Het Esperanto in Twintig Lessen/Het Alphabet

als in ’t Nederlandsch. C c co als ts in plaatsen. Ĉ ĉ ĉo als tsj in ’t Nederlandsch. D d do als in ’t Nederlandsch. E e e als de lange e in beer. F f fo als in ’t Nederlandsch. G g go als een zachte k met keelgeluid in zakdoek. Ĝ ĝ ĝo als dzj in ’t Nederlandsch. H h ho als in ’t Nederlandsch. Ĥ ĥ ĥo als ch in lachen. I i i als de lange i in titel. J j jo als in ’t Nederlandsch. Ĵ ĵ ĵo als zj in ’t Nederlandsch. K k ko als in ’t Nederlandsch. L l lo idem. M m mo idem. N n no idem. O o o als de lange o in oor. P p po als in ’t Nederlandsch. R r ro idem. S s so idem. Ŝ ŝ ŝo als sj in ’t Nederlandsch sjouwen. T t to als in ’t Nederlandsch. U u u als oe in koe, goed. V v vo als w ongeveer in ’t Nederlandsch. Z z zo als in ’t Nederlandsch. Aŭ, tweeklank, als au in ’t Nederlandsch pauw. Eŭ, idem als eeu idem spreeuw.

[6]

Zooals men ziet mist het Esperanto Alphabet de letters ij, q, w, x en y, welke niet gebruikt worden, doch heeft het méér de letters: ĉ in ĉevalo, spreek uit tsjeewaaloo. ĝ in ĝardeno, spreek uit dzjaardeenoo. ĥ in ĥemio, spreek uit cheemieoo. ĵ in ĵaŭdo, spreek uit zjaauwdoo. ŝ in ŝerci spreek uit sjeertsie.

Esperanto is phonetisch, d.w.z. iedere letter heeft haar eigen bepaalde klank en wordt dus door slechts één letterteeken voorgesteld.

De klinkers a, e, i en o worden dus altijd uitgesproken met zachtlangen klank, bijv.: aglo, spreek uit aagloo = arend; eble, spreek uit eeblee = mogelijk; vintro, spreek uit wientroo = winter; ovo, spreek uit oowoo = ei; terwijl u den oe-klank heeft als bulo, spreek uit boeloo = bol.

Aanmerking: In ’t gebruik worden deze klanken in gesloten lettergrepen iets korter uitgesproken en komen dan overeen met de uitspraak in onze woorden pad, pet, pit en pot.

De klemtoon valt altijd op den vóórlaatsten lettergreep, bijv.: patro = vader; ĉevalo = paard; soifo = dorst; hodiaŭ = heden.

Bij samengestelde woorden valt de klemtoon op elken vóórlaatsten lettergreep van de samenstellende deelen, bijv. kuracistedzino = de vrouw van een geneesheer.

Het afbreken van woorden aan het eind van een regel kan naar willekeur geschieden, doch de ondervinding beveelt aan, de woorden alléén af te breken na’n woorddeel, dus bijv. na het stamwoord of na de samenstellende deelen, bijv.: esper-anto, pa-rol-an-ta, ferm-il-aro.