Dada.
(Van onzen Amsterdamschen correspondent.)
Ziezoo, ik heb ze gezien.
Goddank.
Jaren lang had ik er op geloerd: Dadaïstische kunst-praestaties te kunnen genieten. Ik ben dol op mallotisme, als het van anderen komt.... en dit was toch het mallotendom op zijn malst. Je las er van in kranten en bladen – uit Genève, Parijs, Berlijn. Dáár zaten de Dadaïsten. Hier in Holland moesten zich óók al een paar exemplaren bevinden, maar je zag ze nergens, helaas....
Welnu, gezien heb ik ze.
„De Onafhankelijken”, onze hoog gewaardeerde futuristische en cubistische en mesjoggistische jury-vrije verfklodderaars, hadden een schitterend denkbeeld gehad (gebeurt niet alle dagen!): ze zouden de „richting” hier „introduceeren”. Misschien was „de nood der kunstenaars” er ook al niet vreemd aan.... volle zalen zijn lucratief. Kijk, ze hadden een Duitschen Dadaïst laten komen en (behalve in Den Haag) hier in Amsterdam een zaaltje gehuurd entrée 50 cent). Het publiek ijlde er heen.... en meteen huurden ze een veel grootere zaal, en stelden den prijs op f 1.50....
„Dada” dient zich zelf aan als nonsens en als de „negatie van alles”. Maar zóó nonsensicaal en negatief zijn ze niet, dat....
Enfin, een Dadaïstische of Onafhankelijke maag wil óók eten. Ze hadden een grooten Dadaïst, Kurt Schwitters, uit Berlijn laten komen.
Ik zal U nu het verslag van de soirée beknopt, maar getrouwelijk geven.
Ze begon op straat, onwillekeurig. Een ongelooflijke menigte was gestroomd naar het Gebouw „Bellevue”, om van de Dadaïstische Kunst te genieten.
En wàt voor een menigte!
Kubisten en expressionisten van beide geslachten; studenten, oude vrijsters, kantoorbedienden van omstreeks 20-jarigen leeftijd, winkelmeisjes en on-determineerbare typen. En die reusachtige bende, waarvoor de groote zaal wel tienmaal grooter had moeten zijn, was bij voorbaat aan ’t joelen en hossen en dringen en gillen e stompen en dringen... Een kattengehuil steeg telkens uit de menigte op, want de kranten hadden in de Haagsche verslagen bericht, dat de Maartsche buien van den felis domestica door de Dadaïsten sterk werden vertolkt.... Politie was ter plaatse, schiep orde in den janboel vóór Bellevue, maar het ging lastig...
Een half uur te laat begon de vertooning.
Op het podium zat de Heer Theo van Doesburg, hoofdredacteur van het kunst(?)blad „De Stijl”. Hij las een brochure voor (prijs 25 cent), die hij, hoewel niet-dadaïst, zelf over Dada had geschreven:
„Dada is de sterkste negatie van alle cultureele waardebepalingen. De werkelijke dadaïst neemt voor niets stelling... De dadaïst kent alle gronden en achtergronden van onze cultuur, waarin voor hem „Menschelijkheid en barbarisme indifferente uitingen zijn.” Hij kent alle knepen en trucs onzer elementairste levensbelangen. Hij weet precies hoe men geest fabriceert Uit een heiligen tegenzin voor de ivoren closets onzer „groote mannen” pretendeert hij niet kunstenaar, philosoof of hervormer te zijn...”
Het publiek grinnikte, joelde, trappelde, floot en interrumpeerde. De Heer Theo van Doesburg bleef onverstoorbaar, las droogweg door, zonder op te kijken van zijn papier.
„... Toch kent de dadaïst den mensch eenige positieve waarde toe: het instinct om te domineeren...”
„Dubbel zes!!!” schreeuwde een brutaal jochie, en de onrustige zaal gilde van pret... Maar Theo las voort, citeerend:
„...Dada.... n’est rien, rien, rien (gejoel).
„Il est comme vos espoirs: rien (’t publiek echo’ot: rien!)
„Comme vos idoles: rien (idem).
„Comme vos paradis: rien (idem; steeds luider).
„Comme vos paradis: rien (idem, gevolgd door brullend gelach).
„Comme vos hommes politiques: rien (rien! – geroep en hysterisch gekrijsch).
„Comme vos héros: rien (idem).
„Comme vos artistes: rien (idem).
........”
De spreker was niet meer te volgen.
Hij had het over dadaïstische meditaties bij een kreng, over de goedmoedige paardevijgen op den boulevard St. Michel, over slaappoeders, drek-franje en meer van dergelijke wetenswaardigheden, maar was uiterst slecht te verstaan. Zijn kalm geluid ging totaal verloren in het gejoel... Het gejoel gaat over in een gehuil, als achter in de zaal een eenstemmig kattengebrul zich doet hooren – Kurt Schwitters, de Dadaïst! – dat dadelijk door honderden kelen wordt overgenomen... Intusschen heeft de slanke figuur van mevrouw Theo van Doesburg zich op het tooneel geposteerd, in de houding van een strakke modepop van was...
Volgend bedrijf:
Kurt Schwitters treedt zelf voor het voetlicht. Verschrikkelijke desillusie, want meneer Kurt is een zéér alledaagsch tiep, ziet er uit als een gewone kantoorbediende, draagt een dood-eenvoudig colbert-pakje en niet eens lange haren... Zijn gezicht stond nuchter en strak, uitdrukkingsloos.
Kurt trad met langzame pasjes naar voren, gaf hevige boems op een koperen plaat met een stok... Het publiek schreeuwde, en hij wakkerde dat geschreeuw met handgebaren en een paar onnoozele woorden wat aan...
Toen begon de groote Dada te brullen. Doffe ô- en hooge ôê-klanken stootte hij uit. „Voddô....voddô!!” Zoo werd er geantwoord....En opeens – de hemel weet waar het vandaan kwam! – viel de heele menigte in met het lied:
„Van je hela, hola, hou-er den moed maar in!”
Derde bedrijf. Schimmenspel.
Op een verlicht doek werd een krankzinnig-geteekend poppetje zichtbaar, waarschijnlijk een beeld van den Dadaïstischen Mensch. Even stilte, totdat de pop zijn leden bewoog en met razend gejuich werd begroet. Deze schoone praestatie had blijkbaar aanvulling noodig: mevrouw van Doesburg wist die treffend te geven, door op het klavier een afgrijselijk valsch muziek-(?)stuk te spelen, dat aangekondigd werd als de „militaire marsch van een mier”.... Donderend applaus beloonde haar kunst.
Hierna was er pauze.
En daarop zou de voorstelling opnieuw worden begonnen.
Maar de zaal was zóó onrustig geworden, dat er stilte moest worden gemaakt. Op zeer ondadaïstische wijze verzocht de voorzitter der Onafhankelijken een beetje kalmte. De heer Kurt Schwitters zou dan een voordracht houden, en iedereen, die wenschte te schreeuwen, kon dat na afloop zooveel doen als hij wou....
Kurt trad weer op met zijn effen gezicht. Hij daasde gillend en jodelend allerlei onsamenhangende wartaal over „Ursachen und Beginn der grossen glorreichen Revolution in Revon”, en de zaal gilde en kermde en kookte en floot...
„Me sjente terug!!”
„Gooi die kerel er uit!!”
Zoo klonk daar plots een opstandig gebrul, menschen sprongen op van hunne stoelen, vreemde baard-typen dreigden handgemeen te geraken met brutale bezoekers. Een geweldige chaos, onbeschrijflijke janboel, geloei van hysterisch-uitziende typen... „Ojee, véél erger dan in Den Haag”, zei een geparfumeerde juffrouw in mijn nabijheid...
Volgende bedrijf: optreden van de politie. Twee inspecteurs en vele agenten waren noodig, om orde te scheppen. Als het zóó doorging, zou de zaal onmiddellijk worden ontruimd.
Toen, nadat weer de voorzitter van de Onafhankelijken alsmede de Dada zelf (och arme!) vriendelijk om een beet e stilte hadden verzocht, kon de „voorstelling” worden hervat. De Heer Schwitters ratelde over zijn geliefde, die Anna Blume schijnt te heeten, en die haar hoed op haar voeten draagt... Daar weerklonk weer een gekakel van kippen, dat blijkbaar niet tot de voorstelling hoorde. En meteen de heele zaal aan het lachen, lachen, lachen.... een krankzinnig massa-gelach, dat zèlfs het luide gefluit overstemde. Van Kurt was nu niets meer te hooren – hij stond daar, emotieloos als een kwal, en droeg voor....
Ziedaar de prestaties.
De voorstelling was werkelijk uiterst merkwaardig. Alleen maar niet om de paar flauwiteiten, die door de executanten opgevoerd werden.... wèl om de houding van het publiek. Die heele massa verviel in een soort van hysterischen waanzin, alleen voor het denkbeeld, iets „geks” bij te wonen. Een van mijn medische kennissen heeft vroeger eens, half schertsend, de volgende „diagnose à vue” van dergelijke gevallen gesteld:
„Dementia praecox voor de leiders, en hysterische imitatie-zucht voor de overige „dadaïsten” en een deel van ’t publiek.”
Die diagnose schijnt nogal raak.
En de therapie? Isoleeren, zei mijn medische vriend.
Dat lijkt mij, met het oog op plaatsgebrek in zekere inrichtingen, nog zoo gemakkelijk niet. Bovendien zou juist deze methode waarschijnlijk prikkelen tot meer imitatie...
Prof. Roland Holst, de aestheticus, heeft verleden week hier een voordracht gehouden over het eind van onze cultuur. Hij somde allerlei degeneratie-kenmerken op, die zich in onze moderne samenleving vertoonden. Cubisme, expressionisme of dadaïsme noemde hij niet bepaald, maar ze hooren er ongetwijfeld toch bij. Al zullen we de heeren en dames dadaïsten toch waarachtig niet te veel au sérieux moeten nemen. Ten slotte is het zoo gek niet, voor een paar honderd gulden een avondje voor gek te gaan spelen. „Die vent verdient hier van avond vijf millioen mark!” riep iemand te midden van het grootste tumult.
Als er sprake is van gekken, dan zaten die in de zaal, onder ’t publiek. Maar het publiek wàs er ook naar...
Zoo’n stelletje verzamel je alleen in Amsterdam, en dan nog uitsluitend, als er relletjes zijn te beleven.
S.
26 Januari.
|