Veertig jaar Limburgsche Kunst
Tentoonstelling 1938, georganiseerd bij gelegenheid van het 40-jarig Regeeringsjubileum van H.M. de Koningin
DE OUDERE SCHILDERS IN VOGELVLUCHT
Onze correspondent voor kunst in Limburg schrijft ons:
Zondag 4 September is door Mr Dr W. G. A. van Sonsbeeck, Commissaris der Koningin in de provincie Limburg, de grootste kunsttentoonstelling geopend die Limburg in jaren gekend heeft. Zij is bedoeld als cultureele bijdrage tot de feestelijkheden welke gedurende 14 dagen in Limburg bij gelegenheid van het 40-jarig Regeeringsjubileum van H. M. de Koningin gehouden worden.
Hoewel een groote tentoonstellingsgelegenheid in Limburg nog steeds ontbreekt, heeft de commissie partij weten te trekken van de Dominicanerkerk te Maastricht, welke voor deze gelegenheid door de zorgen van den binnenhuisarchitect Reck op keurige wijze werd ingericht. Werk van overleden en levende kunstenaars, die tusschen 1898 en 1938 in Limburg gewerkt hebben, is er aanwezig. Men zal er niet alleen Limburgsche, ook niet alle Limburgsche kunstenaars vertegenwoordigd zien. Voor deze gelegenheid hebben de beide „concurreerende” kunstenaarsvereenlgingen de handen in elkaar geslagen en een vierledige jury samengesteld. Over een neulraal, vijfde jurylid is men het niet eens kunnen worden. Incidenten zijn dan helaas ook wederom niet uitgebleven. Zoo moest door dr A. Kessen, voorzitter van het hoofdcomité, bij de opening bekend gemaakt worden dat het in den catalogus vermelde werk van Charles Eyck niet aanwezig was. Zij, die de lijst der levende schilders kennen, zullen de afwezigheid van Judy Michiels van Kessenich, Harry Koolen, Rummens en Giséle van Waterschoot van der Gracht opgemerkt en stellig betreurd hebben. Waar ditmaal de poorten zoo ruim opengestaan hebben en talrijke dilettanten gemakkelijk genoeg toegang hebben gekregen, wordt door het niet aanwezig zijn dezer kunstenaars de mogelijkheid niet geboden ook thans een volledig overzicht te verkrijgen van wat in Limburg aan schilder- en beeldhouwkunst alsmede aan de z.g. toegepaste kunsten (waarbij men de bekende Limburgsche typographie niet, de glasschilderkunst evenmin, doch wel opaline- en emailleschilderingen alsmede koperdrijfwerk vertegenwoordigd vindt!).
Na dus op deze tekortkomingen gewezen te hebben stemt het ons tot vreugde te mogen constateeren dat de afdeeling „overleden kunstenaars” voor velen een verrassing is geweest. Als oudste vertegenwoordiger is hier nog aanwezig Alexander Schaepkens die, als we ons niet vergissen, in 1899 overleden is, dus nog juist een jaar onder de regeerlng van H. M. de Koningin geleefd heeft. Dat men ons dezen kunstenaar hier van zijn beste zijde laat zien lijkt niet waarschijnlijk; als schilder van Maastrichtsche stadsgezichten heeft hij, historisch bezien, het nageslacht aan zich verplicht. Onder de overledenen zijn schilders als Han van der Kop en Jos. Postmes, die tot de jongere generatie behoorden. Ouderen, als Alb. Dumoulin, H. Goovaerts, Jack. Troquet en Hubert Vos zijn in deze en de vorige eeuw ver buiten onze grenzen bekend geworden.
Maar ook onder de „levende” kunstenaars vindt men de ouderen vertegenwoordigd. Ik denk hier aan J. Laudy uit Brussel, Limburger van geboorte, H. Luyten uit Antwerpen, A. Windhausen, den kerkschlider en Paul Windhausen senior, den portretschilder. Verder aan dr Louis Raemaeckers uit Brussel en zijn stadgenoot Jules Brouwers. Van Willem van Konijnenburg, Hagenaar van geboorte, die in Limburg zijn jonge jaren doorbracht en er ’s zomers nog vaak werkt, is helaas maar een gekleurde teekening aanwezig. Als men in Limburg mannen als Van Konijnenburg wenscht te annexeeren moet men er toch op z’n minst voor zorgen dat zij er met een flinke inzending voor den dag komen.
Het werk der overledenen een verrassing.
Voor velen is het werk der overleden kunstenaars een verrassing geweest. In het bijzonder mag men dit wel zeggen van Alb. Dumoulin, wiens werk aan het tegenwoordige geslacht onbekend is en in onze musea, naar wij meenen, ontbreekt. Een zéér bijzonder doek is „Zigeunerin”, dat met werk van Manet op één lijn gesteld kan worden. Er is van hem nog een ander schilderij, „Twee Oudjes”, dat eveneens uitstekende kwaliteiten bezit. Het ware te wenschen dat eens een uitgebreide verzameling van zijn werken kan bijeengebracht worden om de waarde van dezen Limburger te bepalen. Wie een doek als „Zigeunerin” heeft geschilderd heeft iets te zeggen gehad. Er zijn kwaliteiten die even aan Breitner herinneren. Albert Dumoulin is een „vergeten” schilder, die het wellicht verdient der vergetelheid ontrukt te worden.
Jhr Vrijthof behoorde met zijn werk tot de Haagsche School. Er hangen van hem hier twee landschappen. Maar er zijn van hem zeegezichten bekend, – ook in Maastrichtsche verzamelingen, – die men gevoeglijk had kunnen exposeeren en die een beteren indruk van zijn werk zouden gegeven hebben.
Henri Goovaerts was tijdens zijn leven een gevierd portretschilder, gunsteling der Maastrichtsche bourgeoisie na het behalen van den Prix de Rome. Als ik mij niet vergis dateert het groote doek „Kaïn” uit den tijd kort na zijn academische studies. Het portret van zijn vriend Hermann Bopp is zeker een der best geslaagden uit zijn zoo ontijdig door den dood afgebroken carrière. Dat van J. Schaepkens van Riempst Sr. is een voorbeeld van een familieportret – zijn model is gekleed in de generaalsuniform der dienstdoende schutterij – zooals men het zich, vóór den oorlog, in gepaste ijdelheid gaarne wenschte.
Hermann Bopp, die men voor 1914 in Maastricht meer als fotograaf dan als kunstschilder gekend heeft, is vertegenwoordigd met twee sympathiek geschilderde landschappen.
Van Gust. van Kan is er helaas slechts één aquarel, uil de verzameling van prof. mr J. van Kan, aanwezig. Zoo is er mede slechts één doek van J. Garjeanne.
Liefst vijf schilders van het Roermondsche geslacht Windhausen zijn op deze tentoonstelling vertegenwoordigd: H. senior en junior. Paul senior en junior en A.; deze laatste drie behooren tot de levenden.
Hier moet nog even worden stilgestaan bij het werk van Hubert Vos, een schilder uit Maastricht, die zijn geluk in de Vereenigde Staten gezocht en gevonden heeft. De gemeente Maastricht is in het gelukkig bezit van een groot doek van dezen schilder: „Besjeshuis” (dat in het Stadhuis een allerongelukkigste plaats heeft). Verder hangt er van Hubert Vos nog een portret. Het zal ons wel nooit gegeven zijn om een uitgebreide collectie van dezen schilder bij elkaar te zien. Hij heeft in Amerika naam gemaakt en er veel succes gehad. Zijn werk zal daar wel, meest bij particulieren, in collecties vastzitten. Helaas voor ons. Want uit zijn tijd, die waarin in Nederland de Haagsche School bloeide, missen wij schilders van zijn kaliber, die een aangename afwisseling in den Haagschen stijl zouden gebracht hebben.
Rest dan alleen nog het beeldhouwwerk van Fr. van de Laar en Jos Thissen Senior en Junior te vermelden. Van de Laar is in Maastricht docent geweest. Een knap technicus was hij in de eerste plaats en een man, niet van humor ontbloot. Dit bewijst zijn „Optocht”, een werkstuk waarin hij op caricaturale wijze een heelen stoet heeft afgebeeld en dat ons door compositie en goedbegrepen details weet te boeien. Zijn plastieken met de paarden doen ons in hem niet alleen den vakman, maar ook den echten plastischen kunstenaar zien. Jos Thissen Senior en Jos Thissen Junior behoorden tot de groote groep van Roermondsche kunstnijveren, die zich om dr Cuypers groepeerden. Hun werk, hoe verdienstelijk ook, steekt niet boven het middelmatige uit.
Dit zijn dus allen overleden Limburgsche kunstenaars of kunstenaars die in nauwe relatie met Limburg hebben gestaan. Onder de levende kunstenaars, op deze tentoonstelling vertegenwoordigd, zijn er een aantal, die de zestig of zeventig reeds gepasseerd zijn, maar gevoeglijk tot de hedendaagsche kunst kunnen gerekend worden. Dit zijn A. Gouwe (die reeds jarenlang Limburg voor Tahiti verruild heeft), jhr Rob. Graafland, Charles Hollman, H. Jonas, Willem van Konijnenburg en Jules Brouwers.
Nauwer bij de oudere generatie sluit aan het werk van Guill. Eberhard, J. Laudy, H. Luyten, A. Windhausen en Paul Windhausen Senior.
Geen Europeesche figuren.
Samenvattend mag men van deze schilders, die in hun werk van den geest der twintigste eeuw vrijwel niets in zich dragen, niet zeggen dat zij ook maar iets vertoonen dat zou wijzen op een Limburgsche School, die b.v. naast de Haagsche School zou kunnen geplaatst worden. Hier heeft men een verzameling van individualisten, zeer knappe, zooals Alb. Dumoulln en Hubert Vos, en zwakke. Op Europeesch peil staat vrijwel geen werk der Limburgers uit dien tijd. Door den Nederlandschen bril bekeken blijven er ook zeer velen achter bij de Noord-Nederlandsche generatie die de Marissen, een Israëls en een Breitner heeft voortgebracht. „Regionaal” redeneerend, mag men constateeren dat er in de periode, die hier te bespreken viel, werk is tot stand gekomen, dat men als ’n preludium tot de Jonge Limburgsche Kunst, die zich ver buiten dc grenzen van gewest en vaderland een roep heeft verworven, mag beschouwen. Al deze oude schilders hebben, bewust of onbewust, gewerkt aan het kweeken van een artistiek temperament, dat in onze thans 35- tot 45-jarigen een zoo belangwekkende uiting heeft gevonden, na eerst meesters als Rob. Graafland en Henri Jonas bezield te hebben. En deze groote verdiensten der ouden moeten hier toch herdacht worden.
|