Het Vaderland/Jaargang 46/Nummer 23/Ochtendblad/Enquête over het z.g. artsenmonopolie
Het Vaderland, woensdag 28 januari 1914
‘Enquête over het z.g. artsenmonopolie’ door een anonieme schrijver, Ochtendblad, [p. 1]. |
Uit de enquête, door „De Mentor” over dit onderwerp gehouden, valt nog te vermelden het antwoord van den heer H. Van Kol, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal:
„Gaarne geef ik gehoor aan uw verzoek om mijn leekenoordeel te zeggen over het zoogenaamde artsen-monopolie, waarvan ik geen voorstander ben.
De vakmannen, vaak door een engen korpsgeest bezield, toonen zich meestal afkeerig om nieuwe, niet aan de universiteiten gedoceerde geneeswijzen te onderzoeken, en toch — hoe hoog de chirurgie ook moge staan wat de ziekteleer betreft tast men nog vaak in het duister. Het krampachtig vasthouden aan hun monopolie, de vergissingen, waaraan kranken niet zelden ten offer vielen, de genezing door anderen, van patiënten, door officieele artsen voor ongeneeslijk verklaard — dat alles was niet dienstig om het vertrouwen in deze overigens nuttige categorie van menschen te versterken.
Persoonlijk heb ik verrassende resultaten vernomen of bijgewoond van zieken, die door magnetiseeren enz., doch vooral door het gebruiken van zon-, lucht- en lichtbaden, hun gezondheid blijvend terug kregen. Het eenmaal door mij inde Volksvertegenwoordiging aangehaalde Italiaansche spreekwoord durf ik nog steeds aanhalen, al wekte het destijds den toorn op van het bestuur van den Bond van Geneesheeren. Het luidt als volgt: „Waar de zon binnentreedt, springt de dokter het venster uit.”
Wel is in de al te drukke toepassing van medicamenten tegenwoordig heel wat verbetering gekomen, doch in de richting der natuurheelkunde schijnen vooral onze Nederlandsche artsen zich niet gaarne te bewegen en daarin hebben zij — naar ik meen — ongelijk.
Daarom moest dan ook een ieder het recht worden gegund, om tot herstel zijner gezondheid zich te laten behandelen door wien hij verkiest en op de wijze die hem goeddunkt. Alleen duidelijk aangetoonde misbruiken dienen te worden tegengegaan, wat niet moeilijk zou blijken. De vrijheid om iemand van ziek weder gezond te maken, dient dan ook anderen dan uitsluitend aan onze medische studenten te worden toegekend.