Het Vaderland/Jaargang 62/2 september 1930/Ochtendblad/Weekbladen

Weekbladen
Auteur(s) Anoniem
Datum Dinsdag 2 september 1930
Titel Weekbladen
Krant Het Vaderland
Jg, nr 62, ?
Editie, pg Ochtendblad, 4
Opmerkingen Jannes Gerhardus Wattjes vermeld als prof. Wattjes, Theo van Doesburg als Th. v. Doesburg
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Weekbladen

      Siegfried Wagner wordt in het jongste nummer van De Dameskroniek herdacht door A. Lucie M. schrijft onder Haagsche Polsslag over Cornelis van der Sluys, Joop Nahuys vertelt een galant avontuur van Napoleon. Mr. J. R. Leerink verzorgt de rubriek: Wij en het Recht.
      D. Hans beschrijft de Koningin en Max Tak vertelt dat Raquel Meller zoo verbazend wispelturig is. Tot slot de gebruikelijke rubrieken.

      Een interessant artikel van dr. Wililam Bee In een stalen bol onder de zee, vinden we in Panorama. William Dudley Belley schrijft een novelle De Misdaad van Baxter. A. Veldeng vertelt wat hij Niet leuk vindt, waarna A. P. Hengeveld een verhaal: Het Portret brengt. G. Tamanco beschrijft de onlusten in Peru, Jean Patou maakt opmerkingen over japonnen voor de dames; Albert Roderich publiceert een vertelling Onder valschen Naam en tot slot zet Alice Grant Rosman baar feuilleton, Huga krijgt bezoek, voort.

      Floralia opent met een artikeltje van L. A. Springer, Het bosch in de Landschapskunst. Tine Cool vertelt daarna hoe de omgeving van ht huis er uit moet zien. Het monumentale in de Tuinkunst is van C. C. Voûte. De tuinarchitect G. Bleeker schrijft over Wit en Zwart; K. B. over den Haag als deel van het landschap, J. O. W. F. Rens weet te vertellen hoe men het tuinhuisje het gunstigste kan plaatsen. B. Hoek heeft Watervallen en vijvers tot onderwerp gekozen. Voor de rest de gewone rubrieken en een gekleurde bijlage die niet bepaald van smaak getuigt.

      Mr. G. H. Arnhardt Jr. schrijft in Bouwbedrijf over schade aan belendende perceelen, aan de hand van een belangrijke uitspraak van den Hoogen Raad, waarin woordelijk wordt te kennen gegeven, dat, wat er ook zij van een algemeene verplichting krachtens het maatschappelijk verkeer, men zeker niet tot medewerking verplicht is, indien die medewerking „hem, van wien zij gevergd wordt, schade berokkent, en hij, die haar in zijn eigen belang, vergt, zelfs niet bereid is, de schade voor zijn rekening te nemen.”
      Geeft de Hooge Raad dus geen algemeenen regel, toch geeft hij in dit bepaalde duidelijke geval wèl een duidelijke uitspraak waarin bouwheeren, architecten en aannemers een richtsnoer kunnen vinden. En zij kunnen niet beter doen dan zich in dergelijke gevallen met den buurman verstaan en dat wel op niet al te karige wijze.
      Prof. Wattjes uit zich prijzend over werk van den Brielschen architect J. H. v. Holten, een landhuisje in Oostvoorne en een badhuisje in Den Briel. Prof. dr. ir. h.c. G. Rüth te Darmstadt behandelt constructieve en economische voordeelen bij toepassing van cement met hooge aanvangsvastheden (snelverhardend cement). De hoogere vastheden van beton met snelverhardend cement gemaakt, laten in vele gevallen geringere afmetingen en minder eigen gewicht van een constructie-onderdeel resp. de totaalconstructie toe. Hieraan zijn dikwijls belangrijke besparingen aan materialen en hulpmaterialen (beton, ijzer en bekisting) en arbeidsloonen verbonden. Door deze besparingen worden de meerdere kosten ten gevolge van den hoogeren cementprijs meestal ruim vereffend. In vele gevallen zijn er nog andere besparingen, dus verminderingen van kosten, zoodat aan de voordeelen van een vluggere uitvoering en een hoogere kwaliteit ook economische voordeelen verbonden zijn. En door het gebruik van spiraal en ringbewapening, maar vooral door gebruik van snelverhardend cement voor het beton, kunnen slanke kolomafmetingen worden verkregen. Hierdoor is het mogelijk, ook aan vergaande wenschen van bouwheeren en architecten te voldoen en wordt de economie bij het bouwen hooger opgevoerd.
      Th. v. Doesburg schrijft over Kunst- en architectuur-vernieuwing in Polen. Voor de Poolsche mentaliteit noemt hij karakteristiek en, in het bizonder vóór den oorlog goldt ’t als „l’unique asile pour notre esprit national” (Szczuka), de hypergevoeligheid eener volslagen lyrische kunstopvatting.
      De Poolsche mentaliteit kent geen zelfscheppende kracht en is zoovel in de kunst als in de architectuur op navolging aangewezen. Het is deze afhankelijke positie die in Europa het wantrouwen in een Poolsche kunst nog versterkt heeft. Ook thans is de ontwikkeling der Poolsche architectuur sterk door Holland en Frankrijk beïnvloed. Nu eens is het de Hollandsche, dan weer de Fransche, de Duitsche en vooral ook de Russische architectuur die als voorbeeld dient.
      Het eerste levensteeken dat van moderne zijde in de Poolsche architectuur merkbaar werd, kwam uit Warschau omstreeks 1924. Het tijdschrift Bloku maakte een ijverige propaganda voor een radicale architectuurvernieuwing (T. Zarnowerowna, M. Szczuka).
      De eerste moderne ontwerpen waren evenals de eerste vernieuwingspogingen uit Rusland, eerder te stoutmoedig, te „utopistisch” dan oppervlakkig. De architecten die tot de avantgarde behooren en zich sinds 1924–’26 ook in parktisch opzicht zeer ontwikkeld hebben (Malinocoski, Syrkus, Lachert, Szanajca e.a.) dienen het eerst als „vernieuwers” genoemd te worden. Gereproduceerd wordt interessant werk van den suprematist Malewitch, Syrkus, Barbara en P. Brukalski, Lachert en Szanajca. C. v. Boven zet uiteen, welke voordeelen de ontwikkeling van de beeldtelegrafie voor de bouwtechniek kan hebben (afgebeeld wordt een ijzerconstructie welke is overgeseind van Buenos Aires naar Feltow).