent dezelve van de ronde Cirkel tot de binnenhoek van de winkelhaak, en ſteekt dat van de kruislinie aan weerzyde op u vierkant, zoo zult gy hebben een onberispelyk achtkant. De tweede manier om een achtkant te maken; zoo trekt weer een vierdepart in dit vierkant, haalt dan een rechte lyn van de midden tot de hoek, gelyk de Figuur aanwyst; neemt dan van de Cirkel tot de hoek met u pasſer de tusſchenſpaſie, en zet die ook op het kruis aan wederzyden, zoo hebt gy ook een recht achtkant. De tweede vierkante Figuur met een achtkant van binnen, waar door men ook op tweederlei manier achtkante maken kan. Maakt eerst Weer een kruis van dikte van u hout, opent dan u pasſer van het eene kruis tot het ander, en trekt dan een Cirkel van de kruislinie tot de ander daar de pasfer op ſtaat, zet dan u pasſer op het middelkruis‚ en opent die tot de ronde Cirkel, zet hem zoo geopent op het vierkant van buiten op weerzyde van de kruislinie, zoo is ’t ook een recht achtkant. De tweede manier in dit vierkant is‚ neemt de wydte van de hoek tot de midden, en zet de pasſer op yder hoek van ’t vierkant, en daar dezelve ſnyd is ook een goed achtkant.


Figuur 14.

Beſchryving over de Grond van de Kooren-moolen genaamt St. Victor, ſtaande tot Amſterdam.

A. De bovenſte Kap met de toelaag in de platte grond, met de Tavelementen te zien.
B. De bovenſte grond van de muur daar het Tavelement op leit.
C. De grond van de tweede, derde en vierde Verdieping, op de muurs verdunning te zien. De doorgeſnede hoek is met de zelfde letters getekent, als de grond, te weten C. D. E. De hoogte van yder verdieping is met Nommers getekent hoe veel voeten.
F. De platte grond van de muur en de pilaars te zien, met-zyn rechte dikte. De trappen van deze Moolen zyn altemaal genommert hoe veel treden dat daar in komen.


Figuur 15.

Beſchryying oyer de Opſtal van de Kooren-moolen genaamt St. Victor, ſtaande tot Amſterdam.

A. Het bovenſte Kamwiel heeft 62 Kammen.
B. De ſchiefloop daar toe 25 ſtaven, de deling 5½ duim.
C. Het heiswiel heeft 33 dollen of Kammen.
D. Het ander heiswiel op de kleine as daar toe, heeft 28 dollen of kammen, de deling 4½ duim.
E. Het ſparwiel heeft 79 Kammen.
F. De ſteen ſchiefloop daar toe, heeft 28 ſtaven, de deling 4 duim.
G. De roede is hondert voeten lang, 17 duim breed, 14 duim dik, het hek 7 voet 3 duimbreed in ’t geheel, op de voorzy 15 duim daar de borden op leggen, gelyk met de zomen‚ het zeil is 2 doek en ¼ breed. [ 5 ]

Figuur 16.

Beſchryving over de Grond van de Gort-molen, ſtaande tot Haarlem.

A. Het ſparwiel heeft 188 Kammen.
B. Het ander ſparwiel heeft 212 Kammen, de deling 3 en ½ duim.
C. De 4 ſchiefloopen tot de Gort-ſteenen, hebben yder 15 ſtaven.
D. De ſchiefloop tot de Roch-ſteen heeft 17 ſtaven.
E. De twee Wayers zyn getekent zoo als dezelve gemaakt moeten werden‚ yder met 6 way-armen, en moeten opwayen na de linkerhand tor de 4 laden. De lade daar de Gort in valt, zyn op haar groote getekent.
F. De 4 Gort-zeven, hebben yder twee zeven, gemaakt van perkament, en een van haardoek; de gaaten van perkament zyn zoo groot gemaakt als men de Gort hebben wil. Het fyne meel dat door de haardoek valt in de lade N°. 2. de tweede ſoort van Gort valt in de lade N°. 3. het vierde ſoort van Gort, dat weer gemalen moet werden, valt in de lade N°. 4. G. De grove buidel. H. De fyne buidel.
I. De platte grond van de oven daar men het kooren Op droogt.


Figuur 17.

Beſchryving over de Opſtal van de Gort-molen.

A. Het ſparwiel heeft 188 Kammen.
B. Het ander ſparwiel heeft 212 Kammen, de deling 3 en ½ duim.
C. De Schieflooppen hebben yder 15 ſtaven.
E. De Wayers van de zyden te zien, zoo als dezelve ſtaan moeten; het gat aan de kist daar de wind door komt tot de waijers, is op zyn rechte maat en groote getekent.
H. De fyne builkiſt van ter zyden te zien.
I. Het neſt daar men ’t koren op droogt, in zyn opſtal te zien.
K. De paarde ſtal op zy te zien.


Figuur 18.

Beſchryving over de Gort-molen, ſtaande tot Koppenhagen.

Over de Grond-plaat N°. 1. De Harp-zeef daar de Garſt eerſt op komt, heeft vier zeven, drie van yzer, en een van perkament. De rechte groote van de bovenſte yzere, en de onderſte perkamente gaten, zyn in dezelve Plaat aangewezen. N°. 2. De Gort-zeef heeft drie zeven, twee van yzer, en een van haardoek. De rechte groote van de bovenſte yzere gaten zyn in de Plaat aangewezen; de andere zeven maakt men de gaten zoo groot of klein als men de gort hebben wil.

Figuur 19.

Beſchryving over deſſelfs doorgeſnede Achter-Gevel.

In deze Plaat zult gy de harp-zeven tweemaal vertoont zien; de eerſte van vooren‚ getekent met N°. 1. de tweede met N°. 1*: is daar in gezet om de zelve van ter zyden te zien, maar anders daar niet en hoort. De Gort-zeve werd eenmaal vertoont van vooren, getekent met N°. 2. werd in de andere doorgeſnede Figuur van ter zyde vertoont. De zeven zyn in haar rechte order verdeelt, zoo als dezelve moeten gemaakt werden.


Figuur 20.

Beſchryving over deſſelfs doorgeſnede van de zyde.

A. De ſchiefloop heeft 10 ſtaven, 2¼ duim deling. B. Het Kamwiel daar toe 24 Kammen.
C. De ſchiefloop 14 ſtaven, 2¼ duim deling. D. Het Kamwiel daar toe 40 Kammen.
E. De ſchiefloop 13 ſtaven, die de ſteen omdryft.
F. Het groote ſparwiel 208 Kammen 4¼ duim deling.


Figuur 21.

Beſchryving over de Grond van de Wippe-molen, ſtaande tot Stokholm.

1. De Toelaag van ’t onderſte achterkant. C. Het bovenſte Heiswiel heeft 24 Kammen.
D. Het ander Wiel daar toe heeft 44 Kammen, de deling 4¼ duim.
E. Het onderſte ſparwiel heeft 64 Kammen, de deling 4½ duim.
F. De ſchiefloop tot de ſteenen heeft 17 ſtaven.
2. De Toelaag van de Kap. B. De ſchiefloop heeft 27 ſtaven.
3. De onderſte zadel. 4. De tweede zadel. 5. De kap van vooren. 6. De kap van achteren.

Figuur 22.

Beſchryving over de Opſtal van de Wippe-molen.

A. Het bovenſte Wiel heeft 64 Kammen, 5½ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe heeft 27 ſtaven. C. Het bovenſte Heiswiel heeft 24 Kammen.
D. Het andere Wiel daar toe heeft 44 Kammen, de deling 4¼ duim.
E. Het onderſte ſparwiel heeft 64 Kammen, de deling 4½ duim.
F. De ſchiefloop tot de ſteenen heeft 17 ſtaven. G. De Roede lang 86 voet.
[ 6 ]

Figuur 23.

Beſchryving over de Grond van de Achtkante Kooren-molen, ſtaande tot Stokholm.

G. Het Sparwiel heeft 63 Kammen, de deeling 4½ duim.
H. De twee ſchiefloopen die de ſteenen omdryven, yder 16 ſtaven.
M. De Kap van boven te zien met zyn toelage.
K. Het Ringwiel dat de Kap omkruit, heeft 116 Kammen, 7 duim deling.
L. De Schiefloop daar toe heeft 7 ſtaven.
A. Het bovenſte Kamwiel heeft 64 Kammen, 5½ duim deling.
B. De Schiefloop daar toe 27 ſtaven.
N. De Rolri'ng in de toelaag te zien.
O. De halve vloer in de Toelaag te zien, met de Blokkielen en de halve Kuip.


Figuur 24.

Beſchryving over de Opſtal van de Achtkante Koren-molen.

A. Het bovenſte Kamwiel heeft 64 Kammen, 5½ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe 27 ſtaven.
C. Het Heiswiel 28 Kammen 4¼ duim deling.
D. Dat ander Heiswiel daar toe heeft 34 Kammen.
E. Dat Spelwiel dat de kap omdraait, heeft 40 Kammen.
F. De ſchiefloop daar toe die aan het groote Heiswiel is, heeft 13 Raven, 4½ duim deling.
G. Het ſparwiel heeft 63 Kammen, 4½ duim deling.
H. De ſchiefloop die de ſteenen omdryft, heeft 16 ſtaven.
I. De Roede is lang 88 voet.

Figuur 25.

Beſchryving tot de dubbelde Koren-molen, daar ’t water door pompſtokken loopt, met zyn Grond, ſtaande tot Stokholm.

A. Het Kamwiel heeft 90 Kammen 5¼ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe, heeft 27 ſtaven.
C. Het ſparwiel heeft 60 Kammen, 4¾ duim deling.
D. De ſchiefloop daar toe, die de ſteen omdryft, heeft 11 ſtaven.
E. Het Waterwiel heeft 88 ſchoppen; de hoogte is 28 voet van ’t Waterwiel.
Beſchryving over de Pompſtokken omtrent het Waterval, hoe men de zelve boren en verdelen moet. Het Waterval van deze Molen is 33 voet boven de Horizont. Het Waterwiel is 28 voet hoog, zoo blyft voor het Waterval 5 voet. De Water-leiding is 390 voeten lang; deze 390 voeten verdeelt in vier deelen.

Voor het eerſte deel by het Waterval, neemt 155 voeten; de wydte van ’t gat is 10½ duim geboort.
Voor het tweede deel 104 voeten, de Wydte van het gat boort 9½ duim.
Voor het derde deel 80 voeten, de wydte van ’t gat boord 8¼ duim.
Voor het vierde deel 50 voeten, de wydte van ’t gat boort 7½, duim by het Waterwiel.


Figuur 26.

Beſchryving over de enkelde Koren-molen‚ die door ’t water omdraait‚ met zyn Grond‚ ſtaande tot Stokholm.

A. Het Kamwiel, heeft 108 Kammen. B. De ſchiefloop heeft 9 ſtaven 4¼ duim deling.
C. Het Waterwiel heeft 84 ſchoppen, de hoogte 22 voet van ’t wiel.
D. Het water dat van boven deze Moolen omdraait.

Figuur 27.

Een Stander-Moolen, ſtaande tot Stokholm, van achter te zien.

A. Het Kamwiel heeft 64 Kammen, 5¼ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe heeft 11 ſtaven.


Figuur 28.

De Stander-Moolen van ter zyden te zien.

A. Het Kamwiel heeft 64 Kammen, de deeling 5 en ½ duim.
B. De ſchiefloop daar toe heeft 11 ſtaven.
C. De Roede is lang 72 voet.

Figuur 29.

Een voornaame Kap tot een Kruis-kerk, of een ander voornaam Gewelf-gebouw.


Figuur 30.

Een andere Kap, dienſtig tot een Pakhuis, of ander laſtdragend Huis.

Figuur 31.

Noch een Kap op een andere manier, welke Kap veel in Duitsland gebruikt werd.

Figuur 32.

Een Model van een Draaibank tot het Moolewerk.


EINDE.