Het Vaderland/Jaargang 45/Nummer 243/De collectieve arbeidsovereenkomsten in Nederland
‘De collectieve arbeidsovereenkomsten in Nederland’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Het Vaderland, zondag 12 oktober 1913, Ochtendblad, B, [p. 2]. Publiek domein. |
De collectieve arbeidsovereenkomsten in Nederland.
In de dezer dagen verschenen 9e aflevering van het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek komt o. m. het eerste gedeelte vaneen artikel over de collectieve arbeidsovereenkomsten in Nederland voor.
In de inleiding wordt gewezen op verschillende, een zeer uitgebreide correspondentie en daardoor groote vertraging meebrengende, moeilijkheden, die zich bij de verzameling en de bewerking van het materiaal voordeden en die ten gevolge hadden dat dit overzicht veel later gepubliceerd wordt dan aanvankelijk het plan was. Bovendien wordt opgemerkt dat de cijfers die thans gegeven worden voor de aantallen arbeiders en werkgevers, die onder de bepalingen der collectieve arbeidsovereenkomsten vallen slechts als bij benadering juist mogen worden aangemerkt. De indruk werd gevestigd dat de contracteerende partijen zelf dikwijls niet bij benadering wisten over hoeveel werkgevers en arbeiders zich de werking der collectieve arbeidsovereenkomst uitstrekte. Ook was niet altijd even gemakkelijk, uit te maken of een regeling, waaromtrent overeenstemming was verkregen tusschen werkgevers en arbeiders inderdaad een collectieve arbeidsovereenkomst was. Partijen hadden zich niet steeds een heldere voorstelling gmaakt van haar handelingen, zoodat het voorkwam, dat een regeling, die door het Bureau als collectieve arbeidsovereenkomst was aangemerkt, door partijen niet als zoodanig werd beschouwd. Als criterium in deze en dergelijke gevallen werd aangenomen de definitie, die het tweede lid van artikel 1637n B. W. van het begrip collectieve arbeidsovereenkomst geeft. Alleen in zooverre werd van deze begripsbepaling afgeweken, dat ook indien de vereeniging(en) geen rechtspersoonlijkheid bezat(en), de regeling toch als een collectieve arbeidsovereenkomst is beschouwd, omdat bij het ingestelde onderzoek de sociaal-economische beteekenis van het instituut der collectieve arbeidsovereenkomst voorop behoorde te staan.
In verband met het aangenomen beginsel om zooveel mogelijk vast te houden aan de definitie van artikel 1637n B. W., zijn niet als collectieve arbeidsovereenkomsten beschouwd regelingen, al dan niet naar aanleiding van een werkstaking of uitsluiting, opgesteld door Kamers van Arbeid of verzoeningsraden, indien partijen ze zonder meer stilzwijgend aanvaard hebben of er zich bij hebben neergelegd. Alléén indien partijen zulk een regeling onderteekend hebben, is zij als collectieve arbeidsovereenkomst aangemerkt.
Evenmin zijn als collectieve arbeidsovereenkomsten beschouwd door vakvereenigingen opgestelde regelingen omtrent arbeidsvoorwaarden, op welker invoering bij de verschillende werkgevers werd aangedrongen en die na verloop van tijd als algemeen geldend konden worden beschouwd. Mondelinge contracten zijn niet opgenomen.
In de thans verschenen aflevering van het Maandschrift wordt een overzicht gegeven van de op 1 Januari 1911 van kracht zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.
Indien niet van alle contracten opgaven werden ontvangen omtrent het aantal daardoor gebonden werkgevers en arbeiders, is telkens achter het aantal dezer werkgevers en arbeiders () vermeld, van hoeveel contracten deze cijfers bekend waren.
Er bestonden op 1 Januari 1911 48 contracten met 1 werkgever, onder welker bepalingen plm. 2605 (46 contracten) arbeiders (plm. 2133 mannen en plm. 472 vrouwen) vielen. 11 contracten golden voor méér werkgevers. Onder de bepalingen dezer contracten vielen 99 werkgevers en pim. 1768 arbeiders (plm. 1766 mannen en 2 vrouwen). Met één of meer patroonsorganisaties waren 22 contracten gesloten, die voor plm. 972 (16) werkgevers en plm. 18629 (18) arbeiders (plm. 16.879 mannen en plm. 1750 vrouwen) golden.
In totaal bestonden derhalve op 1 Januari 1911 81 collectieve arbeidsovereenkomsten, geldende voor plm. 1119 (75) werkgevers en plm. 23.002 (75) arbeiders (plm. 20.778 mannen en plm. 2224 vrouwen).
Bij beschouwing van het aantal arbeiders houde men in het oog dat het collectief contract in de diamantindustrie te Amsterdam voor plm. 10.200 arbeiders gold. Zondert men dit contract uit, dan waren op 1 Januari 1911 door 80 contracten plm. 899 (74) werkgevers met slechts 12.802 (74) arbeiders (plm. 12.178 mannen en plm. 624 vrouwen) gebonden.
Meer dan de helft der contracten, nl. 46, is gesloten in Noord-Holland. Dit hooge aantal wordt veroorzaakt doordat in Amsterdam vele en belangrijke contracten zijn afgesloten, nl. 43 met plm. 667 (42) werkgevers en plm. 16.512 (42) arbeiders.
Van collectieve arbeidscontracten in de provincies Zeeland, Utrecht en Drente kreeg het Bureau geen kennis.
Als gemeenten waar op 1 Januari 1911 meer dan één collectief contract van kracht was, mogen genoemd worden: Amsterdam met 43 contracten, Rotterdam met 5, ’s-Gravenhage met 4, Oss, Arnhem, Zwolle en Groningen elk met 2.