Het Vaderland/Jaargang 53/Nummer 70/Avondblad/Binnenhuiskunst

Binnenhuiskunst
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 19 maart 1921
Titel Binnenhuiskunst
Krant Het Vaderland
Jg, nr 53, 70
Editie, pg Avondblad, Extra-Weekblad ter bestrijding der Woningcrisis, [1]
Opmerkingen Cornelis van der Sluys vermeld als Corn. van der Sluys, Karel de Bazel als de Bazel, Hendrik Petrus Berlage als Berlage, Willem Bogtman als Bogtman, Jacques van den Bosch als Jac. van den Bosch, Carel Begeer als Carel J. A. Begeer, Willem Coenraad Brouwer als W.C. Brouwer, Theodoor Colenbrander als Colenbrander, Theo van Doesburg als Th. van Doesburg, Vilmos Huszár als V. Huszar, Hildo Krop als H. Krop
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

BINNENHUISKUNST.

      De Vakbibliotheek van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur heeft aan haar vele goede uitgaven een voortreffelijke toegevoegd: Binnenhuiskunst over de ontwikkeling der vormen van meubels, metaalbewerking, sierkunst, aardewerk, kunstnaaldwerk, weefsels enz. door Corn. van der Sluys, binnenhuisarchitect te den Haag.
      Het werk is verschenen in twee deelen: Deel I bevat den tekst, deel II enkel platen ter toelichting van het in den tekst behandelde. Het is in één woord een uitmuntend boekwerk, dat wij in zeer vele handen wenschen want het is juist geschreven voor den leek en het voert hem op de aangenaamste en leerzaamste wijze het voor te velen nog zoo onbekende gebied der kunstnijverheid binnen. Maar het is ook een daad, een hoopgevende daad. Corn. van der Sluys acht den tijd gekomen, om met goeden uitslag te streven naar een eigen stijl voor onzen tijd en om ieder te doen deelen in de schoonheid, welke het naarstig beoefende ambacht in ons huis brengen kan en moet. Verlost zullen we worden, krijgt de schrijver zijn zin, van de wanhopige leelijkheid van het industrie-product en de futlooze naäperij, kenmerken van het eind der 19e en het begin der 20e eeuw.
      Een boek als van der Sluys schreef, bestond nog niet. Het is een prettige samenvatting van de hier en daar verspreide pogingen, welke gedaan zijn, om tot een nieuwe, kunstzinnige vermooiing en verdieping van het ambacht te geraken.
      Dat deze schrijver, directeur van het fijne magazijn De Opbouw, wakker publicist van de nieuwe denkbeelden en gelukkig voortbrenger van hetgeen in zijn zoekenden geest leeft, recht van schrijven heeft, zal wel niemand ons betwisten.
      Dit boekje, zegt van der Sluys in de Voorrede, werd niet geschreven voor de collega’s. Het is mijn bedoeling door middel van dit werkje antwoord te geven aan de belangstellende leeken en de toekomstige vakgenooten, die mij zoo herhaaldelijk om lectuur over dit onderwerp vroegen”. Nog één zin uit de Inleiding, die ons midden in het doel van den schrijver plaatst: „En zeker ligt het niet in mijn bedoeling kunstgeschiedenis te geven, in dien zin dat ik niet op de traditioneele wijze terug wenscht te gaan tot historische of vóórhistorische tijden. Alleen onzen tijd en den levenden kunstvorm, zooals die zich met ons en om ons ontwikkelt, hoop ik te behandelen. Want hoewel wij nog middenin het gebeuren staan, en slechts even nog maar terug kunnen zien, is toch reeds de tijd geschikt voor deze beschouwing”.
      De schrijver behandelt in zes hoofdstukken zijn stof: I. Het einde der vorige eeuw. II. Het misbruik van de historische stijlen voor de interieurkunst. III. Nieuwe meubel- en interieurkunst. IV. Materialen, proportie, vormgeving en versiering. V. Samenvatting. VI. Bij de afbeeldingen.
      Het doorleden van de hoofdstukken was ons een doorloopend genot en een college van de beste soort. Uit het hart gegrepen was ons nog deze zin: „Want het begrip modern is voor mij dit: dat het volk, dat heden leeft, zijn eigen gedachten uit zal zeggen, eigen karakter zal toonen in al zijn uitingen en het intellect van heden zich niet zal vergenoegen met de navolging op slappe wijze van datgene, wat anderen met andere inzichten vóór ons deden. Dat het volk van heden de nieuwe, bruikbare machines, werktuigen en vindingen zal aanwenden ten eigen bate, tot het verkrijgen van eigen, nieuwe schoonheid en dat men die vindingen niet zal aanwenden tot het minderwaardige nabootsingswerk; tot het imiteeren van handwerk, dat eens onder andere omstandigheden werd vervaardigd. Want de uitingen van heden zullen het verband moeten vormen met de eischen, de noodwendigheid van dezen tijd! Het tweede deel is als ’t ware de atlas voor het in het eerste deel geschetste nieuwe kunstland.
      Men vindt er niet minder dan 211 afbeeldingen in, werk van den schrijver en zijn geestverwanten, maar ook afbeeldingen van wansmaak, valsch vernuft, machtelooze imitatie, enz.
      Er is werk van Barbiers, de Bazel, Berlage, Bogtman, Jac. van den Bosch, Carel J. A. Begeer, W. C. Brouwer, Colenbrander, Th. van Doesburg, Henri Dreessen, Jan Eissenloeffel, mevr. de Fremery–Gull, mevr. C. Gidding, Jaap Gidding, J. J. Gort, M. J. Hack, V. Huszar, J. A. Jacobs, Jac. Jongert, H. Krop, G. H. Lantman, C. J. Lanooy, J. L. M. Lauweriks, Chris Lebeau, J. van Lunteren, Mendes da Costa, M. J. v. d. Mey, mevr. B. Midderich–Bockhorst, Jan B. Mulders, B. Nienhuis, T. Nieuwenhuis, W. H. van Norden, J. J. P. Oud, W. Penaat, Raghild d’Ailly, dames van Reesema en Nierstrasz, Rietveld, prof. R. H. Roland Holst, Leon Senf, E. Siewertsz van Reesema, mej. T. Slothouwer, Corn. van der Sluys, J. F. Staal, F. Tepe, Johan Thorn Prikker, mej. H. Willebeek le Mair, H. J. Winkelman, Christien van Zeegen, P. Zwart, L. Zwiers, F. Zwollo Sr. en F. Zwollo Jr. Men meene niet, dat de schrijver een kleurcollectie in beeld trachtte bijeen te brengen. Hij bedoelt daarmee enkel het geven van een overzicht, het opmaken van de Nederlandsche Ambachts- en Nijverheidskunstenaarsbalans.
      Aan ’s schrijvers slotwensch, dat zijn boek mag bijdragen tot de kennis van en de belangstelling voor het kunstvak, voegen wij met gerustheid de voorspelling toe, dat het dit zal doen. Wij hopen nog wel eens meer op dit geschrift terug te komen.