Het Vaderland/Jaargang 53/7 september 1921/Avondblad/Het Museum Boijmans
‘Het Museum Boijmans’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Het Vaderland, woensdag 7 september 1921, Avondblad B, p. 2. Publiek domein. |
HET MUSEUM BOIJMANS.
Verschenen is het verslag omtrent den toestand en de aanwinsten van het Museum Boijmans over 1920. Het is versierd met afbeeldingen van een winterlandschap van Jodocus de Momper, een geschenk van J. P. Rouffaer; P. P. Rubens’ Allerheiligen voor en na de restauratie; De Waterval van Claude Lorrain; Venetië van R. P. Bonington; een kerkinterieur van Joh. Bosboom, legaat van H. H. van Dam en Als de doodsklok luidt, van J. P. Veth, geschenk van Dr. D. P. Hoyer.
Het verslag geeft eenige bijzonderheden over een paar verrassende herstellingen van schilderijen. De eene betreft een olieverfschets, die als copie naar Rubens in het dépôt was. De schets, Allerheiligen, die vroeger op naam van Van Dijck stond en die Rooses niet als Rubens heeft geaccepteerd, is aangezien voor een pastiche of een oude copie. Een onderzoek, vijftien jaar geleden ingesteld, raakte juist aan die plekken die zwaar overgeschilderd waren, waaruit werd afgeleid, dat de geheele schets modern was. De vergelijking met dergelijk werk van Rubens in Londen en Parijs en vooral met de nieuw verworven schetsen in Brussel, deed den heer Schmidt Degener besluiten de restauratie door te zetten. Weggenomen werden enkele hinderlijke overschilderingen, en een breede strook, waarschijnlijk eveneens in het begin der 19e eeuw aan het paneel toegevoegd, die de compositie ernstig schaadde. Deze herstelling bracht aan het licht, dat het werk een Rubens uit 1612 of 1613 bleek, toen hij voor het Breviarium Romanum, dat in 1614 door Moretus werd uitgegeven, schetsen leverde voor de gravures.
De andere verrassing kwam bij de vernieuwing van het vernis op het groote portretstuk, Philippe de Champaigne. Er kwamen twee signaturen aan het licht, waarvan de een overschilderd was, de ander half uitgeslepen en waaruit bleek, dat de beide algebeelden elkaar uitschilderden. Bij de figuur link staat Nicolas Montaigne pinxit me, bij de figuur rechts J. B. de Champaigne me fecit. Begin der vorige eeuw werden deze opschriften onzichtbaar gemaakt om het schilderij te kunnen verkoopen als een van der Helst, onder welken naam het in de collectie van koning Willem II werd opgenomen. Schmidt Degener acht het stuk waarschijnlijk een proeve van hun kunst, bestemd voor de Brusselsche verwanten, dat de beide zeer jonge kunstenaars voltooiden in het atelier van Philippe de Champaigne, die zonder twijfel de auctor intellectualis van de compositie is en onder wiens toezicht het stuk moet zijn uitgevoerd.
Wat het bezoek betreft, is er ook dit jaar weder een vooruitgang te boeken. In 1918 heeft het aantal bezoekers 22.599 bedragen, in 1919 bedroeg het 24.854 en in 1920 was het cijfer gestegen tot 25.690. Er werden uitgereikt 34 jaarkaarten.
Aan het eind van het jaar was de nieuwe druk van den schilderijencatalogus zoo goed als persklaar.
De rondgangen, elken Zaterdagmiddag voor het publiek gehouden, werden tot Augustus voortgezet en daarna tijdelijk geschorst. Zij bleken in den winter meer te trekken dan in den zomer. Tal van aanvragen om wetenschappelijke inlichtingen werden uitvoerig beantwoord.